IV.2. De handel in drugs
IV.2.1. De overheersende rol van de drugshandel in de
georganiseerde criminaliteit
De ontwikkeling van de georganiseerde criminaliteit in Nederland
vanaf het begin van de jaren zeventig is nauw verbonden met de
opkomst van een omvangrijke nationale en internationale
consumentenmarkt in drugs en met de introductie van commercile
handel, distributie en verkoop van verdovende middelen. Het lijdt
geen
twijfel of de handel in drugs heeft andere vormen van zware
criminaliteit voor een belangrijk deel verdrongen en grote
zuigkracht uitgeoefend op de onderwereld en de individuele personen
die daar hun inkomsten verwerven. Vergeleken met het overwinnen van
de obstakels op de burgerlijke weg die leidt tot maatschappelijk en
economisch succes is de drempel voor toetreding in de drugshandel
laag. Formele diploma’s en gespecialiseerde kennis worden hier niet
gevraagd. De pakkans bij de uitvoering van criminele projecten is
gering en dat geldt zeker voor de jaren zeventig en tachtig toen de
politie de import en handel van cannabis vrijwel ongemoeid liet.
Het simpele verschil tussen de prijzen van inkoop en verkoop van
drugs is zo groot dat handelaren de vangst van n of enkele partijen
contrabande gemakkelijk kunnen overleven. De vervangingswaarde van
de inbeslaggenomen kapitaalgoederen die nodig zijn voor de
produktie, het transport en de distributie van drugs, is naar
verhouding tot de waarde van het produkt zelf zo laag dat men het
verlies wel kan velen. Sommige onconventionele eigenschappen
strekken wel tot aanbeveling om in deze handel te floreren.
Drugshandelaren moeten over voldoende lef en koelbloedigheid
beschikken om in deze (niet door de overheid gereglementeerde en
beheerste) markt geweld te gebruiken om hun belangen te verdedigen
als dat nodig is of om daar althans effectief mee te dreigen, en
zij moeten voldoende sluwheid aan de dag kunnen leggen om het
voortdurende gevaar om door de handelspartner of de concurrent te
worden bedrogen, het hoofd te kunnen bieden. Verder is het vooral
een kwestie van het voorhanden hebben van vrij besteedbaar kapitaal
om de smokkel van grote partijen te financieren. Wie bezaten die
lef en arglistigheid en wie hadden de beschikking over zo’n grote
hoeveelheid onbelast kapitaal om de groothandel in drugs van de
grond te krijgen?
De aanzuigende werking van de drugshandel blijkt historisch uit
een grote verandering binnen de onderwereld, uit de breuk in veel
grote criminele carrires en uit de opkomst van een nieuw type
criminelen. In grote steden zoals Amsterdam ging een deel van de
oude penose die zich tot dan toe verenigd wist in de wereld van de
prostitutie, over op de handel en verkoop van soft en hard drugs.
In Brabant, met haar lange traditie van sluikhandel (boter,
sigaretten), gingen verschillende smokkelaars over op de import en
handel in narcotica. Personen die voorheen illegaal alcohol
stookten, zagen in enkele gevallen kans om in technisch nogal
klungelige laboratoria chemische drugs te produceren. En ook de
ruige minderheid onder de woonwagenbevolking die door de politie
met de verzamelnaam kampers wordt aangeduid, bleek over de juiste
mix van eigenschappen en hulpbronnen te beschikken. Zij hadden
ervaring met de grijze en zwarte economie, zij bezaten een geduchte
reputatie als het ging om de bereidheid list en geweld te
gebruiken, zij beschikten over zwart geld dat afkomstig was uit
andere criminele ondernemingen en zij wisten zich effectief van de
buitenwereld af te schermen door zich vooral te bewegen binnen de
eigen kring. Ook buiten deze sferen van wat wel de onderwereld
wordt genoemd, is in individuele carrires van heel wat oudere
drugshandelaren het belangrijke moment aan te wijzen waarop zij
overgingen van (bank)roof, heling of pooierij op de handel in
drugs. De stap terug werd naar onze indruk zelden of nooit gemaakt
en dat bewijst de financile aantrekkingskracht van de branche.
Jongere handelaren zijn vaak direct in deze tak van bedrijvigheid
binnengetreden, niet zelden nadat zij die zelf in de jaren zeventig
als drugsgebruiker hadden leren kennen. De roemruchte carrire van
de Amsterdamse Klaas Bruinsma (1954-1991) vormt daarvan een goede
illustratie. Deze verlegging van illegale activiteiten in de
criminele wereld doet denken aan de geschiedenis van de
Drooglegging in de Verenigde Staten in de jaren twintig. De
illegale branches van de prostitutie, het gokken en ook die van
bankroof en zwendel, verloren toentertijd criminele talenten aan de
handel in alcoholische drank. De overgang op de handel in drugs
speelde zich in Nederland af in de afgelopen tien twintig jaar. Hij
vormde een onderdeel van de opkomst van een wereldwijde onderwereld
(zowel in de ontwikkelde landen als in sommige landen van de Derde
Wereld) die zich heeft kunnen ontplooien als gevolg van de
strafbaarstelling en de strafrechtelijke vervolging van de handel
in en het gebruik van drugs. Om het belang van de drugshandel voor
de georganiseerde criminaliteit in Nederland te kunnen preciseren,
zou men graag beschikken over een verantwoorde schatting van de
omvang van de wereldmarkt, het aandeel van West-Europa daarbinnen,
en daarbinnen weer het relatieve aandeel van Nederland. Hoe groot
is de Nederlandse markt voor de verschillende soorten van drugs in
absolute zin? De schattingen hiervan zijn ofwel erg globaal van
aard of fragmentarisch. In alle schattingen is de (West)europese
consumentenmarkt naast die van Noord-Amerika verreweg de grootste.
Maar welke aandeel heeft Nederland nu precies? Bij vergelijking van
landen in Europa worden in de literatuur steeds Rotterdam en
Amsterdam met nadruk genoemd; de eerste stad omdat zich hier de
grootste haven van de wereld bevindt en de tweede vanwege zijn
cosmopolitische ambiance. Maar hoe belangrijk zijn deze steden voor
de georganiseerde criminaliteit echter als we ze vergelijken met
Marseille, Londen, Frankfurt, Madrid of Palermo?
Het relatieve belang van Nederland en zijn steden in de
drugshandel kan enigermate worden bepaald aan de hand van cijfers
die zijn verkregen bij de studie van vijf stadia in de keten van
producent tot consument: (a) de produktie van drugs, (b) de
handelsroutes die ze volgen, (c) de hoeveelheden drugs die (aan de
grenzen) worden geconfisceerd, (d) de omvang van de
consumentenmarkten en (e) de hoeveelheden geld die de handel
opbrengt. Andere cijfers dan die welke betrekking hebben op deze
momenten in de handelsketen bestaan er bij
ons weten niet.
De omvang van de drugsproduktie
De omvang van de handel in drugs in Nederland zou berekend
kunnen worden als de proportie van de handel in alle drugs die de
wereld voortbrengt. Vr de oorlog was Nederland belangrijk als land
waar drugs werden verwerkt en van waar zij werden
uitgevoerd. Er werden herone, morfine en cocane gexporteerd
naar China en andere landen in de Derde Wereld. Na de oorlog worden
deze stoffen het land ingevoerd, ook al zijn er tekenen dat
iets van de produktie weer terugkomt. Als gevolg van het
uitvoerverbod op chemicalin die nodig zijn om cocane-HCl te
raffineren in Colombia wordt nu uit dat land ook het halffabrikaat
cocanebase gemporteerd; het eerste cocane-laboratorium
waarin dit tot poeder wordt gemaakt is in Nederland onlangs reeds
aangetroffen. Thans bereikt ons echter herone uit de Gouden Sikkel
(Pakistan, Iran, Irak, Afghanistan), de Gouden Driehoek in
Zuidoost-Azi (Thailand, Birma en Cambodja) en in toenemende mate
ook uit Zuid-Amerika (Colombia). Cocane komt in hoofdzaak uit de
landen in Zuid-Amerika, die de Gouden Ruit vormen: Venezuela,
Bolivia, Peru, Colombia en Brazili. Cannabis komt voor zover het
gaat om hash uit Marokko, Pakistan, Libanon, Afghanistan, India,
Nepal en enkele andere landen in het Midden-Oosten. Marihuana is
afkomstig uit Thailand, Colombia, Jamaca, Nigeria en andere landen.
Op Nederlandse bodem worden chemische drugs vervaardigd (XTC,
amfetamine, designer drugs) en wordt er nederwiet (marihuana)
geteeld. Hoe groot is de produktie? Het lijkt redelijk te
veronderstellen dat de schatting van de produktie beter is naarmate
dichter bij huis wordt gemeten. De opbrengst van nederwiet werd in
1993 door de CRI geschat op 20 ton, door de onafhankelijke
onderzoeker en cannabiskenner Janssen op 40 ton en door de
onderzoeksbureaus Van Dijk, Van Soomeren en Partners en Steinmetz
op maar liefst maximaal 84 ton op jaarbasis (zie Van Dijk etc.,
1995 voor al deze schattingen). Als de variatie van schatting zo
dicht bij huis al zo groot is, hoe staat het dan met de cijfers op
wereldschaal en in landen waar we een gebrekkige telling moeten
verwachten? De cijfers die reeds jaren lang in soorten en maten
voor de produktie van verschillende soorten drugs worden
gepubliceerd door instellingen zoals het Amerikaanse ministerie van
Justitie, Interpol en het onafhankelijke onderzoekscentrum te
Parijs: Observatoire Gopolitique des Drogues, verschillen nog meer
van elkaar. Het hangt er maar helemaal vanaf waar en wanneer
tellingen worden verricht. Als gevolg van verschuivingen in de
drugseconomie zelf, maar meer nog door het verplaatsingseffect dat
het gevolg is van internationale politieke druk op
drugsproducerende landen, gaan trouwens sommige produktiegebieden
ten onder en bloeien andere weer op. Het klassieke voorbeeld is de
verplaatsing van de heronehandel uit Turkije na Amerikaanse druk in
het midden van de jaren zeventig toen the French connection werd
opgerold. Twee jaar lang was het heel moeilijk om in Amerika aan
herone te komen; de prijzen stegen geweldig. Dat laatste vormde een
aansporing voor handelaren in andere landen (Mexico, Zuidoost-Azi)
om deze lucratieve markt over te nemen. De aanvoerroute was vanaf
dat moment minder doorzichtig en voor de autoriteiten moeilijker
onder controle te krijgen (Rasmussen en Benson, 1994).
Als het dus zo moeilijk is om op wereldschaal de omvang van de
drugsproduktie vast te stellen, wat zeggen de beschikbare cijfers
dan over het aandeel van Nederland? Het enige dat wij veilig kunnen
zeggen is dat de nederwiet sterk in opkomst is, dat er chemische
drugs worden gefabriceerd en dat het als land van import bij alle
schattingen van bestemmingsgebieden van de wereldproduktie een
flinke partij meeblaast. Maar alle cijfers suggereren een grotere
mate van exactheid dan er in werkelijkheid is.
Het volume van de handelsstromen
Een tweede mogelijk meetpunt ligt aan het begin of het einde van
de verschillende routes die drugs over de wereld volgen. Korf en
Verbraeck (1990 en 1993) beschrijven hoe herone over land wordt
aangevoerd langs de Balkanroutes via Turkije en Bulgarije en dan
langs Roemeni en Hongarije, via Griekenland en Itali of (gewaagd)
via de zuidelijke republieken van het GOS naar West-Europa. Het
gaat over zee vanuit Zuidoost-Azi en nu ook vanuit Zuidamerikaanse
exporthavens. Herone bereikt Nederland ook door de lucht wanneer
reizigers uit de bronlanden het in kleinere hoeveelheden meenemen.
Cocane komt in scheepsladingen uit Zuid-Amerika direct naar de
havens van alle landen van West- en Zuid-Europa of via tussenstops
in West-Afrika of Marokko. Hash komt thans in de eerste plaats uit
Marokko. Het bereikt ons via vrachtvervoer over de weg of met
terugkerend gemotoriseerd vakantieverkeer; via zeeschepen en
pleziervaartuigen over zee; via lijnvluchten of met particuliere
vliegtuigjes door de lucht. Verder komt het met kleinere of grotere
schepen uit Libanon, Pakistan en India na eerst over land te zijn
gebracht uit Afghanistan, Nepal en andere landen. Marihuana wordt
per schip ingevoerd uit onder andere Colombia, Thailand, Jamaca en
Nigeria. De routes die chemische drugs volgen en dat is dus onder
andere vanuit Nederland, zijn minder duidelijk. Nederland is niet
alleen belangrijk vanwege zijn eigen consumentenmarkt, maar meer
nog als
doorvoerland naar het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Duitsland,
Belgi, Frankrijk, Itali, Scandinavi en landen in Oost-Europa. Het
land ontvangt ook weer van de anderen. Hoe deze stromen precies
lopen is niet zeker. Kunnen we op grond van schattingen over de
omvang van deze handelsstromen iets zeggen over de plaats van
Nederland in de internationale wereld van de drugshandel? Het zou
voor ons doel mooi zijn als de omvang van de stroom werd gemeten
aan het beginpunt, bij het verlaten van het land van export. De
hoeveelheid van de door politie en douane op dit punt
geconfisceerde verdovende middelen zou een maat op kunnen leveren.
Zo is echter het volume van de handelsstroom zelden gemeten omdat
een groot deel van de drugs reeds in beslag wordt genomen voordat
de partijen zijn geadresseerd. In de praktijk wordt het volume dan
ook meestal bepaald op grond van de inbeslaggenomen hoeveelheid
drugs in het land van import. Daarvan zijn de plaats van vertrek en
bestemming bekend. Dit zou op zichzelf een goede maat kunnen
zijn.
De hoeveelheden inbeslaggenomen drugs
Het enige dat we zeker weten is de hoeveelheid drugs die in
beslag wordt genomen op de plaats van bestemming. Dit levert de
volumecijfers op die in de literatuur het meeste worden genoemd. We
weten echter niet welk deel dit absolute minimum is van het totale
ingevoerde volume. Men gaat er gewoonlijk van uit dat een vast deel
wordt ontdekt, bijvoorbeeld 10%. De schatting van het totale volume
van gemporteerde drugs bestaat dan natuurlijk uit de eenvoudige
vermenigvuldiging van de geconfisceerde hoeveelheid met tien. Er
zijn ook andere schattingen in omloop. Bij het Douane Informatie
Centrum (DIC) in Rotterdam meent men over zo’n uitgekiende
opsporingsmethode te beschikken (het opmerken van anomalien in
plaatsen van verzending en bestemming, de lading en de route in de
bills of lading) dat meer wordt gepakt. Cannabishandelaren
die door de hierbovengenoemde Van Dijk, Steinmetz en anderen werden
genterviewd zeggen er vanuit te gaan dat ongeveer een derde van hun
handel in handen van de opsporingsinstanties valt. In feite zijn
dit echter allemaal volkomen ongeverifieerde schattingen. Hoe
wisselend de inbeslaggenomen hoeveelheid in feite is, blijkt uit
onderstaande figuren betreffende de hoeveelheden inbeslaggenomen
drugs in Nederland over een reeks van meer dan 20 jaren.
Afgezien van enkele onregelmatigheden blijkt uit deze cijfers
wel een algemene toename en die zou scherper zichtbaar gemaakt
kunnen worden door de figuren te tekenen op grond van
voortschrijdende gemiddelden. Maar ook deze cijfers geven geen
uitsluitsel, want de algemene toename van het geconfisceerde volume
kan zowel betekenen dat de pakkans groter wordt als dat er meer
drugs worden ingevoerd. Hierbij mag verder worden aangetekend dat
volgens cijfers in de recente nota Het Nederlandse drugsbeleid;
Continuteit en verandering Nederland zeker niet onderdoet voor
andere Europese landen wat betreft de inbeslagneming van verdovende
middelen. In 1994 werden hier te lande (veel) meer kg. cocane,
cannabis en amfetamine gepakt dan in landen als Frankrijk,
Duitsland, Belgi en Spanje (p.40).
De omvang van de consumentenmarkt
Om te bepalen hoe groot de markt voor Nederlandse
drugshandelaren is, zijn we er niet door alleen in Nederland te
kijken. Buitenlanders komen in Nederland inkopen doen en
Nederlandse handelaren leveren aan het buitenland. We weten niet
hoe groot die markten zijn en welk deel daarvan door Nederlandse
handelaren wordt bediend. De Zwart en Mensink (1993) hebben een
vergelijking gemaakt tussen de aantallen mensen die in
verschillende Europese landen aan hard drugs zijn verslaafd. In
Nederland zouden dat er 21 tot 25 duizend zijn, in Duitsland loopt
de schatting uiteen van 80.000 tot 100.000, in Belgi van 15.000 tot
20.000, in Frankrijk van 120.000 tot 150.000, in Groot-Brittanni
van 100.000 tot 150.000, in Itali van 150.000 tot 200.000,
enzovoort. In de zojuist geciteerde drugsnota worden gelijkaardige
cijfers genoemd (p.5). Veel zeggen doen die cijfers echter niet
voor ons probleem. Zij laten alleen zien dat de markt voor
Nederlandse handelaren in potentie veel en veel groter is dan de
nationale markt alleen.
De opbrengst van drugshandel
Een laatste mogelijkheid om het belang van de drugshandel te
meten voor de georganiseerde criminaliteit is te berekenen hoe
groot de omzet is, hoe groot de winst en hoe groot het crimineel
verkregen vermogen is dat in aanmerking komt om te worden
witgewassen. Ook hier worden weer van allerlei bedragen genoemd die
flink van elkaar verschillen en die bij nadere bestudering van de
bron op weinig meer blijken te berusten dan op natte-vinger-werk.
In een rapport dat het bureau van McKinsey in 1991 ten behoeve van
de Stichting Maatschappij en Politie heeft vervaardigd, wordt
plompverloren het bedrag genoemd van 10 miljard Nederlandse guldens
aan wit te wassen geld per jaar. Die schatting berust op wat
tijdens vraaggesprekken met criminologen en andere deskundigen zo
maar is geopperd, maar zonder dat blijkt hoe zij dit
beargumenteren.
De Working Group on Statistics and Methods van de Financial Action
Task Force (onderdeel van de OECD) heeft op grond van de geschatte
omzet in 1989 de bruto-opbrengst van drugshandel in de Verenigde
Staten en Europa berekend op 300 miljard US Dollar. Voor herone zou
in Europa de netto-opbrengst 2,13 miljard dollar bedragen en voor
cannabis 7,5 miljard dollar. Van Duyne (1993) heeft aangetoond dat
deze schattingen op onaanvaardbare aannamen zijn gebaseerd. Een
andere methode bestaat eruit te veronderstellen dat 10% van alle
geld dat in omloop is op de een of andere manier besmet is en dat
daarvan weer een deel illegaal is verkregen door de georganiseerde
misdaad en daarvan weer een deel door drugshandelaren. Ook die
aannamen (ook hier weer een welhaast magische assumptie van 10%)
berusten op weinig meer dan natte-vinger-werk. Over welk geld
hebben we het als een tiende wordt verondersteld? Baar geld of ook
giraal geld? De schattingen gaan steeds over winsten, maar hoe
realistisch zijn de schattingen van de kosten die drugshandelaren
moeten maken?
De nieuwste schatting van de opbrengst komt van de eerder
genoemde Van Dijk, Steinmetz en anderen (1995) en heeft betrekking
op de Nederlandse markt voor soft drugs. Zij komen tot de slotsom
dat de binnenlandse omzet aan soft drugs een waarde van 0,8 miljard
gulden bedraagt, dat voor een waarde van 1,8 miljard wordt
gexporteerd naar het buitenland, dat de transitohandel door
Nederland (waar geen enkele transactie in Nederland aan te pas
komt) 3,9 miljard waard is en voor de internationale handel die wel
door Nederlanders wordt georganiseerd, maar die het land niet eens
aandoen, komen zij tot het fantastische bedrag van 12,5 miljard per
jaar. Deze poging is alleszins de moeite waard, maar ook dit
rapport levert geen definitieve waarheid op. Met name de schatting
van het enorme bedrag aan internationale handel berust op weinig
meer dan de indruk van de genterviewde godfathers dat de geschatte
jaarlijkse omzet van hash en marihuana 10 tot 20% bedraagt van het
totaal aan transito-handel en internationale handel. En door een
schatting van de transito-handel, op grond van gegevens over
inbeslaggenomen soft drugs van de CRI, van het aldus berekende
totaal af te trekken, houdt men voor internationale handel een
omzet over van 1450 ton. Dit is goed voor 12,5 miljard gulden per
jaar. De huidige regering heeft in haar recente drugsnota kennelijk
slechts een deel van deze cijfers voor haar rekening willen nemen,
in het bijzonder de schatting van de binnenlandse omzet aan soft
drugs (inclusief de verkoop aan drugstoeristen).
Het resultaat van deze zoektocht door de wereld van cijfers over
produktie, inbeslaggenomen hoeveelheden, de omvang van markten en
de criminele opbrengst is bepaald teleurstellend. Als n ding
duidelijk is, dan is het wel dat we niets exact weten. Er zijn
aanwijzingen genoeg voor de uitspraak dat Nederland werkelijk een
aanzienlijke rol speelt in de wereldhandel in drugs, en dat geldt
vooral voor soft drugs maar ook voor hard drugs, maar er zit niet
anders op dan toe te geven dat we de preciese omvang niet kennen.
Hoe groot de rol is die Nederland speelt temidden van andere
Europese landen kunnen we onmogelijk zeggen. Er bestaat nog steeds
alle ruimte voor zowel onderschatting als overschatting van het
probleem.
IV.2.2. De organisatie van de drugshandel
IV.2.2.1. De politieke economie van de handel in drugs Tot nu
toe is het in de discussie over de georganiseerde
drugscriminaliteit gebruikelijk om haar op te vatten als de som van
alle door de politie en justitie gedentificeerde groepen of
netwerken. En de meest voorkomende gespreksonderwerpen zijn:
hoeveel groepen zijn dat? Hoe groot zijn ze? Zijn er centrale
leidersfiguren en hoe strak en hirarchisch zijn de groepen
georganiseerd? Schermen zij zich af tegen tegen overheidsinventie?
Investeren zij in legale sectoren van de economie? Het denken in
termen van concrete en afgrensbare groepen sluit goed aan bij de
strafrechtelijke praktijk. Wanneer een groep strafrechtelijk wordt
vervolgd, wordt veelvuldig de figuur van artikel 140 Sr gebruikt
die deelname strafbaar stelt aan een organisatie die criminele
doeleinden nastreeft. Ook in onze analyse maken wij gebruik van
deze definiring van het verschijnsel, voor een deel noodgedwongen
omdat wij ons moeten verlaten op de rapportages die de politie ons
erover heeft geleverd. We zullen echter zien dat de betrokken
groepen in werkelijkheid minder duidelijk zijn af te grenzen dan in
de strafrechtelijke voorstelling lijkt en verder dat ze minder
duurzaam zijn, wisselend van samenstelling en minder strak
hirarchisch georganiseerd dan de politie het vaak voorstelt en dat
is voor ons reden om geen concreet aantal groepen te noemen, maar
toch blijft ons denkmodel hier gebaseerd op het idee van groepen,
netwerken of dadervelden zoals onze Oosterburen dat deel van de
plaatselijke onderwereld noemen waaruit de leiders van criminele
groepen kunnen putten. Bij veel autochtone groepen of door
autochtone chefs geleide netwerken in de wereld van de drugshandel
is deze voorstelling van zaken goed te verdedigen omdat zij hier
hun hoofdzetel hebben en omdat de meeste activiteiten en de meeste
betrokken personen door de politie op Nederlands grondgebied kunnen
worden waargenomen. Voorts opereren zulke handelsorganisaties in
Nederland in zodanig isolement van de rest van de samenleving, dat
zij als relatief aparte structuren kunnen
worden onderzocht.
Dit ligt anders als het gaat om drugshandelsgroepen die
transnationaal opereren en die in het buitenland hun hoofdkwartier
hebben. De Nederlandse politie neemt slechts fragmenten van zulke
groepen waar. Zij ziet zaakwaarnemers, inkopers en handelsreizigers
die een cosmopolitische gezelschap vormen dat zich op de
Nederlandse markt van drugs beweegt. Of ze ziet het smokkel- en
distributiegedeelte als einde van een lange keten die vanuit het
bronland een drugslijn vormt. Het gaat bij zulke groepen, of het nu
groepen van de gevestigde Italiaanse mafia betreft of meer recent
opgekomen Turkse criminele drugsgroepen, om groepen die als geheel
groter, zelfs veel en veel groter zijn dan Nederlandse groepen en
om groepen die verknoopt zijn met het bedrijfsleven, de politiek en
de bureaucratie in de landen waar zij hun activiteiten ontplooien.
De grootste Nederlandse hash-handelsgroep is in omvang niet te
vergelijken met de Colombiaanse kartels, de Italiaanse mafia of de
Marokkaanse hashgroepen en hun invloed op de Nederlandse politiek
en economie is naar verhouding gering. Om het optreden van zulke
drugshandelsgroepen in Nederland in volle omvang te begrijpen, is
een andere wijze van beschouwen noodzakelijk. In navolging van
onder andere Italiaanse en Franse auteurs (Bandini con suis, 1993,
en dan vooral de bijdrage van Santino; Observatoire Gopolitique des
Drogues, 1994) die ons voorgingen in de studie van de geschiedenis
van zulke groepen, de analyse van hun economische systemen, de
beschrijving van de sociale oorzaken van hun opkomst en het
onderzoek van de sociale, economische en politieke vervlechtingen
met de machtscentra in de landen waar zij actief zijn, duiden wij
deze wijze van benaderen aan met de term politieke economie.
Dit heeft implicaties voor de manier waarop wij de
georganiseerde drugscriminaliteit van internationaal opererende
groepen willen bekijken. De vraag is dan steeds welke rol het
gedeelte dat in Nederland met strafrechtelijk onderzoek zichbaar is
geworden, speelt voor het geheel van de groep in kwestie of voor de
hele betreffende sector van de drugshandel of -economie. Bij die
vraag komt bepaald aan de orde uit welke maatschappelijke lagen of
onderdelen van de Nederlandse samenleving degenen afkomstig zijn
die bij de handel in drugs zijn betrokken. Welke
sociaal-economische klassen zijn erbij betrokken? Welke regionale
groepen? Welke etnische categorien? Welke leeftijdsklassen of
generaties? Zo gesteld, zal het antwoord op deze vragen al gauw
grotere of zelfs veel grotere aantallen mensen opleveren die bij de
georganiseerde misdaad zijn betrokken dan de optelling van personen
die voorwerp zijn van strafrechtelijke aandacht. Er zijn meer
mensen (uit een bepaalde bevolkingscategorie) bij georganiseerde
misdaad betrokken dan die strafrechtelijk worden vervolgd. Toch kan
de drugshandel niet floreren of blijft de vorm waarin hij zich
manifesteert, onbegrijpelijk zonder hen te kennen. In bepaalde
allochtone milieus hebben zich aparte circuits ontwikkeld van
drugshandel, vaak zijn daarbij gezinnen of hele families betrokken.
Slechts n of enkele mannen in zo’n familie plegen strafbare feiten
van de soort waarvoor de politie belangstelling heeft. Vrouwen die
bijvoorbeeld de bergplaats bewaken of kinderen die kleinere
hoeveelheden drugs van de ene plaats naar de andere brengen, zijn
voor de politie minder interessant. Toch vervullen zulke mensen een
essentile rol. Dat geldt ook voor al degenen die het met de
drugshandel verkregen vermogen binnen de legale economie brengen,
bijvoorbeeld door huizen te laten bouwen. Deze andere wijze van
beschouwen verklaart de discrepantie die kan optreden tussen de
wijze waarop de politie en justitie de georganiseerde criminaliteit
zien en onze analyse die waar mogelijk de logica van de politieke
economie volgt. Zo zijn voor de politie van Amsterdam in
strafrechtelijk opzicht enkele honderden handelaren binnen het
Turkse drugsmilieu werkelijk van belang als het erom gaat de
plaatselijke heronehandel in te dammen, maar wordt vanuit deze
beschouwingswijze het net wijder gespannen, dan wordt – scherp
geteld; aan de hand van een speciaal gegevensbestand van de
Amsterdamse politie -, de betrokkenheid van 1.880 volwassen mannen
in de periode 1 januari 1991 – 18 september 1995 zichtbaar.
In hoeverre stelt het materiaal waarover wij beschikken, ons in
staat om zulke vragen van wijdere strekking te beantwoorden? In de
wetenschappelijke literatuur komen soms aanduidingen voor van de
milieus of risicogroepen waaruit individuele drugshandelaren
afkomstig zijn. Enkele woonwagenmilieus worden genoemd, sommige
oude wijken in grote steden, een mondaine zelfkant van de
kunstwereld, enkele etnische minderheden. Er bestaat echter geen
studie waarin de mate van betrokkenheid van zo’n milieu is
beschreven. Dat is jammer want we zouden graag de gegevens die we
van de politie hebben gekregen over een aantal Hollandse groepen
aanvullen met een beschrijving van de sociale wereld van waaruit
zij opereren. Een groep die volgens politiegegevens uit tien
misdadigers bestaat, zou, als we alle betrokkenen tellen, tot het
niveau van de straatdealers toe, wel eens honderd of meer mensen
kunnen omvatten. We zijn iets beter in staat om het gehele circuit
van de drugshandel te beschrijven als het gaat om de allochtone
milieus waarbinnen bepaalde circuits van mensen de uitvoerders zijn
van drugsgroepen die hun hoofdzetel hebben in de bronlanden van de
verschillende gemporteerde drugs. Dat we hiervan wat meer weten,
heeft in dit geval weinig te maken met selectieve aandacht door de
politie. Wanneer zij meer weet van Turkse georganiseerde misdaad
komt dat doordat het opsporen van heronehandel hoog op haar
prioriteitenlijst staat en die is voor een belangrijk deel (zij het
lang niet exclusief, want Chinezen, Colombianen en Nederlanders
blazen ook hun partijtje mee) in handen van Turkse groepen. Over de
politieke en economische situatie in de landen van herkomst die
drugshandel mogelijk maken bestaat wetenschappelijke literatuur en
dat geldt ook voor andere landen waar de betreffende groepen zijn
neergestreken. Over de sociale en economische condities waarin
etnische minderheden in Nederland leven zijn wij op grond van
jarenlang volgehouden sociaal-wetenschappelijk onderzoek veel beter
genformeerd dan over autochtone achterstandsgroepen, er zijn in
deze kringen intellectuelen die ons inlichten over de relatief
overzichtelijke wereld van hun etnische groep en we beschikken over
enkele beschrijvingen van de politie waarbij onze wetenschappelijke
vraag wel is gesteld. Ofschoon zich zeer wel laat beredeneren dat
etnische minderheidsgroepen die zijn aangesloten op de bronlanden
voor drugs en waarbinnen een kansarm gedeelte zich ontwikkelt tot
een maatschappelijke onderklasse, prominent in deze vorm van
georganiseerde criminaliteit vertegenwoordigd zijn, kunnen we
weinig met zekerheid zeggen over hun relatieve aandeel zolang we
niet beschikken over het resultaat van zulk soort onderzoek rond
autochtone criminele groepen. Een opmerkelijk gegeven vormt in dit
verband niettemin het relatief grote aantal moorden die door de
politie zijn geklassificeerd als liquidaties in de georganiseerde
criminaliteit en waarvan de overgrote meerderheid te maken heeft
met afrekeningen in de sfeer van de drugshandel. Bij de 31
liquidaties in 1994 zijn 32 daders gevonden (bij sommige
liquidaties waren meer daders schuldig, bij 17 liquidaties bleven
de daders onbekend) en daarvan waren er 3 autochtone Nederlanders;
de overige (vooral Turken, Surinamers, Antillianen) waren afkomstig
uit allochtoon milieu. Dat is veel als we bedenken dat allochtonen
in Nederland (afhankelijk van de definitie van allochtonen) tussen
de 8 en 12 procent van de bevolking uitmaken. IV.2.2.2. Een beeld
van de betrokken groepen
IV.2.2.2.1. De rol van autochtone groepen
Laat ons meteen aan het begin van deze paragraaf afrekenen met
de gedachte dat de top van de Nederlandse drugshandel de vorm van
een octopus heeft aangenomen. Er zijn geen aanwijzingen voor het
bestaan van een groot organisch geheel dat functioneert op commando
van n brein en waarbinnen geledingen quasi-automatisch
functioneren. De wereld van de Nederlandse groothandel in drugs
laat zich beter beschrijven als een uitgebreid netwerk waarbinnen
duizenden personen, vaak in formaties van cliques en groepen, door
middel van losse of vaste relaties aan elkaar zijn verbonden of
waar zulke relaties via vrienden van vrienden gemakkelijk zijn te
leggen als dat zakelijk nodig is. In dat netwerk zijn knooppunten
te ontwaren en personen en groepen met meer macht dan anderen. Erg
stabiel zijn veel van die relaties niet. De belangen van groepen of
groepjes kunnen strijdig zijn en de persoonlijkheden van de bazen
kunnen botsen. Men kan elkaar ontlopen of het conflict uitvechten
door middel van geweld. Er vormen zich daarna nieuwe
action-sets om een bepaalde klus te klaren (gezamenlijke
financiering, uitlenen van materieel en personeel) of coalities van
langere duur. Hierom kan de structuur van de drugshandel goed
worden verwoord met het Engelse fission and fusion.
Voorzover we de totstandkoming van dit uitgebreide netwerk thans
kunnen reconstrueren, lijken twee historische ontwikkelingen van
eminent belang. De eerste betreft de contacten tussen Nederlandse
schippers en Pakistaanse hashhandelaren voor de kust van Dubai in
het begin van de jaren zeventig. De schippers waren er
gestationeerd voor de uitvoering van waterbouwkundige werken en de
Pakistani werden klaarblijkelijk met hun handel in cannabis en ook
herone door de Amerikanen met rust gelaten omdat de opbrengst van
deze handel werd gebruikt in de strijd tegen het communisme in
Afghanistan. De historische parallel met het gunnen van vrijheid
voor de ontwikkeling van de heronehandel in de Gouden Driehoek tien
jaar daarvoor, dringt zich op. Als geldschieters voor grote
partijen hash traden enkele Nederlandse kampers op en toen hun
kapitaalsvoorraad niet langer toereikend was, vonden zij de
Femis-bank bereid deze functie te vervullen. Achteraf gezien mag
het verbazing wekken dat grote internationale misdaadorganisaties
zoals de Italiaanse mafia, deze Hollandse avonturiers hun gang
hebben laten gaan. Berustte deze vrede op zee op onderlinge
afspraken?
De tweede ontwikkeling die heeft geleid tot het ontstaan van de
Nederlandse groothandel in drugs is de vorming van de groep van
Klaas Bruinsma in Amsterdam in de jaren tachtig. Er is veel over
deze groep geschreven en gespeculeerd. Wij telden een inner
circle van ongeveer tien man. Daaromheen bewogen zich enkele
tientallen figuren die bijzondere functies vervulden (advocaten die
Bruinsma van advies dienden; geweldsspecialisten; eigenaren van
horecapanden en dergelijke) en die op afroep beschikbaar waren. De
groep dreef op zijn persoonlijk organisatietalent en op zijn
leiderskwaliteiten. En als er een figuur is geweest in de
geschiedenis van de georganiseerde criminaliteit in Nederland die
met zijn groep wilde beantwoorden aan het stereotype van de
Amerikaanse mafia-baas, was hij het wel. Het lijkt zelfs niet te
gewaagd om te veronderstellen dat hem dat zijn leven heeft gekost.
Met zijn opzichtige grootdoenerij trok hij niet aflatende aandacht
van de pers, vooral Het Parool. De man die voor de moord op
Bruinsma (1991) door de rechter werd veroordeeld, was een
ex-politieman die optrok met een groep van Joegoslaven. In
Nederland laten zich thans aan de top van de georganiseerde
criminaliteit verschillende typen van groepen
onderscheiden. Enkelvoudig zijn de groepen die een enkele
hashlijn beheren op Marokko, Libanon of Pakistan en waar een baas
dagelijks leiding geeft. En zo’n groep telt wel 30 40 man
(inclusief transporteurs, automonteurs, incasseerders), een andere
is 15 20 man sterk. Meervoudig samengestelde groepen
exploiteren meer lijnen tegelijk. De chefs kunnen beroep doen op
ettelijke subgroepen en blijven zelf zoveel mogelijk op de
achtergrond werkzaam. En van deze groepen wordt geleid door iemand
die vooral optreedt als makelaar tussen producenten en afnemers;
hij brengt transporten tot stand van continent tot continent zonder
dat Nederland wordt aangedaan. Een andere groep exploiteert
tenminste drie lijnen en de hash die per vrachtauto of in
geprepareerde containers per schip wordt aangevoerd, is zowel voor
de Nederlandse markt als voor doorvoer naar elders in Europa
(Engeland!). Op afstand regisseert de baas hiervan een
ondoorzichtig samenstel van subgroepen en dat maakt hem in zijn
doen en laten flexibel. In totaal telt de kring van bedrijven en
mensen om hem heen zo’n 100 tot 150 personen. Tussen deze twee
uitersten in organisatievorm en leiderschap laten zich gemengd
samengestelde groepen onderscheiden. Deze groepen waarvan de
harde kern gewoonlijk maar enkele leden telt, zijn ook bepaald
ondernemend als het gaat om het organiseren van allerlei andere
illegale activiteiten (autohandel, gokken). Maar zij zijn vooral
sterk in het opzetten van steeds weer nieuwe lijnen van
verschillende soorten drugs (Nigeria, Roemeni, India, Suriname bij
de n; Libanon, Pakistan, Marokko, Colombia en Nigeria bij de
ander). Overigens worden sommige van de bovenbedoelde groepen ervan
verdacht ook in cocane te handelen.
Groepen die zich bezig houden met de ontwikkeling, de produktie
en de distributie van synthetische drugs (XTC, amfetamine, designer
drugs) hebben een wat andere signatuur en lijken minder omvangrijk.
De grootste die is opgerold door het vroegere IRT
Noord-Holland/Utrecht, bestond uit 20 man en dat waren deels mensen
uit Noord-Brabant en deels Belgen. De overige groepjes zijn veel
kleiner en omvatten vaak niet meer dan twee of drie mensen. Wel
zijn deze groepjes aan elkaar gelieerd en het vermoeden bestaat dat
zij bijvoorbeeld voor de financiering en import van grondstoffen
en/of voor de export van de pillen afhankelijk zijn van personen
uit de top van de georganiseerde drugscriminaliteit. Het
vervaardigen van synthetische drugs behoort ook tot het repertoire
van de Hells Angels. Deze wereldomspannende organisatie werd in de
Verenigde Staten vanaf het midden van de jaren tachtig erkend als
een criminele groepering die banden onderhoudt met de Amerikaanse
cosa nostra. Het chapter van de Hells Angels in Amsterdam is
het grootste van Nederland en neemt ten overstaan van de andere
chapters een vooraanstaande plaats in. Zij handelen in meer dan
synthetische drugs. Zij handelen ook in wapens en zijn eveneens
actief in takken van criminaliteit als afpersing. Om te
concretiseren hoe een autochtone drugshandelsgroep die zowel in
soft en hard drugs als (vermoedelijk) in synthetische drugs deed,
is georganiseerd en werkt, geven we hier het voorbeeld van de groep
die in het deelrapport over de rol van autochtone groepen in de
georganiseerde criminaliteit is gedoopt tot groep F. De aanvoerder
van deze groep bouwde in de loop van de jaren tachtig de reputatie
op een geweldenaar te zijn. Hij pleegde zowel in Belgi als in
Nederland overvallen, stond bekend als een ripper van
partijen drugs, zowel uit de handen van Hollandse als uit de handen
van met name Marokkaanse groepen, en werd ook in het milieu,
verantwoordelijk gehouden voor de liquidatie van ettelijke
personen. De clique om hem heen was toen niet zo groot, hooguit
zo’n vijf man, maar stond wel in contact met alle toenmalige groten
in de Nederlandse criminele wereld, zeker de kampers onder hen.
Nadat deze clique door arrestatie en liquidatie was geruneerd,
bouwden de leiders een nieuwe formatie op, ditmaal veel groter en
hoofdzakelijk actief in drugshandel. Dat er ook illegale
wapenhandel en betrokkenheid bij illegaal gokken in het spel zijn
(geweest), wordt niet uitgesloten geacht.
Dat deze groep, in haar nieuwe gedaante, een maat groter was dan
sommige andere gemengd samengestelde drugshandelsgroepen blijkt al
direct uit haar omvang en samenstelling. De kopman werd dagelijks
bijgestaan door een soort raadgever/beheerder, maar kon, al
naargelang het nodig was, ook terugvallen op een advocaat, een
accountant, een bankemploy en een medewerker van de Kamer van
Koophandel; zij hielpen hem bij het uitdokteren van
witwasconstructies (via Luxemburg), het wegmoffelen van zwart geld
uit de boekhouding van zijn Nederlandse bedrijven en andere. Zo’n
vier vijf familieleden kregen bedrijven en bedrijfjes op hun naam,
moesten koerieren met geld en werden betrokken bij de organisatie
en afwikkeling van drugstransporten. Twee klusjesmannen, die een
vertrouwenspositie genoten, zorgden voor de veiligheid van de
hoofdman. Samen met anderen – men spreekt van zowel kampers als van
Joegoslaven – stond n van de familieleden ook in voor de
afstraffing van degenen die fouten maakten.
De eerste en voornaamste drugslijn die deze groep exploiteerde,
was een lijn op Marokko. De relaties ginds werden niet alleen
gelegd via Marokkaanse contacten hier in Nederland, maar ook via
een Nederlander die in Marokko een bedrijf had, in financile
problemen was geraakt, door de baas van de groep uit de knoei was
geholpen en in ruil hiervoor allerlei hand- en spandiensten moest
verrichten: koeriers uit Nederland opvangen, partijtjes cocane,
bestemd voor de upper ten in Marokko opslaan, enzovoort. Aan
de Nederlandse kant van de Marokkaanse lijn was het van hetzelfde
laken een pak. Hier werden de eigenaren van een klein
transportbedrijf dat door de onderschepping van een hashtransport
in financile problemen kwam, ook door de
aanvoerder financieel op de been geholpen. Vervolgens moesten zij
wel voor hem op Marokko blijven rijden. En om de werkelijke
business van dit bedrijf te verdoezelen, werd verder genvesteerd in
een bedrijfje van een andere man die door de leider financieel van
de ondergang was gered. Via dit bedrijfje werd een reguliere
goederenstroom op gang gebracht om de stroom drugs te camoufleren.
Uiteindelijk werd ook nog op een heel andere plaats in Nederland
een bedrijf opgericht. Maar het had dezelfde functie: afdekken van
de toevoer van hash uit Marokko.
In de tijd dat deze infrastructuur werd opgebouwd ontstonden
plannen voor de uitbouw van de illegale onderneming. In de eerste
plaats werden plannen gemaakt, samen met mensen die bij de voorman
ook in het krijt hadden gestaan, om hennep uit Nigeria, via een
eigen bedrijf (in keramiek) in Roemeni, naar een onderneming in de
Randstad te sluizen. Heel dit circuit werd ook metterdaad
opgebouwd, maar de benutting ervan stokte door interne conflicten
in de groep. Dezelfde methode werd toegepast om drugs, vooral
herone, vanuit India te laten komen. Via twee contactpersonen in
dit land, waarvan er n (in 1988) een tijd in de Bijlmer-bajes heeft
gezeten maar hieruit met de hulp van bewaarders is ontsnapt, werd
eerst een legale stroom van (waardeloze) goederen naar een bedrijf
in Nederland op gang gebracht, en werd deze connectie vervolgens
gebruikt voor het transport van de genoemde drug. Voorts werden er
contacten gelegd met allerlei sleutelpersonen in Suriname. Dit
gebeurde kennelijk met de bedoeling om een deel van de cocanehandel
naar West-Europa in handen te krijgen. Er werd zelfs al een schip
in gereedheid gebracht om deze nieuwe lijn zoveel mogelijk in eigen
beheer te kunnen exploiteren. Dit schip is waarschijnlijk nooit
voor dit doel gebruikt, maar er wordt niet aan getwijfeld dat er
via deze lijn, op de een of andere manier, wel al cocane in de
richting van Nederland is gekomen. Tenslotte gaan er verhalen dat
deze groep ook betrokken is geweest bij de import van grote
hoeveelheden grondstoffen voor de aanmaak van synthetische drugs,
maar deze meldingen zijn nooit goed uitgezocht. Zoals ook niet
verder is nagegaan wat er op een gegeven moment waar was van het
bericht dat zij de ambitie had om de afzet van deze drugs in heel
Nederland – vooral bij dancings en discotheken – onder controle te
brengen.
Het lijdt verder geen twijfel dat deze groep al het mogelijke
deed om haar interne communicatie geheim te houden: geen
(auto)telefoons op eigen naam, zoveel mogelijk gebruik van codes en
dergelijke. Complementair hieraan werd alles en iedereen onder
observatie genomen dat/die een gevaar voor de groep kon betekenen.
Wie het zou wagen met de politie te praten, wist wat hem/haar voor
straf te wachten stond: heel het gamma, van mishandeling, via
marteling, tot liquidatie toe; dat had een van de companen
ondervonden toen hij buiten de hoofdman om een eigen drugslijn
dacht te kunnen beginnen. Een interessant punt in dit verband is
dat hij medewerkers die in binnen- of buitenland werden
aangehouden, onmiddellijk van juridische bijstand voorzag. Niet uit
goedertierenheid of rechtschapenheid, maar om via zijn raadslieden
zo goed mogelijk op de hoogte te blijven van de vorderingen van het
strafrechtelijke onderzoek en de rol van zijn mensen daarin (door
het al dan niet afleggen van belastende verklaringen bijvoorbeeld).
Regelrechte intimidatie van politie en justitie vond niet plaats,
maar dit neemt niet weg dat de reputatie van de aanvoerder een
meedogenloos geweldenaar te zijn, soms wel, ook ongemerkt,
intimiderend werkte op de onderzoekers. Opmerkelijk is dat hij er
niettemin in slaagde om corruptief getinte relaties te ontwikkelen
met, zoals al eerder werd gezegd, een medewerker van de Kamer van
Koophandel, en een medewerker van het consulaat van een van de
landen die hiervoor zijn genoemd. Dit zou hem, werd wel beweerd,
ook zijn gelukt met een poltieambtenaar. Maar dit vermoeden is bij
een vermoeden gebleven. Wel beschikte een van zijn bodyguards, zij
het ook buiten de eigen regio, over nauwe contacten met
politiemensen op voor hem vitale posities. De ene werkte bij een
CID, de andere bij een observatiegroep. Tenslotte moet worden
gezegd dat er nog niet zoveel zicht bestaat op de (besteding van
de) revenuen van deze groep. Een belangrijk deel werd vast en zeker
aangewend om de genoemde infrastructuur op te bouwen. Een ander
deel, zo denkt men, is in Nederland via slinkse wegen genvesteerd
in legale bedrijven, speciaal in de automobielsector. Naar de rest
is men nog op zoek.
IV.2.2.2.2. Het aandeel van buitenlandse groepen
Alle buitenlandse of transnationale misdaadgroepen die in Nederland
zijn gesignaleerd, houden zich wel bezig met de handel in drugs,
maar hun functie verschilt naar de plaats die hun bemoeienis
inneemt binnen de reeks van activiteiten tussen produktie en
consumptie. Deze groepen kunnen in drie categorien worden
onderverdeeld. Er zijn groepen waarvan het hoofdkwartier ligt in de
produktielanden van drugs (Colombia en andere Zuidamerikaanse
landen). Vervolgens zijn er groepen die hun hoofdzetel hebben in de
landen waar drugs worden gekocht en geconsumeerd (Itali). Tenslotte
zijn er groepen die worden geleid vanuit landen waar drugs noch
worden geproduceerd noch geconsumeerd, en die zich slechts
toeleggen op smokkelen (China, Ghana, Nigeria). Ook zijn er
transnationale groepen die ook wel in drugs handelen maar voor wie
dit in Nederland helemaal geen hoofdactiviteit vormt (de Russische
mafia en de bendes van voormalige Joegoslaven). Daarover slechts
enkele zinnen aan het einde van deze paragraaf. We zullen deze
groepen in
de aangegeven volgorde behandelen. Telkens wordt ook stilgestaan
bij de vraag hoe de verhouding is tussen deze misdaadgroepen en de
immigrantengemeenschap in Nederland.
De Colombiaanse kartels produceren, verwerken, transporteren
en verkopen cocane, marihuana en ook herone en gros. Zij vormen
zeer grote organisaties als men de tienduizenden mensen telt die in
het bronland bij de verschillende handelingen betrokken zijn. Toch
moeten ze niet worden voorgesteld als grote hecht georganiseerde en
centraal gecordineerde mega-bedrijven. De bazen regelen vanuit hun
kantoren het opkopen van de grondstof, de raffinage daarvan, het
smokkeltransport overzee en zij zorgen ervoor dat de talrijke
functies worden vervuld (interne discipline, afscherming tegen de
overheid, witwassen en dergelijke) zonder welke hun omvangrijke
activiteiten niet ongestoord zouden kunnen plaatsvinden, maar al
deze processen verlopen zodanig autonoom dat succesvol
strafrechtelijk of zelfs militair optreden tegen n daarvan het
functioneren van de kartels niet wezenlijk aan kan tasten. Om
dezelfde reden hebben zij het risico gespreid door filialen op te
richten in Zuidamerikaanse buurlanden. De cocane komt daarom ook
naar Nederland via Brazili en Venezuela en (zoals verderop zal
blijken) via Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba. Nederland
is voor de kartels belangrijk omdat zij grote partijen ineens per
container Europa binnenvaren en daarvoor zijn de havens van
Rotterdam en Amsterdam geschikt. Vanaf het midden van de jaren
tachtig zijn door de Nederlandse opsporingsinstanties Colombiaanse
verkopers gesignaleerd die vier van de acht grote
kartelorganisaties vertegenwoordigen die in heel Europa (Spanje,
Duitsland) actief zijn. De Colombiaanse immigrantengemeenschap in
Nederland is klein en onvoldoende maatschappelijk gentegreerd om
een eigen handelsinfrastructuur op te kunnen zetten die voor de
kartelorganisaties bruikbaar zou zijn om de import van drugs te
verzorgen. Dat neemt niet weg dat veel van de Colombianen die hier
verblijven op enigerlei wijze met de drugshandel van doen hebben.
Dat geldt trouwens ook voor andere Latino’s; bij de drugshandel
zijn ook Argentijnen en Chilenen betrokken geweest. De verkopers
van grote partijen zijn de centrale figuren en zij zijn vooral op
zoek naar Nederlandse handelsfirma’s die op regelmatige basis zaken
doen met landen in Zuid-Amerika of West-Afrika om aldus een
smokkellijn op te zetten.
Van de Italiaanse mafia zijn in Nederland in het
bijzonder vertegenwoordigers waargenomen van verschillende clans
die samen de camorra vormen en die zetelen in en rond de
stad Napels. In de landen om ons heen ( Belgi, Duitsland) hebben
zich veel grotere groepen immigranten uit Itali gevestigd dan in
Nederland en zij leven tot op zekere hoogte nog – ook anders dan in
Nederland – bij elkaar in kolonies van mensen die uit dezelfde
landstreek afkomstig zijn. Dit biedt grote mogelijkheden voor leden
van de mafia om er in onder te duiken. De vertegenwoordigers van de
camorra-clans hebben in Nederland geen steunpunt in een
Napolitaanse kolonie en hun activiteiten gaan grotendeels over de
hoofden van Italiaanse immigranten heen. Er zijn trouwens ook
Italiaanse misdaadondernemers in de drugshandel actief, die geen
duidelijke band met n van de grote mafia-groepen onderhouden; zij
komen hier alleen heen om drugs aan te kopen voor hun eigen markt
en andere Europese consumentenmarkten. De vertegenwoordigers van de
camorra onderhouden in Nederland vooral goede betrekkingen met een
aantal Colombiaanse groothandelaren en zij ontmoeten elkaar in een
aantal woonhuizen en restaurants die zij hebben gehuurd of gekocht.
In meer dan tien grotere en ook kleinere gemeenten zijn zij
aangetroffen. Dat hun handel niet tot de grootste in Nederland
behoort, blijkt uit het feit dat de politie in hun bezit slechts
hoeveelheden aantreft van n of enkele kilo’s. Dat de mafia hier
weinig macht heeft wordt ook aangetoond door incidenten als het
volgende. Enkele Antillianen die een geslaagde rip-partij op
Italianen uitvoerden, werden wel bedreigd, maar niet echt
aangepakt. Chinezen behoren vanaf de Eerste Wereldoorlog tot de
oudste etnische groepen in Nederland en ondanks het feit dat velen
individueel zijn geassimileerd, hebben zij mede als gevolg van
nieuwe immigratiebewegingen, steeds een betrekkelijk gesloten
gemeenschap gevormd. Op zichzelf biedt die naar-binnen-gerichtheid
van de Chinezen de mogelijkheid voor criminele infiltratie die door
de overheid slecht wordt opgemerkt. Bij zulke organisaties denkt
men aan de beruchte triaden, omvangrijke geheime
genootschappen sedert de zeventiende eeuw, die strak hirarchisch
zijn georganiseerd en die functionarissen hebben met bloemrijke
namen die bijzondere afdelingen regeren. Uit hedendaagse
beschrijvingen van de triaden in Hong Kong, de Verenigde Staten en
ook Engeland en Frankrijk blijkt dat het thans grotendeels gaat om
groepen met kernen van een of twee man en een kring van
medestanders. Zulke groepen die in Nederland de vertegenwoordigers
zijn van de 14 K, de Tai Huen Chai en de Ah Kong en die opereren
vanuit Hong Kong, Bangkok, Maleisi en Singapore, smokkelen vooral
herone die zij betrekken uit de Gouden Driehoek. Rond 1980 hebben
de Chinezen hun eerste plaats op deze markt verloren omdat zij
stevig werden aangepakt door de politie en doordat de Turkse
groepen met een betere kwaliteit herone geducht concurreerden. Dat
wil echter niet zeggen dat zij geheel zijn verdreven. Er wordt nog
steeds herone gemporteerd en gedistribueerd. Hun klanten zijn onder
meer Nederlandse handelaren.
Vanaf het midden van de jaren tachtig zijn in Nederland cliques
waargenomen van drugssmokkelaars uit Nigeria en Ghana. Zij vormen
een onderdeel van Ghanese en Nigeriaanse netwerken die
wereldwijd opereren. Door groepen in deze landen wordt in
Zuidoost-Azi herone aangekocht en cocane in Zuid-Amerika. Ook
handelen zij in cannabisprodukten. De bestemmingslanden van hun
smokkelwaar zijn
Noord-Amerika en Europa. Hun gemeenschappen in Nederland zijn
klein, niet erg hecht en zij zijn onvoldoende maatschappelijk
gentegreerd om de mogelijkheden voor smokkel in Nederland ten volle
uit te buiten. In Amsterdam is wel sprake van een zekere vermenging
met een gedeelte van de zwarte Surinaamse bevolking. Hun zakelijke
leven speelt zich af in en rond coffeeshops, restaurants en hotels.
De omvang en macht van deze netwerken in Nederland worden gauw
overdreven. Het gaat eerder om kleine groepjes van smokkelaars dan
om criminele groepen die vele activiteiten ontplooien.
Tenslotte nog iets over de zogenaamde Russische mafia uit
Rusland en andere republieken van de voormalige Sovjetunie. Ook zij
is bij een onderdeel van de drugseconomie betrokken, speciaal door
grondstoffen te leveren die nodig zijn voor het vervaardigen van
synthetische drugs. Verder fungeren Russische misdadigers als
inkopers van drugs voor de Oosteuropese markt, maar voor hen vormt
dit een ondergeschikte activiteit. Ook bij (voormalige)
Joegoslavische bendes is wel drugshandel waargenomen, maar
de rol van deze groepen lijkt in dit opzicht toch eerder parasitair
en te berusten op hun specialisme: geweld. Beide groepen moeten het
stellen zonder wortels in deze samenleving. Het aantal Russische
immigranten is miniem en de Joegoslavische onderwereld heeft weinig
van doen met de gemeenschap van (voormalige) gastarbeiders uit
Zuidslavische republieken. Beide groepen zijn minder relevant voor
de handel in drugs. Daarom zal er in dit hoofdstuk niet meer op
worden teruggekomen.
IV.2.2.2.3. De betrokkenheid van allochtone groepen
Het historische toeval wil dat de landen waaruit in de jaren zestig
en zeventig grote aantallen mensen naar Nederland zijn gekomen,
zich in de jaren tachtig en negentig hebben ontwikkeld tot
vooraanstaande producenten en transitohandelaars van de
belangrijkste drugssoorten voor de Europese markt. Uit Turkije komt
veruit de meeste herone, de Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse
zowel als de Arubaanse connectie sluiten Colombia met zijn
cocanehandel aan op Europa, Marokko heeft zich ontwikkeld tot de
belangrijkste producent van hash. In al deze landen hebben zich
recentelijk grote criminele drugsgroepen ontwikkeld of heeft de
reeds bestaande onderwereld zijn aandacht verlegd naar de handel in
drugs. Zij zijn evenzeer verbonden met de politieke en economische
machtscentra van hun land als de transnationale groepen dat zijn in
Itali of Colombia.
De groepen in Turkije kunnen worden onderverdeeld in drie
soorten. Er is een klassieke mafia die zich vroeger bezig hield met
allerhande smokkel, afpersing en het verlenen van illegale diensten
op het niveau tussen de staat en de plaatselijke (stads)bevolking.
Op zichzelf heeft deze klassieke mafia geen vaste banden met
politieke bewegingen, ook al verleent zij er soms hand- en
spandiensten aan. De betrokken groepen hebben zich thans toegelegd
op de verwerking van opium tot herone en het smokkelen daarvan naar
West-Europa. Verder zijn er drugshandelsgroepen die duidelijk
banden onderhouden met de Grijze Wolven ter rechterzijde in het
politieke spectrum en met de ultra-nationalistische politieke
beweging die daar bijhoort, de MHP. Ter linkerzijde is bij enkele
splinterpartijen wel drugshandel aangetoond, maar bij de grote
Koerdische linkse beweging PKK met welke de Turkse overheid zich in
staat van gewapend conflict weet, is dat niet zo. Toch heeft de PKK
er indirect wel mee te maken omdat deze organisatie zakenlieden
afperst en zeker ook rijke drugshandelaren. Koerden spelen bij de
handel in herone een grote rol omdat zij uit het Oosten en
Zuidoosten van het land afkomstig zijn en geografisch aansluiting
vinden bij de buurlanden waar de opium vandaan komt. Evenwel: de
raffinage en de export ervan kan thans bij welhaast alle
bevolkingsgroepen in Turkije worden waargenomen.
De cocanesmokkel uit Suriname is begonnen nadat de sergeants die
hun coup pleegden in 1980, contact hadden gemaakt met Colombiaanse
drugsbaronnen. Thans vormt een combinatie van enkele Hindostaanse
zakenlieden die de financiering voor hun rekening namen, de
militairen die het transport toelieten en een aantal opgeklommen
drugsbaronnen in Suriname een geducht machtscomplex. Mensen uit
alle etnische groepen die Suriname rijk is, doen mee: Creolen,
Hindostanen, Javanen (minder) en bosnegers (als koeriers). De
Nederlandse Antillen en Aruba spelen een rol als plaats van
ontmoeting tussen vertegenwoordigers van de Colombiaanse kartels en
grootimporteurs uit Europa. Voorts worden nogal wat drugs
gesmokkeld door vliegtuigpassagiers naar Schiphol en andere
Europese luchthavens.
In Marokko heeft de hashproduktie zich tot een bloeiende
bedrijfstak ontwikkeld. Men kan zich alle bedrijvigheid niet
voorstellen zonder de actieve betrokkenheid van de ambtenarij op
alle niveau’s van het patrimoniale bestuurssysteem dat in dit land
bestaat. Ook wordt aangenomen dat het koninklijk hof direct bij de
hash-export is betrokken. Het land is in elk geval in toenemende
mate van de inkomsten uit de drugshandel afhankelijk geworden nu
het zenden van spaargelden door gastarbeiders met het verstrijken
van de emigratiejaren aan het afnemen is als de belangrijkste
inkomstenbron van het land. Voor een goed begrip van de
ontwikkeling van de georganiseerde misdaad in de kring der etnische
minderheden is inzicht in deze politieke en economische connecties
onontbeerlijk.
Veel immigranten uit deze landen hebben hun weg in Nederland
goed gevonden, maar een aanmerkelijk
gedeelte bevindt zich sociaal-economisch in een achterstandspositie
en in cultureel opzicht verkeert dit deel nog grotendeels buiten de
Nederlandse samenleving. Dat komt onder andere omdat een deel van
de migranten nog steeds economisch en cultureel gerienteerd blijft
op de landen van herkomst. Ook uit historische studies over wat
vroeger de georganiseerde misdaad heette – vergelijk Egmond, 1994,
over de prominente rol van Joden en Zigeuners in de achttiende eeuw
– weten we dat de combinatie van geringe sociale kansen en een
cultureel marginale positie een belangrijke risicofactor kan vormen
voor de aansluiting op criminele groepen. De werkloosheidscijfers
van Surinamers, Antillianen, Arubanen, Turken, Koerden en
Marokkanen in Nederland liggen drie tot vier maar zo hoog als het
Nederlandse gemiddelde. Zij die wel betaalde arbeid verrichten,
zijn sterk oververtegenwoordigd in de laagste twee
functiecategorien. Voor immigranten uit het Carabische gebied geldt
dat minder, maar Turkse en Marokkaanse immigranten wonen overwegend
in de slechtste buurten van de steden en stadjes en in huizen van
de geringste woonkwaliteit. In zulke buurten leveren de scholen
minder leerlingen af die doorgaan naar middelbare en hogere
opleidingen dan gemiddeld. De schoolprestaties van sommige
subgroepen van de kinderen en kleinkinderen van de immigranten zijn
heel behoorlijk, maar gemiddeld genomen blijven deze kinderen
achter en verliezen zij op de arbeidsmarkt de concurrentie van
Nederlandse autochtone leeftijdsgenoten. Deze sociale achterstanden
werken daarenboven cumulatief. Hierom zijn deze groepen door de
overheid aangewezen tot de belangrijkste doelgroepen van het
minderhedenbeleid.
De sociale achterstand wordt in de verzorgingsstaat Nederland
zowel gemitigeerd als verhuld, maar de kans is levensgroot dat zich
binnen deze immigrantengroepen een aparte etnische onderklasse
ontwikkelt waarbij de relatieve armoede en het gebrek aan
maatschappelijke kansen sociaal overerfelijk worden (Roelandt,
1994). Binnen de etnische minderheden komt grote
status-concurrentie voor waarbij maatschappelijk succes wordt
afgemeten aan materile welstand zowel in Nederland als in het land
van herkomst. De tweede generatie vergelijkt zijn kansen met
Nederlandse leeftijdsgenoten. Een deel van de werkloos geworden
immigranten of van de nieuwe starters op de arbeidsmarkt neemt het
initiatief zich te vestigen als zelfstandige ondernemer. Er zijn in
alle drie gevallen bijzondere redenen waarom immigranten de morele
grens kunnen oversteken om op de drugshandel over te gaan. In het
Turkse geval kan politieke overtuiging of ook dwang meespelen, voor
sommige Surinamers biedt de antikolonialistische gezindheid van
machthebbers een zeker excuus, veel Marokkanen zien niet in waarom
een lucratief exportartikel niet kan worden verkocht in een land
waar de overheid het gebruiken van cannabis toestaat. Het ontbreken
van zo’n morele drempel biedt criminele groepen de mogelijkheid om
vaste voet te krijgen in de beschreven sociaal weinig kansrijke
segmenten van minderheidsgroepen. Meestal gaat het bij de
georganiseerde criminaliteit die in den vreemde opereert – en dat
geldt zeker voor de beschreven transnationale criminele groepen –
om slechts betrekkelijk weinig actieve misdadigers. Maar hier
hebben zich binnen de gevestigde etnische minderheden
drugshandel-circuits ontwikkeld waarbij mensen zijn ingeschakeld in
allerlei rollen (handelaar, geldschieter, bewaker van
drugs-voorraden, koerier etcetera) en daarom is hun aantal veel
groter. In tegenstelling tot de transnationale groepen die we zoven
beschreven, zijn die drugshandelsgroepen hecht verankerd geraakt in
de grootste gevestigde etnische minderheden en zijn deze voor een
deel van hun inkomsten en welvaart van de georganiseerde
criminaliteit afhankelijk geworden. De Turkse en Koerdische groepen
zijn overal waargenomen waar immigranten uit Turkije zich in groten
getale hebben gevestigd met misschien wat meer belangrijke centra
in Amsterdam, Rotterdam en Arnhem. Surinamers en Antillianen wonen
disproportioneel in de grote steden en de cocane-smokkel vindt men
dan ook vooral in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en ook Eindhoven.
Marokkanen worden in coffeeshops aangetroffen in het hele land,
maar ook hier zijn enkele duidelijke centrale handelspunten aan te
wijzen, bijvoorbeeld in het Gooi en in Brabant. Omdat er in de
voorbije jaren – om de reden die eerder werd genoemd – veel
onderzoeken zijn gedaan naar de Turkse heronehandel, bestaat er een
tamelijk goed zicht op de organisatie van de families die zich met
deze handel bezighouden. In Arnhem is hij in handen van vijf
Koerdische families die deels solistisch opereren, deels nauw
samenwerken. Zij halen de herone zelf rechtstreeks uit Turkije en
distribueren haar in Amsterdam en Rotterdam, maar ook in Duitsland,
Frankrijk, Spanje, Engeland en Belgi. Het gaat hier om omvangrijke
families die met het oog op de drugshandel ook nog een veelheid van
andere Turken inschakelen voor het uitvoeren van allerlei klusjes.
In een tussenbalans van de Arnhemse recherche uit 1992 wordt
gesteld dat er ongeveer 900 Koerdische en Turkse personen
rechtstreeks in verband konden worden gebracht met de heronehandel.
Uit het eigen onderzoek is gebleken dat in periode 1990-1995 in
totaal 524 Turkse mannen door de Arnhemse politie zijn gergistreerd
wegens drugshandel en bezit van drugs. In Rotterdam was in het
begin van de jaren negentig een Turkse familie actief die enkele
tientallen Turkse en Koerdische verwanten in dienst had om de
distributie van de herone ter plaatse adequaat te kunnen
afhandelen. Een politieel onderzoek naar hashhandel in het Gooi dat
in het begin van de jaren negentig werd uitgevoerd, wees uit dat
deze handel werd gecontroleerd door drie Marokkaanse families. Deze
families waren gevormd door Marokkaanse arbeiders die in de jaren
zeventig waren komen werken bij bedrijven in de streek. Het waren
mensen zonder veel opleiding: de meesten waren analfabeet en nadat
zij in de jaren zeventig en tachtig uit
het arbeidsproces waren getreden, was de overgrote meerderheid
werkloos gebleven. De vreemdelingendienst kenschetste ze als een
niet gentegreerde, kansloze groep en onder de tweede generatie had
een aantal jongens reeds een flinke criminele antecedentenlijst
opgebouwd. Hilversum bleek te fungeren als distributiecentrum voor
(door Nederlandse transporteurs) uit Marokko aangevoerde hash.
Nederlandse en Marokkaanse klanten kwamen hier in het groot (tot
duizend kilo toe) inkopen. De klant zette zijn auto neer op een
aangewezen plek en overhandigde de groothandelaar in het koffiehuis
zijn sleutels als de koop was gesloten. Een koerier reed de auto
naar een geheime plaats waar de gekochte hash achterin werd geladen
en daarna werd de auto op een andere plaats neergezet. De klant
kreeg zijn autosleutels terug en kreeg te horen waar hij zijn auto
op kon halen. De politie was verbaasd over de openheid waarmee deze
handel werd bedreven. Zij ontdekte een soort raad van bestuur van
de organisatie in engere zin. De oudste zonen beheerden tien
koffiehuizen, een slagerij, een videotheek, een lunchroom en een
shoarmazaak. Andere familieleden vormden het personeel in deze
middenstand. Sommigen fungeerden als koeriers; daar waren ook
kinderen bij die hoeveelheden hash achter op hun fiets vervoerden.
Anderen stelden (tegen betaling van f.25,- per kilo) hun huis of
schuurtje ter beschikking als bergplaats. De politie kwam tot de
slotsom dat van een aanzienlijk deel van alle Marokkaanse families
in het Gooi tenminste n gezinslid direct aan de hashhandel deelnam
of daar indirect van profiteerde.
IV.2.3. De werkwijzen die worden gebezigd
IV.2.3.1. De infrastructuur van de drugshandel
Drugshandelaren kunnen het niet stellen zonder gebruik te maken van
de bestaande legale infrastructuur of zonder die zelf op te
richten. Dat kost veel geld en een deel van de opbrengsten vloeit
hiernaar toe. Voor de rechercheurs en accountants die
strafrechtelijk en financieel onderzoek verrichten – onder andere
om te kunnen bepalen hoeveel aan crimineel verworven vermogen kan
worden geconfisceerd – levert het steeds weer de nodige
hoofdbrekens op om de omvang van deze werkelijk gemaakte kosten te
berekenen. In deze paragraaf zal worden getoond hoe de
infrastructuur van de drugshandel in de richting van Nederland er
uitziet. Eerst komt de faade die moet worden opgetrokken om
de import een legitiem aanzien te geven. Hier kunnen in beginsel
alle bedrijven voor worden gebruikt die uit het buitenland
importeren of die georganiseerd vanuit Nederland internationaal
zaken doen. Importen exportfirma’s zijn gewild, vooral wanneer deze
vertrouwen wekken door reeds lang en volgens vaste routine zaken te
doen met firma’s in het land waar de drugs vandaan komen.
Nederlandse firma’s die zaken doen met Zuid-Amerika, om welke
produkten het ook gaat, mogen zich verheugen op bijzondere
belangstelling van vertegenwoordigers van de Colombiaanse kartels.
Daar is een bedrijf bij dat zaden exporteert, een firma die hout
importeert, een bedrijf dat schoenpoetsmachines verkocht, een zaak
waar men zonwerende folie te koop heeft, enzovoorts. Nederlandse
drugshandelaren richten zelf ook wel dekmantelfirma’s op en ook
daar gaat het om handel die tussen beide landen aannemelijk is.
Vooral het transport van bederfelijke waar (bijvoorbeeld bloemen of
vlees) is populair omdat de dounane soms coulant is en het
transport zonder al te veel controle door laat gaan. Allochtone
drugshandelaren maken gebruik van de eigen middenstand die de
etnische groepen voorziet van produkten uit het land van herkomst:
tropische groenten uit Suriname, noten en thee uit Turkije,
bevroren vis uit Marokko. De omvang van deze gevarieerde
nep-infrastructuur is niet bekend.
Daarna komt de fase van het transport en dat kan gaan
over land, over zee en door de lucht. Nederland is een
aantrekkelijk land omdat het een echt transportland is en omdat het
beschikt over de nodige expertise. Drugs komen over de weg
nog steeds wel met personenauto’s van echte of zogenaamd
terugkerende vakantiegangers: de smokkel door zogenaamde mieren.
Voor grotere partijen worden vrachtauto’s gebruikt en dan worden de
drugs meegenomen, verstopt in de lading of in het chassis, de
wanden (vandaar ook de voorkeur voor koelwagens), de
brandstoftanks, de reservebanden en nog meer. Voorheen
organiseerden Nederlandse drugshandelaren transporten met hash
vanuit Marokko vanaf de producent tot aan de koper. De Marokkaanse
handelaren hebben echter de afgelopen jaren aan macht gewonnen en
hebben de rol van de Nederlanders gereduceerd tot die van
transporteurs. Wie het thans toch op zijn eigen houtje probeert –
en er zijn chauffeurs die voor een aanlokkelijk aanbod op een grote
parkeerplaats of in het chauffeurscaf zwichten – loopt het grote
risico (na een tip van de handelaar) door de douane te worden
gepakt. Volgens opgave van de FNV-Vervoersbond zitten thans zo’n 40
Nederlandse vrachtwagenchauffeurs wegens hashsmokkel in Marokkaanse
gevangenissen. Turkse herone-smokkelgroepen maken gebruik van eigen
transportbedrijven (in het Zuiden van het land is een
provincieplaats Kilic met een mafia-familie die een groot deel van
het wegtransport beheerst) maar zij laten vaak Hollandse of althans
Westeuropese chauffeurs rijden omdat die minder argwaan wekken.
Verder maken wij uit het ons ter beschikking gestelde
politiemateriaal op dat 30 op zichzelf bonafide Nederlandse
bedrijven zich met drugssmokkel hebben beziggehouden, maar dit
aantal, dat
overigens ten dele ook betrekking heeft op bedrijven die betrokken
zijn (geweest) bij de smokkel van hash uit Marokko, is stellig te
klein en berust op ongelijksoortige en incomplete gegevens. Het is
verder waarschijnlijk dat juist jonge en kleine bedrijven die in
financile problemen zitten daarvoor worden gebruikt, maar
aangetoond is dit niet. Zeker is tenslotte dat enkele Hollandse
drugshandelsgroepen over een doeltreffend informatiesysteem in de
transportwereld beschikken om de zwakke broeders eruit te halen. De
cocane en marihuana uit Zuid-Amerika en vooral de hash uit Marokko
komen ook over zee. Behalve de drugs die door individuele
toeristen (bijvoorbeeld in hun zeewaardig zeiljacht) worden
meegenomen, gebeurt de smokkel via reguliere
scheepvaartondernemingen. Grote partijen gaan veel met containers.
Er worden twee smokkelmethoden toegepast: (a) op de ladingbrieven
wordt een andere lading voorgewend, de vaarroute wordt verkeerd
opgegeven of er wordt aan een onverdachte klant geadresseerd en (b)
de contrabande wordt in de legale lading verstopt en daarbij valt
op hoe kunstig smokkelaars de drugs in vormen persen om er
onopgemerkt de douane mee door te komen. Er zijn geen aanwijzingen
dat criminele groepen de gehele, administratief nogal ingewikkelde,
route in de Rotterdamse haven controleren. De kunst is hier om
controle te ontlopen. De smokkel vanuit Suriname verloopt voor een
deel ook op deze manier. Die van Chinese smokkelgroepen evenzeer:
zij verzenden honderden kilo’s herone tegelijk per schip vanuit
Bangkok. Een Nederlandse groep die wordt geleid door kampers had
een tijdlang een kleine eigen vloot over de zeen varen. Met haar
schepen bracht deze groep de drugs aan land door die vlak voor de
kust over te laden op kleinere motorboten die ze vervolgens
razendsnel overbrachten naar speciaal ingerichte bergplaatsen. Veel
drugs worden gesmokkeld door de lucht. Er zijn koeriers die
ze meenemen als passagier, er zijn bemanningsleden die smokkelen,
de waar wordt verstopt in de vracht of wordt met eigen vliegtuigen
aangevoerd. De Colombiaanse kartels hebben nog wel geprobeerd om
voor de kust van Ierland dezelfde methode toe te passen die het
voor de Noordamerikaanse kust zo goed had gedaan: het droppen van
grote, goed ingepakte partijen op zee, maar dat is mislukt. Uit
Suriname, de Antillen en Aruba gaat het met koeriers en dat geldt
ook voor de groepjes smokkelaars uit Ghana en Nigeria. Chinese
smokkelaars werken op dezelfde manier en verstoppen de drugs in
partijen kleding en in bagage. Uit het materiaal dat wij onder ogen
hebben gehad over de luchthaven Schiphol blijkt dat hier de
controle verre van waterdicht is en dat daarom hier veel drugs door
kunnen komen. De controle op deze drukke luchthaven gaat snel en is
oppervlakkig en er zijn in de voorbije jaren dan ook heel wat
platte functionarissen opgespoord (in de schoonmaaksector, bij de
catering, bij de bagage-afhandeling, bij de expeditie, bij de
marechausse en bij de douane). Wanneer de drugs eenmaal Nederland
zijn binnengekomen, moeten zij verdekt worden opgeslagen (safe
house, stash). Dat gebeurt in bedrijfsruimten van
overigens bonafide en onopvallende firma’s die zowel op oude als op
nieuwe industrieterreinen staan. Er worden ook loodsen en
woonschepen gebruikt die men aan de rand van veel steden aantreft.
Dit zijn ook nogal eens de plaatsen waar synthetische drugs worden
vervaardigd. Maar er zijn ook particulieren die hun woonhuizen en
schuren beschikbaar stellen. De groothandel vindt verder plaats in
verkoopkantoren. Dat zijn in het geval van Nederlandse
hashhandelaren vaak moderne gebouwen in de industriezones rond de
steden. Marokkaanse en Turkse handelaren opereren vanuit hun
koffiehuizen. Zij kopen hier per week een stoel en toegang tot de
telefoon (zodat met Turkije kan worden gebeld); na betaling door de
klant verbergt een handlanger de gekochte waar in diens auto, die
hij vervolgens op een aan te wijzen plaats op kan halen. Chinese
drugshandelsgroepen gebruiken voor de distributie hun
infrastructuur van restaurants, videotheken en (illegale)
gokhuizen. Surinaamse smokkelaars maken gebruik van de etnische
winkelstand.
Drugshandelaren hebben ook ontmoetingsruimten nodig waar
zij zaken kunnen doen. Net als in het legale zakenleven gebruiken
zij daarvoor caf’s, restaurants en hotels, maar ook seksclubs zijn
populair. Hier zien we hoe een deel van de horeca al dan niet
bewust ruimte geeft voor criminele activiteiten. Hoe groot die
betrokkenheid van de horeca precies is, valt onmogelijk te zeggen
op grond van ons materiaal. Volgens vertegenwoordigers van deze
branche zelf gaat het hier om een aanzienlijk probleem. Als we dit
alles overzien dan kan het niet anders of veel personen die
werkzaam zijn in de legale economie, moeten op de hoogte zijn van
drugshandelsactiviteiten of moeten tenminste vermoeden wat onder
hun neus gebeurt, en dit geldt ook voor mensen die wonen in de
buurten waar zich de drugshandel afspeelt. Dat is in feite altijd
het zwakke punt van georganiseerde criminaliteit: zowel de afnemers
van illegale goederen en diensten als degenen die op de een of
andere wijze zijn betrokken bij de verwerking, het transport of de
financiering weten goed wat er gebeurt (Potter, 1994). Criminele
groepen kunnen trachten zich daartegen af te schermen door
vrijplaatsen te scheppen waar ongenode gasten niet worden
toegelaten. Bij de kampers die zo’n prominente rol spelen in de
Nederlandse drugshandel, is dit al veel langer zo; zij zijn
afkomstig uit woonwagencentra waar burgers zelden een stap zetten.
Dat geldt ook voor de Hells Angels die eigen honken bouwen en ze
voorzien van allerlei veiligheidsvoorzieningen waarmee zij
buitenstaanders effectief buiten de poort houden. Het geldt ook
voor sommige straten of delen van straten in steden die door
criminele groepen worden gecontroleerd: daar wonen mensen uit
hetzelfde sociale milieu of van dezelfde etnische groep en degenen
die het niet bevalt staat de mogelijkheid open te verdwijnen of
zwijgzaam toe te geven aan
de intimidatie. Zulke ruimtes hebben veel weg van wat de Amerikanen
no-go areas noemen, maar dat zijn dat niet. Met die term
wordt uitgedrukt dat de overheid en haar dienaren het terrein niet
opdurven anders dan ondersteund door een overmatige troepenmacht.
Zulke vrijplaatsen of reservaten kent Nederland niet. Er bestaan
ook nergens getto’s in de zin dat een hele buurt door n etnische
groep wordt bewoond (en dat ook alle leden van die etnische groep
in die ene buurt wonen). Alleen al de greep van de overheid op de
huurwoningdistributie is daarvoor te groot.
IV.2.3.2. De toepassing van geweld
Geweld of beter nog: het effectief dreigen met geweld, is zeker ook
onlosmakelijk met de georganiseerde drugscriminaliteit verbonden en
vervult vele functies (Amir, 1995). Intern wordt geweld aangewend
om discipline in de groep te handhaven of door individuele
misdadigers met leidersaspiraties om op te klimmen in de hirarchie.
Extern geweld kan dienen om het aandeel in de markt dat door
anderen wordt bedreigd, te beschermen, of om het eigen marktaandeel
uit te breiden. Het niveau van zware geweldpleging tot en met
liquidaties is in Nederland vanaf de achttiende eeuw uitzonderlijk
laag (Spierenburg, 1993); Nederlanders reageren dan ook geschokt
als geweld wordt toegepast (Franke, 1991). Maar het aantal gevallen
van doodslag neemt toch langzaam toe (Van den Eshof en Weimar,
1991; Berghuis en De Jonge, 1993) en het is volstrekt duidelijk dat
dit onder andere te maken heeft met de opkomst van de handel in
drugs. De grootstedelijke penose is van karakter veranderd met de
introductie van vuurwapens in de jaren zeventig. De figuur van de
drugshandelaar Klaas Bruinsma staat voor die omslag symbool. Hij
wordt er in politiekringen van verdacht opdracht te hebben gegeven
tot zes aanslagen op concurrenten of afvallige medestanders,
waarvan er drie dodelijk afliepen; zelf was hij betrokken bij drie
schietpartijen. Verder mag niet uit het oog worden verloren dat de
Brabantse smokkelaars in de jaren vijftig in een heuse
geweldsspiraal met de politie en de douane waren betrokken. En
overigens kennen ook de kampers een traditie van gewelddadigheid.
Het aantal liquidaties bedraagt op dit ogenblik, althans voor zover
dat bij de politie bekend is, 30 40 per jaar. Dit is heel laag in
vergelijking met landen waar de georganiseerde criminaliteit
werkelijk belangrijk is. In Colombia is dat het cijfer voor een
grote stad in n week. Zeker zijn we van dit cijfer overigens
allerminst want hoeveel van de persoonsverdwijningen per jaar zijn
in feite gecamoufleerde en niet ondekte moorden? In ieder geval
wordt per jaar wel op dezelfde manier geteld en daarom staat vast
dat het aantal liquidaties toeneemt. De directe aanleidingen tot
moordpartijen in het drugsmilieu zijn doorgaans hetzelfde: er zijn
(af)betalingsproblemen, er is een rippartij gepleegd of er is er
een afgeslagen, een potentile getuige voor justitie moet uit de weg
worden geruimd of iemand wordt vermoord omdat bekend wordt dat hij
als verklikker is opgetreden. Achter deze aanleidingen gaat
doorgaans de grotere oorzaak schuil dat concurrentie met geweld
wordt uitgevochten. Want men moet goed voor ogen houden dat in de
drugshandel geweld steeds een afgeleide is van de
ongereglementeerde marktomstandigheden waarin deze illegale handel
nu eenmaal moet opereren. Het is hier geen doel op zichzelf zoals
wel het geval is bij sommige andere vormen van georganiseerde
criminaliteit zoals afpersing of loan sharking.
Uitzonderingen op deze regel vormen groepen die via hun
geweldsspecialisatie bij de drugshandel betrokken raakten zoals de
Hells Angels en enkele groepen van kampers die zich hebben
opgewerkt met de opbrengsten van het rippen van Marokkaanse groepen
of het onderscheppen van drugstransporten uit Libanon en Pakistan.
Als er echter in het algemeen weinig concurrentie bestaat, zal het
geweldsniveau bij de drugshandel laag zijn. Juist deze
omstandigheid verklaart waarom het autochtone Nederlandse
drugsmilieu althans tot en met de jaren tachtig relatief weinig
gewelddadig was. De druk van de autoriteiten was niet groot omdat
de handel in hash nogal met rust werd gelaten en de markt
expandeerde zodat er voor nieuwelingen plaats was zonder dat de
gevestigde handelaren hoefden in te leveren. Als deze
veronderstelling juist is, zou de toegenomen belangstelling van
justitie en politie voor de cannabis-handel moeten leiden tot een
verhoogd geweldsniveau in kringen van handelaren. Hierboven werd al
aangegeven dat het aandeel van autochtone Nederlanders bij
liquidaties bepaald laag is als we het vergelijken met dat van
allochtonen. Wellicht is dit voor een deel schijn omdat Hollanders
zoveel mogelijk in het geniep slachtoffers maken, terwijl executies
in allochtoon milieu vaak theatrische trekken (vergelijk ook de
Turkse gewoonte om kleinere overtredingen te bestraffen met het
vernederende afsnijden van een oor) vertonen en juist wel moeten
worden opgemerkt ten einde afschrikkend te kunnen werken. De
oververtegenwoordiging van allochtone slachtoffers en (bekend
geworden) daders is echter zo groot (steeds 3 tot 4 maal zo groot
als bij autochtonen) dat we er gevoeglijk van kunnen uitgaan dat er
echt een bijzonder probleem is. De variatie in het niveau van zware
geweldpleging tussen verschillende etnische groepen is trouwens nog
opvallender. Waar hangt dat vanaf? In het geval van de moorden in
het Chinese milieu is steeds sprake van harde concurrentie op een
beperkte markt die onder druk staat van politieel ingrijpen
(herone) en dan gaat het om een strijd om de macht tussen triaden
en bendes die overigens uitstijgt boven het niveau van drugshandel.
Oorlogen in het Chinese milieu vonden plaats in het midden van de
jaren zeventig in Amsterdam, maar na 1991 is er opnieuw een golf
waargenomen van tot nu toe 13 aanslagen met 14 doden en
3 gewonden. In de Turkse heronehandel is het aantal liquidaties het
hoogst. Dit wordt mogelijk verklaard door (a) export van politieke
strijd, zoals blijkt uit betrokkenheid van Grijze Wolven en PKK,
(b) het aanzienlijke vuurwapenbezit onder Turkse en Koerdische
mannen, zowel in Turkije als daarbuiten, (c) een gewelddadige
culturele traditie rond kwesties van eerwraak (Yesilgz, 1995). In
deze sfeer is echter (d) ook sprake van concurrentie om het
marktaandeel. De ruzie tussen een gezeten criminele familie in
Rotterdam en nieuwelingen die hun in 1992 de macht betwistten,
kostte na interventie vanuit Turkije niet minder dan 11 doden. De
overige etnische criminele groepen tonen een veel lager
geweldsniveau. In het geval van de Italianen en Colombianen komt
dat vooral doordat zij met zo weinig mensen in Nederland zijn en
ook omdat zij in Nederland slechts bepaalde activiteiten
ontplooien. Dat laatste geldt eveneens voor Ghanese en Nigeriaanse
criminele groepen. Hun geweldsniveau is zeer laag; zij bestaan hier
ook uit niet veel meer dan cliques van smokkelaars die elkaar niet
in de weg zitten. Het geweld in criminele Surinaamse, Antilliaanse
en Arubaanse kring is wel hoger maar lang niet zo hoog als dat van
de Chinezen en Turken. Marokkaanse drugshandelaren scoren tenslotte
opmerkelijk laag, afgezet tegen het totale aantal landgenoten in
Nederland en gelet op hun aanzienlijke rol in de hashhandel. Dit
wordt enerzijds wellicht verklaard door de geringe omvang van het
wapenbezit in Marokko en dat komt weer doordat de overheid zeer
actief wapensmokkel tegengaat teneinde geen bedreiging te laten
ontstaan van de centrale macht (zoals in het buurland Algerije
thans wel het geval is). Anderzijds heeft het mogelijk te maken met
het feit dat het samenwerkingsverband van drugslords en
overheidsdienaren in Marokko (vooral de militairen zijn in dit
verband relevant) de touwtjes stevig en tot over de grenzen in
handen heeft.
IV.2.4. De besteding van inkomsten
Strafrechtelijk-financieel onderzoek is nog jong. De
pluk-ze-wetgeving die beoogt om vermogenscriminaliteit af te remmen
door illegaal verkregen vermogens confisceerbaar te maken dateert
van 1993, maar nu reeds blijken verschillende onderzoeken
interessante gegevens op te leveren over de wijze waarop de
drugshandel en andere vormen van georganiseerde misdaad werken.
Als de handel wordt gecontinueerd, wordt de opbrengst ten eerste
gestoken in de aankoop van nieuwe handelswaar. Verder zagen we
hiervoor al dat er een reeks faciliteiten moet worden bekostigd
voordat tot verkoop kan worden overgegaan: kosten voor transport,
opslag, kantoorruimte, telefoon, ontmoetingsplaatsen en zelfs voor
het scheppen van kleine enclaves. Voorts dienen controlerende
overheidsinstanties en personen te worden omgekocht. In Marokko is
de prijs voor corruptie soms bij de aankoopprijs inbegrepen (men
koopt hash plus de weg en de haven), maar meestal wordt het
betrokken bedrag apart betaald. Voor de drugshandel op Nederland
kan deze kostenpost overigens nooit hoog zijn, want in dit verband
wordt eerder de strategie der ontwijking gehanteerd dan die van
corruptie.
Dan kosten de medewerkers in vaste dienst (vertegenwoordigers,
bodyguards) veel geld en ook de losse krachten die komen op afroep
(chauffeurs, incasseerders). Hun gages zijn doorgaans hoog omdat de
risico’s van aanhouding door de politie gecompenseerd moeten
worden. Een chauffeur die een flinke partij hash per container uit
Marokko haalt, ontvangt daarvoor enkele tienduizenden tot
(uitschieter) 150.000 gulden. Een misdaadondernemer die goed is
voor zijn personeel en die zijn eigenbelang op wat langere termijn
in het oog houdt, zorgt ook nog voor het levensonderhoud van de
alleengebleven familie als de man in de gevangenis zit. Tenslotte
zijn er nog kosten voor juridische bijstand en de honoraria van
notarissen, makelaars en accountants die investeringen in de legale
economie mogelijk maken. Van wat er over blijft wordt een deel
gebruikt voor persoonlijke uitgaven en een ander deel voor
investeringen in andere activiteiten. Voor beide is het nodig het
illegaal verkregen vermogen te voorzien van een schijnbaar legale
herkomst. De eerste fase van deze gedaanteverwisseling kan bestaan
in het wisselen van de verkregen valuta. IV.2.4.1. Het wisselen van
crimineel geld
De wijze waarop Nederlandse criminele groepen hun vermogens
witwassen via binnen- en buitenlandse banken komt aan de orde in
hoofdstuk VI. Op deze plaats wordt alleen ingegaan op het
wegsluizen van gelden naar landen buiten Europa omdat de meeste
allochtone en buitenlandse misdaadgroepen haast uitsluitend in
drugs handelen en zij hun gelden langs andere dan Nederlandse
kanalen laten terugvloeien naar hun land van herkomst.
Het eerste dat opvalt is dat de meeste landen waar de
drugshandelsgroepen vandaan komen, geen wetgeving hebben die
witwassen verbiedt. Dat geldt met name voor Turkije en Marokko en
daar worden de opbrengsten dan ook vaak direct per koerier naartoe
gebracht. Via verzamelrekeningen bij zogenaamde rep-offices kunnen
gelden ook naar Turkse banken worden overgemaakt. In Marokko
bestaan off shore-banken die zich aan controle van de overheid
onttrekken en waarheen zonder veel plichtplegingen geld kan worden
overgemaakt.
Voorts wordt geld naar Marokko gebracht via traditionele sociale
verbanden zoals gilden en banken van lening. Bij het wegsluizen van
drugswinsten naar Suriname wordt in Hindostaanse kring het systeem
van ponton-bankieren toegepast. De gelden die voor Colombia zijn
bestemd worden soms via wisselkantoren gestuurd en ook wel giraal
overgemaakt via landen waar het bankgeheim nog volop intact is. In
Colombia is witwassen weliswaar verboden, maar het wisselen van
crimineel geld gebeurt niettemin via het bestaande bankstelsel. In
het geval van de Chinese bendes wordt het bankwezen in Hong Kong,
geruggesteund door een streng bankgeheim en mild overheidsoptreden,
als witwasmachine gebruikt. Of ook Italiaanse mafiagelden in
Nederland op grote schaal worden gewisseld, is niet duidelijk.
IV.2.4.2. De persoonlijke uitgaven
Heel veel van de winst van drugsverkoop die overblijft na aftrek
van de kosten gaat op aan het voeren van een uitbundige
levensstijl. Nederlandse drugshandelaren, maar het geldt ook voor
Surinaamse en Antilliaanse handelaren en tot op zekere hoogte ook
voor handelaren uit de tweede generatie van andere allochtone
groepen, spenderen graag hun geld aan de bouw en aankoop van huizen
en zeewaardige jachten. Zij rijden in (geleasde) luxe auto’s,
dragen dure kleding, extravagante horloges en bij de horeca zijn ze
graag geziene gasten vanwege hun gulheid. Drugshandelaren van alle
nationaliteiten spenderen een hoop geld in legale en illegale
casino’s en in gokhuizen.
Allochtone drugshandelaren vertonen een veel minder verkwistend
uitgavenpatroon. Turkse en Marokkaanse drugshandelaren lijden
eerder een leven dat men van uitgewerkte gastarbeiders verwacht.
Zij zijn sober, zij ontvangen niet zelden een uitkering en vallen
niet op. Alle opbrengsten worden vervoerd naar het vaderland. Daar
leeft men op ruime voet en investeert men in de legale economie.
Vertegenwoordigers van transnationale groepen doen al evenveel
moeite om onopvallend door het leven te gaan. Ook zij leiden zolang
zij in Nederland verblijven een bescheiden leven. Dat geldt ook
voor Chinezen, maar naar verhouding wordt er in hun kring wel veel
gegokt.
IV.2.4.3. Investeringen in bedrijven en onroerend goed Over de
objecten waarin Nederlandse drugshandelaren hun winsten investeren
zijn we in het algemeen niet goed ingelicht. Wel is duidelijk dat
hier te lande geld wordt belegd in de sfeer van het onroerend goed
en dat er horeca-zaken mee worden gekocht (ook als die niet nodig
zijn vanwege hun facilitaire functie). Ook wordt vermoed dat er
soms aandelen mee worden aangeschaft in bedrijven, bijvoorbeeld in
automobielfirma’s en commercile sportcentra. Hoe groot deze
investeringen zijn is onbekend. Verder wordt er genvesteerd in het
sponsoren van allerlei sportieve en recreatieve evenementen.
Hierbij gaat het om het verkrijgen van sociaal aanzien. Dit is wat
in Zuid-Amerika narco-filantropie wordt genoemd.
In de geschiedenis van de georganiseerde criminaliteit in de
Verenigde Staten blijkt steeds weer hoe gangsters hun winsten
aanwenden om bedrijven te kopen waarmee zij voortaan legaal kunnen
werken. Georganiseerde misdaad vormt met andere woorden soms een
curieuze ladder voor sociale mobiliteit (Bell, 1960). Aan wie thans
legaal succesvol opereert, worden geen lastige vragen gesteld over
het verleden. We hebben hier gedurende ons onderzoek goed op gelet,
maar zulke gevallen zijn we in Nederland niet tegengekomen.
Rechercheurs konden ook geen voorbeelden noemen van voormalige
drugshandelaren van wie nu zeker is dat zij als zakenlieden
uitsluitend legaal werken. Wellicht is de geschiedenis van de
handel in drugs in Nederland daarvoor nog te jong.
Van alle criminele groepen in de sfeer van de etnische
minderheden kan men zeggen dat zij meer beleggen in hun achtergrond
daar dan dat zij investeren in hun toekomst hier. Surinaamse
handelaren bouwen prachtige huizen in Paramaribo die daar bekend
staan als coke-bungalows of zij beginnen een winkel of een
supermarkt. Turken en Marokkanen volgen tot op zekere hoogte het
gastarbeiderspatroon. Zij bouwen huizen, kopen grond, of richten
een winkel in en verwerven daarmee aanzien en sparen voor de oude
dag die zij zich voorstellen thuis te zullen slijten. Veel mensen
van de eerste generatie keren echter niet terug en hun kinderen
voelen er weinig voor om te gaan wonen in de primitieve
omstandigheden van het platteland waar hun ouders hebben gebouwd.
Zij zullen op een gegeven moment die huizen te koop aanbieden en
het gevaar is groot dat de huizenmarkt instort. Meer profijtelijke
investeringen worden thans gedaan in de toeristenindustrie in het
land van herkomst, maar ook in Spanje. En er wordt geld weggezet op
banken in Liechtenstein en Luxemburg.
Vanuit Nederland is men geneigd om de georganiseerde
criminaliteit te zien als een soort van vermogenscriminaliteit
zonder meer. Hiervoor werd echter al aangegeven dat er in veel
landen politieke belangen mee zijn gemoeid. De Marokkaanse overheid
doet haar uiterste best om vreemde valuta binnen te loodsen die
haar onderdanen in den vreemde genereren. Zij stelt gunstige
voorwaarden vast voor het beleggen
in de bouw en in het toerisme. Zij hoopt met geldzendingen een deel
van de grote infrastructurele werken zoals de aanleg van een
stuwdam te kunnen financieren. Er zijn drugshandelaren gesignaleerd
die investeren in de bouw van moskeen met een fundamentalistische
inslag en ook dat heeft een politieke dimensie. Turkse politieke
bewegingen te rechterzijde drijven onder andere op de inkomsten uit
drugs. Te linkerzijde drijft de PKK voor een deel op de afgeperste
opbrengsten uit de handel in drugs. Ook zijn er in Turkije rijke
drugshandelaren die beleggen in sportverenigingen (voetbal). De
politieke beweging rond de voormalige legerleider Bouterse doet mee
aan de volgende parlementsverkiezingen en hij gedraagt zich met de
uitdeling van voedsel onder de armen als een echte Zuidamerikaanse
drugslord.
IV.2.5. Plaatselijke variaties van het beeld
In deze afsluitende paragraaf wordt kort nagegaan hoe de
drugshandel zich over Nederland heeft verspreid, in welke mate de
onderscheiden groepen in de Randstad en daarbuiten vertegenwoordigd
zijn, of hun werkwijze (inclusief het gebruik van geweld) in de
verschillende delen van Nederland overeenkomt en of er naast
overeenkomsten ook verschillen bestaan in de wijze waarop het geld
wordt besteed. Omdat de lokale situaties in Amsterdam en in het
stedentrio Enschede, Arnhem en Nijmegen in het bijzonder door ons
onder de loep zijn genomen, zullen deze als referentiepunten
dienen.
Is de groothandelsmarkt in Nederland sterk gecentraliseerd of
niet? De handel in illegale goederen tendeert volgens de gangbare
Amerikaanse economische theorie over georganiseerde misdaad
(Schelling, 1967) altijd naar concentratie en monopolievorming. De
overheid kan immers op een illegale markt niet regelend optreden en
de ondernemers maken gebruik van andere middelen dan alleen de
kracht van hun concurrentie. Als dit voor de drugshandel in
Nederland zou opgaan, mag men enkele grote groepen verwachten in
plaats van een heleboel kleine en ligt het voor de hand te
veronderstellen dat de hoofdstad daarbij zou domineren. Het
tegendeel blijkt echter waar. De markt is heel open,
groothandelaren en drugshandelsgroepen zijn werkelijk over het hele
land verspreid en het distributienetwerk is zo fijnmazig dat de
consument tot in de kleinste stadjes toe alle soorten drugs
gemakkelijk kan verkrijgen. Hij hoeft daarvoor niet naar de grote
stad te gaan. De prijzen voor drugs van goede kwaliteit zijn in
Nederland bovendien laag vergeleken met die in de buurlanden. En
ook dit duidt niet op kunstmatige monopolie vorming maar op een
betrekkelijke normalisering van de branche. De enige activiteit die
de markt wel steeds dreigt te verstoren, is het rippen. Zowel in
Amsterdam als in de steden in Oost-Nederland komt dit met enige
regelmaat voor.
De openheid van de markt blijkt ook als men kijkt naar de
groepen die zich met de handel bezighouden. Weliswaar spelen
Amsterdam en Rotterdam een centrale rol als knooppunten in de
handelsstromen, maar lokale handelaren doen zelf ook zaken met
verkopers in het buitenland. In Amsterdam bevinden zich Colombianen
en Nederlanders die trachten drugslijnen op te zetten waardoor
Europa wordt aangesloten op Zuid-Amerika. Een handelaar uit
Enschede heeft echter ook een directe band met Colombia. Als zijn
partij marihuana in de Amsterdamse haven per container is
gearriveerd haalt hij hem daar zelf op om in Enschede te verkopen.
Dit geldt ook voor de drugshandel in allochtoon etnisch milieu. De
groothandel in herone is overal in Nederland voor een groot deel in
handen van Turkse of Koerdische families. Die zijn met hun
coffeeshops in de verschillende wijken van Amsterdam net zo goed
als in die van Arnhem en Nijmegen vertegenwoordigd en verder in
alle Nederlandse plaatsen van enige omvang. Deze handel is ook nog
in een ander opzicht erg open: een aanzienlijk deel van de
plaatselijke mannelijke Turkse bevolking is zowel in Amsterdam als
in de twee genoemde Gelderse steden in enigerlei hoedanigheid bij
deze heronehandel betrokken. Er is wel sprake van variatie die
parallel loopt met het vestigingspatroon van de immigranten en dit
patroon is weer tot stand gekomen via het mechanisme van
kettingmigratie. In Arnhem wonen veel Koerden en de heronehandel is
daarom hier ook vooral een Koerdische aangelegenheid. In Amsterdam
zijn veel Turkse handelaren die in politiek opzicht lijnrecht
tegenover linkse Koerdische bewegingen staan. Cocane komt in
kleinere hoeveelheden Amsterdam binnen via koeriers, via
postpakketjes en via vrachtzendingen uit Suriname en de Antillen.
In Arnhem wordt hetzelfde waargenomen: hier hebben Surinamers
eveneens een lucratieve lijn opgezet. Nederlanders en Marokkanen
domineren de handel in cannabis in Amsterdam, in Rotterdam en in
andere grote steden. In Enschede, Arnhem en Nijmegen is het precies
zo. Ook hier speelt het toeval van het migratiepatroon van
Marokkanen een rol. De kernen van hun hashhandel zijn soms zeer
lokaal en worden bepaald door de plaats van herkomst in Marokko.
Van Chinezen is geweten dat zij nog steeds in de heronehandel
zitten en dat is onder andere in Amsterdam ook wel waargenomen.
Over de Chinese drugshandel is echter in het algemeen bij de
Nederlandse politie niet zo veel bekend. In de Oostnederlandse
steden is hij niet gesignaleerd, maar dat kan ook betekenen dat de
politie ter plaatse weinig inzicht heeft in de distributiekanalen
van de Chinese middenstand. Vertegenwoordigers van de grote
transnationale misdaadgroepen concentreren zich wel in hoofdzaak in
Amsterdam. Toch zijn ook Colombianen in kleinere steden waargenomen
die daar een onopvallend leven leiden. Een Italiaanse criminele
groep was in Utrecht actief en individuele Italiaanse misdadigers
zijn waargenomen in sommige kleinsteedse pizzeria’s. De
Ghanezen en de Nigerianen schijnen wel vrijwel uitsluitend vanuit
Amsterdam te opereren. In Amsterdam is een belangrijke categorie in
de Nederlandse drugshandel opvallend afwezig: de kampers.
Natuurlijk komen die ook wel naar de hoofdstad om zaken te doen,
maar zij wonen er niet en hun uitvalsbasis is ergens anders in de
Randstad of elders in Nederland. Een nogal voor de hand liggende
reden voor deze afwezigheid is het ontbreken van woonwagenkampen in
Amsterdam. In de drie onderzochte steden in het Oosten van het land
komen de kampers wel weer prominent in beeld. De
softdrugshandelaren vallen er op door hun intimiderende
optreden.
Is er iets te zeggen over de geografische differentiatie van het
geweldsniveau dat aan de drugshandel is verbonden? In Amsterdam is
het etnische milieu bekend waarbinnen zich de 23 liquidaties hebben
afgespeeld op de in totaal 262 sterfgevallen die mogelijk waren toe
te schrijven aan moord in de periode tussen 1989 en 1995. 6
liquidaties vonden er plaats in het autochtone milieu en bij de 17
liquidaties in het allochtone milieu waren de Turken, de
(voormalig) Joegoslaven en de Colombianen oververtegenwoordigd. De
onderzochte steden in Oost-Nederland hebben ook hun deel gehad.
Turkse families in Arnhem die nauw zijn betrokken bij de
heronehandel, zouden in de jaren 1989-1990, volgens zeer
voorzichtige schattingen van de politie, binnen en buiten Arnhem
ongeveer 7 liquidaties hebben uitgevoerd. Nijmegen scoort niet zo
hoog met twee Turkse moorden en de moord op een Nederlander, en dit
zijn dan vermoedelijk ook nog geen echte liquidaties geweest.
Het is niet zo interessant om de werkwijzen van de verschillende
drugsgroothandelsgroepen naar regio’s in Nederland te
differentiren. De modi operandi stemmen grotendeels overeen. Er
zijn in Amsterdam wel buurten verregaand door de plaatselijke
drugshandelaren gedomineerd (geweest). De Mercatorbuurt was zo’n
wijk waar het straatbeeld lange tijd werd beheerst door de handel
in herone en waar Turkse criminele organisaties door het aankopen
van winkels en woonhuizen de omgeving zodanig beheersten dat zij
hun activiteiten enigszins af konden schermen. Het duidelijkste
voorbeeld van dominantie door de georganiseerde misdaad wordt
echter geleverd door het Amsterdamse Wallen-gebied. 90% van de
bedrijven- en huizenvoorraad – en dat is voor Nederland een
ongewoon hoog percentage – is hier in particuliere handen en dat
biedt natuurlijk heel wat mogelijkheden tot criminele infiltratie.
De prostitutie-scene zelf is niet zo problematisch – de eigendom
van prostitutiebedrijven is opmerkelijk gefragmenteerd – maar de
horeca in het Amsterdamse Wallen-gebied is volgens de politie voor
een belangrijk deel in handen van 16 welbepaalde criminele groepen.
En omdat de problemen op straat niet los te zien zijn van de
eigendomsverhoudingen in de buurt, laat zich, juist ook op grond
van de analyse die de politie van het bureau Warmoesstraat hiervan
heeft gemaakt, de stelling verdedigen dat de sociale problemen in
de buurt en de vraagstukken van openbare orde geen verschijnselen
vormen die los staan van de georganiseerde criminaliteit; zij
hebben alles met elkaar te maken. Hier is trouwens ook goed te zien
dat niet alleen de verkoop van drugs een groot probleem van
georganiseerde criminaliteit vormt, maar ook de omstandigheid dat
de onroerend-goed-markt er wordt verstoord door de belegging van de
ongecontroleerd grote winsten die in de drugshandel worden gemaakt.
In de stad Arnhem doet zich, zij het op minder grote schaal,
precies hetzelfde probleem voor. Het Spijkerkwartier is hier de
raamprostitutiebuurt en het is dat geworden als gevolg van gericht
overheidsbeleid. De buurt wordt aan de ene kant begrensd door
panden waar Nederlandse uitbaters van prostitutiebedrijven
resideren. Daar achter is echter in de loop van de afgelopen vijf
jaar een heel eigen Turkse infrastructuur verrezen die door de
heronehandelaren wordt beheerd. Turken huren doorgaans in sociaal
zwakkere buurten, maar hier hebben zij volgens opgave van de
politie tussen de 50 en 100 panden (winkels en woningen)
aangekocht. Er zijn winkeltjes die levensmiddelen verkopen,
restaurants, koffie- en theehuizen, pizzeria’s, shoarmazaakjes en
reisbureaus. Hier is een Koerdisch-Turkse wijk ontstaan waar legale
en illegale activiteiten door elkaar lopen en waar de Nederlandse
autoriteiten weinig zicht meer op hebben. Het vormt een enclave die
criminele activiteiten zoals drugshandel aan de openbaarheid
onttrekt.