I.3. De inhoud van de volgende hoofdstukken
In de loop van het onderzoek is niet of nauwelijks afgeweken van
de opzet die hiervoor is uitgetekend. Dit betekent dat er
uiteindelijk inderdaad zeven deelrapporten zijn vervaardigd. Het
gaat met name om:
- C. Fijnaut: De rol van autochtone criminele groepen
- F. Bovenkerk en C. Fijnaut: Over allochtone en buitenlandse
criminele groepen - G. Bruinsma en F. Bovenkerk: De branches
- H. van de Bunt en H. Nelen: Fraude en witwassen
- H. van de Bunt: De vrije-beroepsbeoefenaars: advocaten,
notarissen, accountants - C. Fijnaut en F. Bovenkerk: Een analyse van de situatie in
Amsterdam
– G. Bruinsma en H. van de Bunt: Een analyse van de situatie in
Enschede, Nijmegen en Arnhem De inhoud van deze deelrapporten
vormt de grondslag waarop dit eindrapport is gebaseerd. De
structuur van de volgende hoofdstukken sluit evenwel enerzijds aan
op de vraagpunten die de werkgroep-Van Traa in haar rapport heeft
opgeworpen, en volgt anderzijds de vragen die de Enqutecommissie in
een later stadium de onderzoeksgroep heeft opgegeven.
In hoofdstuk II en hoofdstuk III komen, zoals reeds werd
aangegeven, de eerste twee van de drie vragen aan de orde die de
Enqutecommissie aan de onderzoeksgroep heeft gesteld. Hoofdstuk II
heeft betrekking op de kwestie van de definitie van wat
georganiseerde criminaliteit is. Enerzijds wordt hierin de
discussie behandeld die hierover in Nederland het afgelopen
decennium is gevoerd, anderzijds wordt hierin de definitie
verantwoord en gepreciseerd die in dit onderzoek is gehanteerd. In
hoofdstuk III staat dan de vraag naar het onderzoek van
georganiseerde criminaliteit centraal. Aan de ene kant worden in
het algemeen de mogelijkheden en de beperkingen van een dergelijk
onderzoek besproken. Aan de andere kant wordt per deelonderzoek
aangegeven hoe het is uitgevoerd.
De hoofdstukken IV tot en met VII geven in grote lijnen de
resultaten van de verrichte onderzoeken weer; zij vormen dus het
antwoord op de derde vraag van de Enqutecommissie. Conform de opzet
van het onderzoek worden in hoofdstuk IV de actuele
verschijningsvormen van traditionele georganiseerde criminaliteit
besproken en de criminele groepen die betrokken zijn bij het plegen
hiervan. Meer bepaald gaat het hier om de drugshandel, de handel in
vrouwen, wapens en gestolen auto’s, en fraude. Hoofdstuk V bevat de
bevindingen naar aanleiding van de vraag of er (en zo ja: welke)
legale economische sectoren zijn aan te wijzen waarin sporen van
georganiseerde criminaliteit worden gesignaleerd. De branches die
achtereenvolgens worden besproken, zijn: horeca, transport,
autobranche, textielnijverheid, afvalverwerkingsbranche en
bouwnijverheid. Hoofdstuk VI betreft de brugfuncties in de
georganiseerde criminaliteit. Hier gaat het om de rol die de vrije
beroepen spelen bij het plegen van georganiseerde criminaliteit en
om de manier waarop de revenuen hiervan in legale sectoren van de
economie worden gesluisd. In hoofdstuk VII wordt het vraagpunt
behandeld of (en zo ja: in hoeverre) de georganiseerde
criminaliteit een bedreiging vormt voor de democratische
rechtsstaat. De bespreking van dit punt gebeurt in de vorm van een
analyse van de contrastrategien die wij in de loop van onze
onderzoeken hebben kunnen identificeren: contra-informatie,
corruptie, intimidatie, inschakeling van de media en gebruik van
invloedrijke derden.
Bij herhaling heeft zowel de werkgroep-Van Traa als de
Enqutecommissie ook de vraag opgeworpen naar de ernst van de
georganiseerde criminaliteit in ons land. De onderzoeksgroep heeft
zich altijd op het standpunt gesteld dat de ernst van dit probleem
wordt bepaald door de aard en de omvang van die criminaliteit en
door de schade welke zij aanricht. Hoe ernstig de situatie in haar
ogen op dit moment feitelijk is, kan dan ook pas aan de orde worden
gesteld in hoofdstuk VIII: het algemeen besluit.