7.8 Conclusies
1. De door de commissie onderzochte bijzondere
opsporingsdiensten hebben een landelijke taak, worden beheerd door
een ministerie en hebben een duidelijke gezagslijn met het OM. De
FIOD, het MBT, de DRZ en in praktijk ook de ECD zijn primair
opsporingsdiensten; bij de AID is toezicht en opsporing formeel
verweven maar organisatorisch onderscheiden. De diensten ontlenen
hun taak aan bijzondere wetten voor de handhaving waarvan hun
departement verantwoordelijk is. Dit bepaalt hun
prioriteitenstelling in hoge mate. 2. Strafrechtelijke handhaving
van bijzondere wetten betreft zaken waarbij grote schadebedragen
aan de orde kunnen zijn; in verhouding daarmee is de beschikbare
capaciteit van het OM om vervolg te geven aan het
opsporingsonderzoek opmerkelijk gering.
3. De bijzondere opsporingsdiensten houden zich niet alleen in
samenwerking met de politie, maar ook zelfstandig bezig met
opsporingsonderzoek naar georganiseerde criminaliteit (drugs,
EG-fraude, milieufraude). 4. Met name de FIOD, de ECD en het MBT
maar ook de AID en de DRZ participeren in multi-disciplinaire teams
(zoals kernteams) bij de politie. Andere vormen van samenwerking
vinden plaats door detachering van liaison-officers bij de CRI,
wier status officieel ten departemente nog niet bekrachtigd is.
Verder wordt in concrete zaken informatie uitgewisseld. De behoefte
om samen te werken verschilt per dienst: van gering (douane) tot
groot (DRZ); verschillen in cultuur, opleiding en salaris lijken de
samenwerking te bemoeilijken. 5. Volgens velen verdienen fiscale
mogelijkheden de voorkeur boven de mogelijkheden van de Pluk
ze-wetgeving.
6. Bij de taakuitoefening van de bijzondere opsporingsdiensten
kunnen drie fasen worden onderscheiden: toezicht, proactief
optreden en opsporing. De noodzaak onderscheid te maken tussen
toezicht en opsporing wordt door de bijzondere opsporingsdiensten
volledig erkend en er zijn niet veel aanwijzingen dat misbruik
wordt gemaakt van de mogelijkheden die cumulatie van bevoegdheden
biedt.
7. De bijzondere opsporingsdiensten zijn over het algemeen
tevreden met de ruime wettelijke bevoegdheden waarover zij kunnen
beschikken. Er wordt veel gebruik gemaakt van huiszoeking,
inbeslagneming van administraties, taps. Deze methoden blijken
effectief voor het gros van de doelgroep, te weten de bovenwereld.
De FIOD en de AID beschikken elk over een eigen tapkamer en over
OT(‘s). 8. Met het oog op opsporingsmethoden is vooral de FIOD
interessant en dat vooral vanwege de diverse samenwerkingsverbanden
met de politie.
9. De FIOD beschikt niet over een eigen CID, maar de
Douanerecherche behandelt wel gesloten CID(-achtige) trajecten. In
concrete zaken krijgen de rechercheurs inzage in de politile
CID-gegevens. De AID, ECD en DRZ beschikken over een niet-erkende
CID.
10. De vraag of de bijzondere opsporingsdiensten CID-status moeten
krijgen, dient te worden behandeld aan de hand van de mate waarin
men hun problemen om relevante informatie te verkrijgen
percipieert; de noodzaak/wenselijkheid om in die velden informanten
af te schermen; de relevantie van de informatie die de bijzondere
opsporingsdiensten de politie te melden hebben (met name over
rechtspersonen en de verwevenheid bovenwereld/onderwereld).
11. De bijzondere opsporingsdiensten maken – bij afwezigheid van
officile CID-status – weinig gebruik van informanten. De al dan
niet geregelde contacten die informatie verstrekken, zijn dikwijls
zogenaamde bovenwereldcontacten. Wanneer toch personen moeten
worden afgeschermd, geschiedt dit volgens de diensten door
tussenkomst van een RCID. De Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden
wordt niet intensief gebruikt door de bijzondere
opsporingsdiensten.
12. De Koninklijke marechaussee doet aan
(burger)infiltratie.
13. Alle diensten maken (de meeste overigens slechts bij
uitzondering) gebruik van peilzenders bij observatie; in
milieuzaken is er voorts sprake van warmtecamera’s; de douane
gebruikt bewegingsmelders en de Kmar meldt het gebruik van een
video-camera.
14. De FIOD assisteert bij gecontroleerde aflevering. De ECD
maakt bij hoge uitzondering gebruik van gecontroleerde
aflevering.
15. Alle bijzondere diensten trachten (meestal door aparte
afdelingen) binnengekomen informatie te veredelen. Daarbij wordt
ook informatie met andere diensten en met andere organisaties
uitgewisseld. 16. Financieel rechercheren vergt verduidelijking van
de relatie tussen banken en (bijzondere) opsporingsambtenaren.
17. De FIOD maakt gebruik van branche-onderzoeken. Deze
branche-onderzoeken zijn te beschouwen als geavanceerde vormen van
fenomeenonderzoek, die in beginsel echter zijn verricht ten behoeve
van de controle en niet ten behoeve van de opsporing.