6.5 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden
6.5.1 Zaken
De keuze van onderzoeken van de kernteams en het LRT geschiedt
door het College van procureurs-generaal op voordracht van het
Cordinerend beleidsoverleg (CBO). Het CBO moet bij de advisering
over de onderzoeksdoelen van de kernteams en van het LRT het
landelijke en het internationale belang voorop stellen. Maar de
systematiek van de – doorgaans ressortelijk ingedeelde – kernteams
brengt met zich mee dat het ressortelijke/interregionale belang
veel gewicht in de schaal legt. Inmiddels wordt het gewicht dat aan
ressortelijke/interregionale belangen wordt toegekend, als te zwaar
ervaren en daarmee als probleem onderkend.
- De heer Vos :
- Ik kom graag terug op het platform waar de heer Jansen
melding van heeft gemaakt. Ik begrijp dat in dat platform
wetenschappers zitten, evenals het OM, burgemeesters en
vertegenwoordigers van de politie. Daar worden de prioriteiten
bepaald. Is dat niet gewoon een praatclub waarin de politie
waarschijnlijk toch het zwaartepunt bepaalt? Kunt u daar iets op
antwoorden? - De heer Jansen:
- Daarin zitten overigens een burgemeester, een wetenschapper,
namelijk de heer Fijnaut, een aantal recherchechefs, de CRI
en het OM, de officier zware criminaliteit. Daar wordt heel
serieus bekeken hoe wij met die projecten omgaan. Als de officier
zware criminaliteit zijn eigen prioriteit daaraan geeft, dan wordt
dat ook uiteraard meegewogen, zonder meer. Voorts hebben wij
bijvoorbeeld het fenomeen Europese Unie
fraude. Dat heb ik al genoemd. Dat hebben wij daar via de
vertegenwoordiger van de FIOD weggezet. Hij is dan de
portefeuillehouder van dat project. Hij rapporteert aan het
platform over de tussenstanden. Hij meldt of
nieuwe budgetten moeten worden toegevoegd en dergelijke. Het is
dus een praat- en ontwikkelclub. Via Fijnaut hebben wij weer de
hele horecascan in handen gegeven van een van zijn medewerkers aan
de Erasmusuniversiteit. Het is dus een kwestie van ontwikkelingen
naast projecten zetten, terugrapporteren vanuit de projecten over
de ontwikkelingen die wij niet goed beheersen en proberen daar
oplossingen voor te vinden.
- De heer Vos:
- Hierover wil ik nog een vraag stellen. Als je hierover met
het OM praat, krijg je de indruk dat het zwaartepunt bij het OM
ligt. Praat ik met u, dan zegt u dat u agendapunten inbrengt en dat
u ook een heel zware inbreng heeft. Hoe zit het nu echt? - De heer Jansen:
- Onze inbreng is uiteraard de informatie. Dat heeft u ook
tijdens de enqute kunnen vaststellen. Heel veel van hetgeen wij
doen, leidt tot een bepaalde vorm van informatie. Als wij met
elkaar overeenkomen dat wij een keer in een andere hoek willen
kijken – dat is daar ook een onderhandelingspunt – dan zie je dat
je ook andere informatie krijgt. - De heer Vos:
- Kan de politie dat niet beter zelf het best
bepalen? - De heer Jansen:
- Het CBO heeft landelijk ook een lijn naar de
kernteams en het kan via de justitile lijn zijn inbreng hebben
in zo’n platform of zo’n kernteam. - De heer Vos:
- Als u zelf de keuze zou hebben, zoudt u het dan zelf willen
bepalen? - De heer Jansen:
- Nee, hoor. Ik zou die dubbele verantwoordelijkheid – je bent
samen verantwoordelijk voor het klaren van dit soort zware, lang
lopende klussen – erin willen houden. Dat is zeker. Het bevoegd
gezag slaat daarbij uiteraard op een gegeven ogenblik ook echt
toe.33 Noot
In totaal liepen, voor zover het CBO kon zien, op 16 februari 1995
veertien kernteamonderzoeken. Op 16 mei 1995 werden door de
kernteams 24 onderzoeken aan het CBO gemeld. Het is niet duidelijk
in hoeverre het hierbij gaat om nieuw en in hoeverre het gaat om
reeds bestaand onderzoek. Bovendien blijkt niet of behalve de
genoemde 24 onderzoeken nog andere onderzoeken lopen. Op grond van
andere gegevens, zoals de Doorlichting van het ministerie van
Justitie, kan geconcludeerd worden dat dit het geval is. Hieruit
blijkt dat het op centraal niveau moeilijk is zicht te krijgen op
wat in de kernteams gebeurt.
- Voorbeeld:
- Opmerkelijk is dat de notitie met betrekking tot de Plannen
van aanpak van de kernteams van 8 februari 1995 aangeeft dat
een deelonderzoek van het kernteam Haaglanden tot maart 1995
zal duren, maar dat de inventarisatie van 16 mei 1995 dit onderzoek
als nieuw opvoert. - De voorzitter:
- Maar de keuzen blijken toch nog steeds voor het grootste
deel in de regio te worden gemaakt? U kunt daar, vanuit het
departement, toch bijzonder weinig sturing aan geven? - De heer Van de Beek:
- Het was niet zo dat het departement wilde gaan bepalen welke
zaken… - De voorzitter:
- Nee, maar toch wel in algemene zin, zo van: waar houdt u
zich mee bezig, zijn dat inderdaad de zaken waarvan ook wij vinden
dat ze op landelijk niveau moeten worden aangepakt? - De heer Van de Beek:
- Ja, dat is waar.(…) Ik wil graag even nog iets meer
hierover zeggen. Niet gezegd kan worden dat de kernteams
zich bezighouden met zaken die niet binnen hun portefeuille
kunnen liggen. Wel kan worden gezegd – dat is ook binnen het
CBO zelf zo vastgesteld – dat mogelijk een aantal zaken kan
worden overgedragen aan andere interregionale teams en de
kernteams zich weer met andere zware zaken zullen bezighouden.
Ten aanzien van de besluitvorming is vastgesteld dat die eigenlijk
wat ingewikkeld loopt en dat die wat eenvoudiger en helderder kan.
Daarover zijn in mei van dit jaar afspraken gemaakt door de
betrokken hoofdofficieren, met ondersteuning van de korpsen en met
instemming van de korpsbeheerders. Daarmee hebben wij nu een
situatie gekregen waarin wij zowel ten aanzien van de organisatie
en de inrichting als ten aanzien van de besluitvorming op een punt
zijn gekomen waarop wij zeggen: ja, dat was de bedoeling toen wij
startten. Noot
De kernteams houden zich elk bezig met n vijf projecten, waarbij
vaak deelprojecten worden afgesplitst. Het is aannemelijk dat
dwarsverbanden bestaan tussen de kernteamonderzoeken. In de
zomer van 1995 stelt de commissie de volgende onderzoeksverdeling
vast: Het kernteam Noord-Oost-Nederland heeft twee
onderzoeken afgerond, die oorspronkelijk door regiokorpsen werden
uitgevoerd en die nauw met elkaar verwant waren. Men is
voorbereidingen aan het treffen voor twee drie nieuwe
onderzoeken.
In Amsterdam verricht het kernteam twee drie
onderzoeken, waarvan er een op 17 augustus 1995 – tegen de zin van
de participanten van Gooi en Vechtstreek – werd stopgezet in
verband met een door het openbaar ministerie Amsterdam als onjuist
bestempeld voortraject. Overwogen wordt een nieuw onderzoek te
starten in samenwerking met het landelijk recherche team, waarmee
vervolg wordt gegeven aan onderzoek van de Dienst centrale
recherche Amsterdam. Opgemerkt moet worden dat na de ontbinding van
het oude IRT per 1 januari 1994 enkele projecten werden
overgenomen door Amsterdam. Drie daarvan zijn afgerond en de twee
nog
lopende onderzoeken zijn overgedragen aan de units van de Dienst
centrale recherche die reeds bij de zaken waren
betrokken.
- De heer De Graaf:
- Hoe komen die onderzoeken dan bij u terecht? Daarin heeft u
toch zelf ook een rol gespeeld: dit wel, dat niet? - De heer Woelders:
- Ik heb daarin een adviserende rol gespeeld.
- De heer De Graaf:
- Dan moet u toch een redelijk beeld hebben van wat u niet en
wel in onderzoek wilt nemen? - De heer Woelders:
- Ja, als je praat over de keuze die in november 1994 gemaakt
is. Dan heb ik het over de onderzoeken die toen binnen ons ressort
gepresenteerd zijn; dat is dus nog niet het landelijk overzicht. Er
is toen een presentatie geweest van een aantal onderzoeken. Daar is
toen onder leiding van de heer Behling, advocaat-generaal in
Amsterdam, een keuze gemaakt. Door dat comit, waartoe een aantal
officieren van justitie en een aantal politiechefs behoorden, is
toen een keuze gemaakt over de onderzoeken. Binnen de daar gekozen
onderzoeken was het onderzoek dat wij kregen, het zwaarste van het
totaal. Ik vond het ook inhoudelijk kernteamwaardig. Het advies dat
ik dus gaf, was: kom maar met dat onderzoek naar ons toe. Dat wil
echter niet zeggen dat ik het totale landelijke beeld heb en zeg:
binnen het land staat het op de vijfde plaats. Dat overzicht heb ik
niet. Ik vond het onderzoek dat toen gekozen is en ook het
onderzoek dat later, januari dit jaar, naar ons toe gekomen is, op
zich kernteamwaardig. Zij voldoen aan het criterium dat het om een
zware groepering gaat. Ik denk dat je daar goed en intensief
onderzoek naar moet doen. En derhalve kun je dat in het
kernteam doen. Noot
Het kernteam Randstad Noord en Midden – dat het voornaamste
deel van de erfenis van het oude IRT heeft overgenomen –
doet een onderzoek, waarvan enkele deelonderzoeken zijn
afgesplitst. In een van die zaken heeft de minister van Justitie
ingegrepen.
Omdat er in Rotterdam geen duidelijk kernteam is aan
te wijzen, is er ook geen duidelijk kernteamonderzoek te noemen,
behoudens het fenomeenonderzoek op het vlak van het milieu.
In Rotterdam worden blijkens de stukken van het CBO negen
onderzoeken als kernteamonderzoek aangeduid. In het Bever-onderzoek
heeft de minister van Justitie besloten tot stopzetting van
gehanteerde methoden.
Bij het regiokorps Haaglanden zijn drie al voor 1993
bestaande op Zuid Amerika gerichte onderzoeken verheven tot
kernteamzaken. Daarvan zijn vervolgens diverse onderzoeken
afgesplitst. Deze kennen diverse deelonderzoeken.
Het kernteam Zuid concentreert zich in juni 1995 op
vijf onderzoeken (waarvan er minstens drie met elkaar samenhangen).
Een voorgenomen infiltratie-actie in een onderzoek dat gezien een
melding aan de Centrale toetsingscommissie door het
kernteam is verricht (maar dat noch in de CBO-stukken, noch in
de Doorlichting van het ministerie van Justitie kan worden
aangetroffen) heeft de minister van Justitie stopgezet. De
overgrote meerderheid van deze zaken betreft onderzoeken naar
drugsorganisaties. In veel zaken spelen internationale connecties
een rol. Vrijwel steeds gaat het om organisaties die in
verschillende politieregio’s in Nederland opereren.
Uit de aard der zaak zijn deze onderzoeken langlopend; twee jaar
wordt voor zo’n onderzoek het minimum geacht omdat het veel tijd
kost een goede informatiepositie op te bouwen. Enkele onderzoeken
zijn al drie jaar of langer gaande.
Het recentelijk door het kernteam Noord-Oost-Nederland
afgeronde 4M-onderzoek duurde drie vier jaar met een inzet van
circa 30 personen.
Het feit dat kernteams dus weinig, maar
langdurige onderzoeken verrichten dient te worden aangevuld met het
gegeven dat deze onderzoeken vaak spin-off voor andere
onderzoeken hebben. Het komt ook voor dat minder vooraanstaande
criminele lieden kunnen worden gearresteerd, die het kernteam
wegtipt aan regionale teams.
Met betrekking tot de selectie van kernteamonderzoeken zijn twee
procedurele lijnen te onderkennen. De eerste lijn, die van de RCID
naar de NCID, voedt de CRI-inventarisatie van criminele
groeperingen, en leidt vervolgens tot beslissingen van het College
van procureurs-generaal op voordracht van het CBO. De landelijke
inventarisatie heeft volgens sommigen slechts een beperkte waarde
voor de prioritering: de politie-organisatie bepaalt het beeld van
de criminele werkelijkheid (de door een traditioneel
referentiekader bepaalde waarneming) zegt Nordholt in dit verband.
De andere lijn loopt van de RCID via de Ressortelijke commissies
zware criminaliteit, naar de ressortsvergadering en vervolgens naar
de kernteamdriehoek voor het opstellen van een plan van aanpak
(art. 4 Kernteamconvenant) dat uiteindelijk bij de ministers van
Justitie en Binnenlandse Zaken terecht komt. Deze tweede lijn zal
verdwijnen met de reorganisatie van het openbaar ministerie en de
daaruit voortvloeiende opheffing van de ressortelijke commissie
zware criminaliteit. Noot De prioriteitenstelling in
het ressort Den Haag wordt eerst interregionaal voorgesteld. In
Rotterdam vindt de
interregionale prioriteitenstelling plaats in het Platform
criminaliteitsbestrijding waarin bestuur, politie, openbaar
ministerie, wetenschap, FIOD en douane vertegenwoordigd
zijn. Vervolgens bereikt het voorstel de ressortelijke Politie
adviescom-missie van (de) betrokken ressort(en), en uiteindelijk
via het CBO de Vergadering van procureurs-generaal. Ook in
Amsterdam bestaat een Ressortelijke commissie. Aanvankelijk stond
deze onder voorzitterschap van Behling, vervolgens is deze
opgeheven, maar inmiddels weer in leven geroepen onder het
voorzitterschap van de hoofdofficier van justitie Amsterdam. De zes
regiokorpsen binnen het ressort (van de twee kernteams)
werken bij de voorbereiding om te komen tot projectkeuze nauw
samen, zowel in vergaderingen van de zes recherchechefs en de twee
kernteamleiders als in de ressortsvergaderingen van het openbaar
ministerie. Bij het kernteam Zuid verloopt de
onderzoekskeuze als volgt. De regiokorpsen brengen informatie en
voorstellen in binnen de Ressortelijke commissie zware
criminaliteit. Na beoordeling hiervan wordt een voorstel gedaan aan
de ressortsvergadering en de beheersdriehoek van het
kernteam. Volgens het convenant IRT wordt daar immers het
onderzoek van het kernteam vastgesteld.
- De heer Koekkoek:
- Mijnheer Paulissen, hoe komt het kernteam tot de
keuze van de zaken die het aanpakt? Gebeurt dat van onderop of komt
het van bovenaf? Komt het van onderop doordat u het zelf aandraagt
of doordat het aangedragen wordt uit de regio’s? Of komt het van
bovenaf, van het cordinerend beleidsoverleg, van het openbaar
ministerie, van het college van procureurs-generaal
etcetera? Hoe gaat dat? - De heer Paulissen:
- In de praktijk gebeurt dat van onderop. Doordat wij gegevens
verzamelen over criminaliteit komen wij uiteindelijk tot bepaalde
keuzes. Wij hebben daar criteria voor, op grond waarvan wij de
keuzes maken. Dan wordt in de begeleidingscommissie van het IRT
– dat is de ReZwaCri, de Ressortelijke Commissie Zware
Criminaliteit – de keuze voorbereid. In die commissie zijn de
hoofden van de politie, de recherches en de justitie
vertegenwoordigd. Dus het IRT levert materiaal aan die
vergadering. Die vergadering zegt uiteindelijk: volgens ons zou
deze keuze moeten worden gemaakt. Formeel beslist de driehoek van
het IRT: de
korpsbeheerder, de heer Welschen, de politiechef, de heer
Raeven, en de hoofdofficier, de heer Jansen. Formeel wordt daar de
keuze gemaakt die is voorbereid door de rezwacri. Landelijk wordt
vervolgens binnen het CBO getoetst of de keuze, landelijk
bekeken, wel past. Ik denk dat je kunt zeggen dat de keuze
nadrukkelijk van onderaf wordt opgebouwd. Er is een mogelijkheid
dat het van bovenaf komt, maar die hebben wij in de praktijk nog
niet meegemaakt.
- De heer Koekkoek:
- Is er wel eens gecorrigeerd ten opzichte van wat u heeft
aangedragen? - De heer Paulissen:
- In mijn tijd is er niet gecorrigeerd op hetgeen door ons is
aangedragen. Noot De keuze voor een centrale
prioritering van kernteamonderzoek is zowel op inhoudelijke als
budgettaire
overwegingen te begrijpen. De georganiseerde criminaliteit is
doorgaans regio-overschrijdend waardoor het niet zoveel mag
uitmaken of het ene of het andere kernteam de zaak oppakt. In de
regiokorpsen heeft bestrijding van georganiseerde misdaad niet
noodzakelijk de hoogste prioriteit. Overlast en zware, lokale
criminaliteit kunnen binnen de regio – en zeker door de
burgemeesters – ernstiger worden gevonden dan witwaspraktijken van
een criminele hoofdgroep. Toch is het een nationaal belang dat ook
die laatste activiteiten worden bestreden; dit rechtvaardigt
belangstelling op centraal niveau. Dat heeft dan budgettaire
gevolgen. Kernteamonderzoek wordt met centrale middelen
gefinancierd. Het behoort dan niet zo te zijn dat met centrale
middelen regionaal relevant onderzoek wordt gefinancierd.
Vanuit het perspectief van de kernteams is de eerste lijn van
het landelijke naar het regionale niveau echter bezwaarlijk. Zij
sluiten niet aan bij het belang dat wordt gehecht aan ressortelijke
of interregionale prioriteitenstelling. De wens tot centrale
prioriteitenstelling van het CBO en het College van
procureurs-generaal botst met de inhoud van de kernteam-convenanten
waarin veel nadruk ligt op de regionale driehoeken van
korpsbeheerder, korpschef en officier van justitie en de daar
besproken prioriteiten. Dit maakt de feitelijke weerstand tegen
centrale keuzen begrijpelijk.
Bedacht moet worden dat informatie op grond waarvan de
zaakskeuze wordt bepaald altijd geografisch gebonden is. Het is
niet goed denkbaar dat een centraal orgaan zonder gegevens uit de
regiokorpsen op een verantwoorde wijze beslissingen zal nemen. Ook
de CRI-gegevens worden immers uiteindelijk door de regio
aangeleverd. Indien de regiokorpsen kritiek hebben op de
inventarisatie, moet deze kritiek deels op henzelf terugslaan,
omdat zij namelijk geen zorgvuldige informatie hebben aangeleverd.
Het feit dat de beoordeling van gegevens centraal kan plaatsvinden,
onderstreept de noodzaak voor de regiokorpsen hun gegevens aan te
leveren.
Het CBO hanteert bij de inschatting van een criminele
organisatie de acht criteria van de CRI en heeft daaraan
toegevoegd de maatschappelijke impact van de activiteiten van een
gedentificeerde criminele groepering en het internationaal actief
zijn daarvan (CBO-conferentie van 8 en 9 mei 1995). Die
beoordeling vindt op dit moment de facto op ressortelijk of
interregionaal niveau plaats, omdat het CBO pas in een laat stadium
van de procedure de onderzoeksdoelen van de kernteams krijgt
voorgelegd. De
feitelijke invloed van het CBO om prioriteiten te stellen is in het
bijzonder zeer klein als de CID-informatie betrekking heeft op het
gebied van een kernteam dat slechts uit twee regiokorpsen bestaat.
De organisatie van de prioritering verklaart niet alleen waarom
het onderzoek van de kernteams zo sterk afwijkt van de
nationale prioriteitenstelling. De procedure brengt zelfs met zich
mee dat op het moment dat het CBO de Vergadering van
procureurs-generaal inlicht de kernteams vaak al zijn
begonnen met het betreffende onderzoek. De prioriteitenstelling
houdt in de praktijk vaak in dat wordt ingestemd met een voorstel
van een kernteam.
Op de mogelijkheid van centrale beoordeling van de gegevens
sluit een derde overweging aan. In verschillende regio’s worden de
te onderscheiden aspecten van georganiseerde criminaliteit
verschillend beoordeelt. Als men, zoals in Rotterdam wordt
nagestreefd, komt tot prioritering aan de hand van de tien criteria
voor georganiseerde misdaad van de CRI, zullen die criteria binnen
verschillende regio’s verschillend worden afgewogen. Bij de
beoordeling of een zaak al of niet een kernteamonderzoek moet
worden, weegt in de ene regio het aspect liquidaties mogelijk
zwaarder dan het aspect corrumptieve contacten en is dat bij de
andere regio niet het geval of zelfs andersom. Het blijft de vraag
of zulke verschillende afwegingen positief of negatief moeten
worden beoordeeld.
Feitelijk hebben veel van de activiteiten van de kernteams nog
weinig uit te staan met de prioriteitenstelling van het CBO. Zo
vindt de opsporing van leden van n van de bekendste Hollandse
criminele netwerken grotendeels niet door een kernteam plaats, maar
door rechercheteams in verschillende regiokorpsen. Het betreft
onderdelen van een groep die wellicht qua structuur het beste te
vergelijken is met de V.O.C. van weleer. De FIOD en de regiokorpsen
Amsterdam-Amstelland en Utrecht houden zich ermee bezig. Evenmin
was het een kernteam – maar wel een regiokorps – dat zich
bezighield met het onderzoek naar de hoog georganiseerde Chinese
misdaad waaraan, gezien de CBO-inventarisatie, maximale inspanning
zou moeten worden gewijd. Omgekeerd blijkt uit de inventarisatie
van criminele groeperingen voor 1995 dat ongeveer de helft van de
kernteamonderzoeken geen betrekking heeft op de – niet onomstreden
– CRI-inventarisatie van de 27 belangrijkste criminele
groeperingen. Wel blijken alle kernteams zich met onderzoeken tegen
hoog georganiseerde criminele groepen bezig te houden.
Twijfels omtrent de prioriteit zijn binnen het CBO met
zoveel woorden geuit ten aanzien van drie onderzoeken van het
kernteam Rotterdam en een onderzoek van het kernteam
Zuid.
- De heer Koekkoek:
- In Zuid-Nederland is ook het kernteam, het
interregionaal rechercheteam zuid. Hoe is nu de verhouding tussen
wat u doet en wat dat kernteam doet? - De heer Van Amerongen:
- Het kernteam is er sinds februari 1994. Ik denk dat
het grote verschil tussen wat het kernteam doen en dat wat
wij als regio doen, juist is dat het kernteam op groepen zit
die meer uitstraling hebben naar de andere regio’s, naar de rest
van Nederland. Wij zitten iets meer op groepen die alleen maar in
onze regio, dan wel in Zuid-Nederland een uitstraling hebben. Op
zichzelf is het verschil heel moeilijk aan te geven. Ik zeg altijd:
Georganiseerde criminaliteit is altijd internationale
criminaliteit. Het verschil tussen het werk van een kernteam
en het werk van de regio-rechercheteams is heel erg lastig aan
te geven.40 Noot
Het CBO vindt dat de onderzoeken die de kernteams uitvoeren niet in
alle gevallen terecht door hen zijn opgepakt en dat zij hebben
nagelaten andere grote onderzoeken uit te voeren. Bedacht moet
worden dat de kernteams zijn opgericht in een tijd waarin het CBO
in de huidige vorm nog niet bestond. De kernteams zijn destijds
begonnen met onderzoeken die door de regiokorpsen werden
aangedragen. Sommige kernteams zijn nog steeds bezig met deze
gecompliceerde onderzoeken. Dit wekt wellicht de indruk dat het
probleem van het CBO van voorbijgaande aard is. Deze indruk is
echter geen juiste wanneer het probleem geplaatst wordt in het
licht van de spanning tussen nationale beleidsdoelen en
ressortelijk of interregionale belangen. Concluderend kan gesteld
worden dat de bevoegdheid van het College van procureurs-generaal
om, op advies van het CBO, als bevoegd gezag in hoogste instantie
de prioriteiten te stellen, weliswaar formeel bestaat, maar
praktisch volledig overschaduwd wordt door de perceptie van de
prioriteiten zoals die bij de politie en het lokale openbaar
ministerie bestaat. In de praktijk is de prioriteitenstelling
gebaseerd op regionale bijdragen.
6.5.2 Methoden: fenomeenonderzoek
Onder fenomeenonderzoek verstaat de commissie het doorlichten
van een geografisch gebied, een misdaadveld, een criminele markt of
een sector of verschijnsel in de samenleving. In de eerste twee
gevallen is respectievelijk te denken aan het fenomeen Zuid-Amerika
en het fenomeen synthetische drugs. Wat betreft het doorlichten van
een bepaald geografisch gebied kan ook worden gedacht aan de
analyse van kenmerken
van bepaalde bevolkingsgroepen in Nederland, bijvoorbeeld Chinezen.
Ten aanzien van het doorlichten van een criminele markt kan worden
gekozen voor een raster-benadering van bijvoorbeeld de logistiek
van criminele goederenstromen en het aanbod van illegale diensten.
Het is daarbij de bedoeling systematisch de betekenis van
respectievelijk geld, corruptie, dekmantelfirma’s, adviseurs en
facilitators te onderzoeken in verband met aanschaf, produktie,
afzet en algemene elementen van de criminele organisatie (zoals
bijvoorbeeld herinvestering, sancties en dergelijke).
Noot Met betrekking tot het doorlichten van een
maatschappelijke sector gaat het om de kwetsbaarheden van
maatschappelijke organisaties. Dan is bijvoorbeeld het doel het
verkrijgen van inzicht in hoeverre de (georganiseerde)
criminaliteit invloed heeft of kan verkrijgen op de transportsector
of de horeca; daarbij gaat het ook om het ontwikkelen van
bestrijdingstactieken in een bredere context dan het strafrecht en
met andere actoren dan alleen politie en openbaar ministerie.
Bovengenoemde definitie behelst een keuze. In de praktijk is de
vraag wat fenomeenonderzoek precies is, nog onderwerp van debat.
Noot Zo wordt ook wel gezegd dat er twee soorten
fenomeenonderzoek zijn: sectordoorlichting en
organisatiedoorlichting.
Dat onderscheid laat zich illustreren met het verschil tussen
twee fenomeenonderzoeken die betrekking hebben op de
Bedreigde uitheemse diersoorten, zogeheten BUD-zaken. De AID
doet daarnaar fenomeenonderzoek en concentreert zich
vooral op de personen en organisaties die zich (op illegale wijze)
met dierenhandel bezighouden. Dit onderzoek is overigens tamelijk
gericht op de opsporing. De Rotterdamse politie laat
wetenschappelijk onderzoek verrichten naar de sector (illegale)
dierenhandel. Centraal staan vragen als: welke mensen houden zich
daarmee bezig; hoe komen zij met elkaar in contact; hoe lopen de
goederenstromen? In dit onderzoek wordt, anders dan bij de AID
het geval is, geen enkel gebruik gemaakt van
opsporingsmethodieken, maar wordt gesproken met mensen in het veld
met inbegrip van personen die bij de AID bekend
zijn.
Er bestaat een landelijk overleg over het fenomeenonderzoek. Dit
zogeheten Landelijk overleg fenomeenonderzoek is erop gericht te
komen tot afstemming van fenomeenonderzoeken en tot ontwikkeling
van gemeenschappelijke uitgangspunten voor de bestudering van
georganiseerde criminaliteit. Welke specifieke betekenis ook aan
fenomeenonderzoek wordt toegekend, het onderscheidt zich in elk
geval van het operationele onderzoek.
- De voorzitter:
- Kunt u verder nog een zaak aangeven waaruit de meerwaarde
van het fenomeenonderzoek blijkt? - De heer Jansen:
- Ik maakte al melding van een onderzoek dat wij samen met de
horeca doen. De insteek waarvoor wij rond het fenomeenonderzoek
hebben gekozen, is niet het vormen van een dreigingsbeeld, maar
het maken van een risicoschets voor bepaalde branches. Waar is een
branche kwetsbaar voor zware, georganiseerde criminaliteit? Als je
met de horeca gaat samenwerken, ontdek je meer criminaliteit. Die
behoort dan niet echt tot de georganiseerde vormen van
criminaliteit. Het zijn ook vormen van racketeering, zoals men dat
in Amerika noemt, afpersing die stelselmatig plaatsvindt.
Het gaat dan om bedragen van fl 50.000.= waarvoor men ook mensen
tijdelijk wegneemt. Noot
Fenomeen onderzoek beoogt brede inzichten in een verschijnsel te
verwerven door het maken van een scan, dat wil zeggen: a) het
verzamelen en veredelen van informatie uit openbare bronnen, b) het
onderhouden van contact met diverse personen en instanties en soms
c) het gebruik van informatie die bij politie en bijzondere
opsporingsdiensten bekend is. Noot Dat laatste roept de
vraag op in hoeverre het toelaatbaar is fenomeenonderzoek mede te
baseren op kwetsbaar (zacht) onderzoeksmateriaal en
persoonsgerelateerde gegevens die bij opsporings- en
inlichtingendiensten thuishoren.
Wellicht daarom menen sommigen dat 80% van informatie ten
behoeve van genomen onderzoek uit openbare bronnen behoort te
komen.
De scanfase kan worden gevolgd door het informatieve onderzoek naar
een delicttype of een crimineel fenomeen respectievelijk het
onderzoek naar organisaties, dadergroepen, en netwerken. Vooral het
doorlichten van een organisatie kan vloeiend overlopen in een
opsporingsonderzoek.
Maar het kernteam Randstad Noord en Midden leek toch
wel erg ver af te wijken van de algemene opvattingen over
fenomeenonderzoek, toen het een onderzoek naar n criminele
organisatie (waarin gerechtelijke vooronderzoeken zijn geopend) al
aanduidde als fenomeenonderzoek. Politie en justitie
hebben sinds april 1992 in onderlinge samenspraak een aantal
fenomeenonderzoeken
verdeeld. Formeel zijn later door het CBO aan de zes kernteams
verschillende fenomenen toebedeeld. Het kernteam Zuid dient zich
bezighouden met synthetische drugs; het kernteam
Noord-Oost-Nederland met Oost-Europa en Turkije; het kernteam
Amsterdam met West-Europa (in het bijzonder Nederlandse netwerken)
en Joegoslavi; het kernteam Rotterdam met EG-fraude en milieu
(inclusief bedreigde uitheemse diersoorten) en het kernteam
Haaglanden met Zuid-Amerika en Itali. Inmiddels is besloten
kernteam Zuid te belasten met het fenomeen Joegoslaven inclusief de
mensenhandel; kernteam Noord-Oost-Nederland met het onderzoek naar
de voormalige Sovjet-Unie en kernteam Rotterdam (eventueel samen
met kernteam Randstad Noord en Midden) met Chinese netwerken; en
kernteam Randstad Noord en Midden met Schiphol. Deze verdeling van
fenomeenonderzoeken was van het begin af omstreden. Op uitvoerend
wordt kritiek geuit op de oorspronkelijke verdeling van thema’s
over de kernteams. Niet alleen wordt het belang van aan het eigen
kernteam toebedeeld onderzoek betwijfeld, maar bestaat ook kritiek
op het centraal verkavelen van onderzoeksgebieden. Zo is naar voren
gebracht dat het niet goed is het onderzoek naar Turkije te
concentreren bij het kernteam Noord-Oost-Nederland, terwijl men in
Rotterdam en Amsterdam ook met dergelijke dadergroepen wordt
geconfronteerd.
De gekozen opzet impliceert de mogelijkheid dat concreet
onderzoek door een bepaald team in het gehele land, dus ook
ressortsoverschrijdend, moet worden verricht. Die situatie is nog
lang niet bereikt. Het roept de vraag op hoe het
kernteam-fenomeenonderzoek zich verhoudt tot datgene wat de CRI zou
kunnen doen. In het CBO is in dit verband in februari 1995 gesteld
dat er meer gestuurd zou moeten worden op informatie ten aanzien
van fenomenen, zoals milieucriminaliteit, dan op territoriale
doelgroepen. In juni 1995 werd evenwel juist nader besloten tot
herverdeling van de onderzoeken van de territoriale groepen waarbij
verschillende teams specifieke aandacht aan mensensmokkel zouden
moeten geven.
Organisatorisch heeft het fenomeenonderzoek het duidelijkst vorm
gekregen in het kernteam Noord-Oost-Nederland. Twee aparte teams
houden zich met de toegewezen onderwerpen bezig: elk team heeft een
eigen cordinator, eigen inwinners van informatie en eigen
analisten. Het fenomeenonderzoek heeft hier een wetenschappelijk
stempel. Dat kernteam besteedt vijftien procent van de totale
sterkte van het kernteam aan fenomeenonderzoek. Elders,
bijvoorbeeld in Haaglanden en in Rotterdam, wordt het
fenomeenonderzoek vaak uitbesteed aan al dan niet aan de politie
gelieerde bureaus of personen. Het kernteam Haaglanden is
nadrukkelijk voorstander van een fenomeenaanpak. Maar ondanks het
bestaan van enkele zeer algemene scans van de hand van het bureau
Informatiecordinatie, analyse en research (ICAR), is het echte
fenomeenonderzoek nog niet van de grond gekomen. Iets
vergelijkbaars geldt voor het kernteam Zuid. Vermoedelijk
moet de wat moeizame start worden begrepen tegen de achtergrond dat
uitvoerende medewerkers meer heil zien in organisatiedoorlichting
dan in de al te wetenschappelijke scans, terwijl de
organisatiedoorlichtingen daar nog niet van de grond zijn gekomen.
In Rotterdam liggen in het kader van het fenomeenonderzoek
twee voorstellen met betrekking tot EU-fraude en twee
voorstellen met betrekking tot milieu. En daarvan is het reeds
genoemde onderzoek naar de illegale handel in bedreigde uitheemse
diersoorten. Dit betreft materie die past in een landelijk project
waarvan het secretariaat in Rotterdam is gevestigd.
Het kernteam Amsterdam en het kernteam Randstad Noord en Midden
doen zelf feitelijk geen fenomeenonderzoeken. Dergelijke
onderzoeken gebeuren daar al elders in de betrokken regiokorpsen.
Bovendien is men van oordeel dat fenomeenonderzoeken beter door de
regionale recherche kunnen worden verricht.
Als zodanig is fenomeenonderzoek niet voorbehouden aan
kernteams. Dat ligt ook voor de hand, als alleen al wordt gedacht
aan branche-onderzoeken door de FIOD en andere bijzondere
opsporingsdiensten. Dit soort onderzoeken, waarbij binnen een
bepaalde branche systematisch wordt gekeken naar de zwakke plekken
of waarbij bepaalde risicobranches worden gedentificeerd, zijn in
feite voorlopers van de fenomeenonderzoeken geweest.
Niet alleen bij de kernteams, maar ook in de regiokorpsen wordt
fenomeenonderzoek verricht. Zo doet bijvoorbeeld het regiokorps
Midden- en West-Brabant fenomeenonderzoek naar vrouwenhandel,
grensoverschrijdend transport van chemisch afval en bedreigde
uitheemse diersoorten. Het fenomeenonderzoek vindt zelfs plaats in
regiokorpsen waar een kernteam, waaraan al fenomeenonderzoek is
opgedragen, is gesitueerd. Zo wordt in het regiokorps Haaglanden
fenomeenonderzoek gedaan naar de horeca; in het regiokorps
Rotterdam naar de transportbranche. Daarbij moet worden aangetekend
dat deze beide onderzoeken zijn gekozen door het interregionale
Platform criminaliteitsbeheersing. In beide korpsen lopen ook nog
andere fenomeenonderzoeken.
6.5.3 Methoden: overige opsporingsmethoden
Kernteamonderzoeken zijn per definitie grote onderzoeken. In
vrijwel alle kernteamonderzoeken worden een of meer bijzondere
methoden gebruikt.
Het achterhalen van de frequentie van het gebruik van
opsporingsmethoden door kernteams is moeilijk. In de eerste plaats
is er geen centrale politie-autoriteit die de verschillende
methoden inventariseert. Een uitzondering geldt wellicht ten
aanzien van de politie-infiltratie. In de tweede plaats beschikken
ook de korpsbeheerders van de regiokorpsen waar de kernteams zijn
ondergebracht, niet over voldoende inzicht in de gehanteerde
methoden. In de derde plaats geven de Doorlichting van het
ministerie van Justitie en de gegevens van de Centrale
toetsingscommissie (CTC) weliswaar terzake relevante informatie,
maar deze gegevens zijn zeker niet volledig.
Reeds hier zij een saillant gegeven opgemerkt: van de 59 ter
toetsing aangemelde bijzondere methoden bij de CTC, waren 21
gevallen afkomstig uit kernteams. Uit deze gegevens blijkt
in elk geval ook dat er grote verschillen zijn tussen de
kernteams onderling.
Het gegeven dat het kernteam Noord-Oost-Nederland in
de doorlichting van het ministerie van justitie zeer veel methoden
als bijzonder heeft gemeld en kernteam Zuid relatief weinig,
is voor verschillende uitleg vatbaar. Dat kan immers zowel te maken
hebben met meldingsdiscipline als met feitelijk gepleegde
handelingen. Wat de bij de CTC aangemelde zaken betreft,
lijkt deze uitleg te worden bevestigd. Van 1 januari tot 10 oktober
1995 zijn 59 zaken ter toetsing aan de CTC voorgelegd,
waarvan tien van kernteam Haaglanden, n van kernteam
Randstad Noord en Midden, twee van kernteam
Noord-Oost-Nederland, vijf van kernteam Rotterdam, twee
uit kernteam Zuid en n uit kernteam Amsterdam. Tot 1
juni 1995 hadden slechts het kernteam Randstad Noord en
Midden en het kernteam Noord-Oost-Nederland zaken ter
registratie aangemeld bij de CTC. Een vierde factor die
het kwantitatieve onderzoek naar het gebruik van opsporingsmethoden
bemoeilijkt is dat juist op het vlak van het gebruik van
opsporingsmethoden verwevenheid bestaat tussen de onderzoeken van
verschillende kernteams. Dit kan enerzijds ertoe leiden dat
dubbeltellingen plaatsvinden en dat dus bijvoorbeeld meer
inkijkoperaties worden gemeld dan zijn gedaan, maar anderzijds ook
dat operaties geheel niet worden gemeld.
Bekend is het optreden van een informant van de
RCID Kennemerland en zijn runners in Rotterdam, door wiens
tussenkomst tonnen hash met betrokkenheid van politie en justitie
op de markt kwamen. De zaak Bertus K. toont aan dat een Amsterdams
onderzoek dat door de FIOD is aangezwengeld, gepaard kan
gaan met een inkijkoperatie door Utrechtse
politie-ambtenaren.
Informanten
Informanten zijn juist voor kernteamonderzoek van het grootste
belang. Het succes van de kernteams wordt geheel afgemeten aan de
grote, langlopende zaken waarmee zij zijn belast. De betekenis van
een informant is dan van belang, omdat doorgaans geprobeerd wordt
de grote vis te vangen. Wanneer in een crimineel netwerk de
taken zo zijn verdeeld dat een hoofdpersoon zich slechts bezighoudt
met het witwassen van met drugs verdiend geld, een andere
met de inkoop van nieuwe drugs en een derde met de logistiek om de
nieuwe drugs te importeren en aan de man te brengen, dan kan het
lastig zijn bijvoorbeeld de financile man te binden aan de rest van
de organisatie. Zeker als de betrokkenen behoedzaam opereren is
informatie van een goed geplaatste informant of infiltrant
welhaast onontbeerlijk, al was het maar om bijvoorbeeld een
bankrekeningnummer door te geven van waaruit kan worden
doorgerechercheerd. De Doorlichting van het ministerie van
Justitie maakt in zeven kernteamzaken gewag van bijzonderheden met
betrekking tot een informant. In twee gevallen ging het daarbij om
een informant die was ingezet als burgerinfiltrant: beide
onderzoeken zijn inmiddels op last van de minister van Justitie
stop gezet. In enkele andere gevallen ging het om deals, zelfs een
keer om een kroongetuige. Zowel de burgerinfiltratie als het
sluiten van deals komen (al dan niet in samenhang) vaker voor, maar
de meest omstreden zaken betreffen activiteiten van regionale
CID-en en niet die van de CID-en van kernteams. Juist voor een
kernteam met zijn vrijwel uitsluitende orintatie op een of enkele
grote zaken is het van grote betekenis om informanten van
importantie te runnen. Sommige informanten zijn zich bewust van hun
positie in grote recherche-onderzoeken.
In de zaak van het IRT Noord-Holland/Utrecht zorgde
een informant die vergaande voorwaarden stelde, dan ook voor
zeer grote problemen. Deze en andere informanten hebben met
diverse regionale korpsen, maar ook met het kernteam
Randstad Noord en Midden en het kernteam Rotterdam zaken
gedaan, wat hun miljoenen
guldens heeft opgeleverd.
Informanten krijgen soms hoge geldelijke beloningen. Die beloningen
worden of als onkostenvergoedingen uit het kernteambudget, of als
justitie-beloningen of als beloningen van
verzekeringsmaatschappijen betaald. De bedragen die justitie
uitkeert in het kader van de Regeling tip-, toon- en
voorkoopgelden, worden in verhouding tot de verzekeringspenningen
te laag geacht. Sommige kernteams proberen de informanten ertoe te
bewegen hun criminele gelden te laten inleveren en hen in ruil
daarvoor een passende beloning – gedacht wordt aan tonnen – te
geven.
De in Rotterdam uitgekeerde beloningen variren van f. 2.000
tot f. 50.000 Eenmaal is een beloning van f. 230.000 betaald door
justitie, terwijl de informant tevens het geld dat hij had
verdiend bij de criminele organisatie, mocht behouden.
In Haaglanden krijgt een informant voor geslaagde partijen
geld van de criminele organisatie. Na overhandiging van de
justitile beloning van f. 275.000 draagt de informant
zijn verdiensten af. Het ingeleverde bedrag bedraagt meer
dan n miljoen gulden. Het geld wordt geparkeerd op een rekening van
de CRI.
Slechts bij hoge uitzondering vinden strafvorderlijke deals
plaats. Maar zij komen voor, ook in kernteamzaken: in Rotterdam
gebeurde dat in het Laundry-onderzoek twee keer. Het gaat daarbij
niet alleen om het in het vooruitzicht stellen van een sepot. Ook
komt het voor dat de criminele informant in geval van detentie als
beloning wordt overgeplaatst naar een lichter regime of dat naar
aanleiding van zijn gratieverzoek een gunstig advies of
strafvermindering wordt gegeven.
Het aantal informanten varieert per kernteam. Rotterdam stelt
circa 70 100 informanten te hebben ingeschreven. Het kernteam
Randstad Noord en Midden heeft meer dan 32 namen en het kernteam
Amsterdam niet meer dan 10. Maar deze cijfers zeggen niets.
Doorslaggevend is namelijk dat soms ook personen met wie een
eenmalig contact heeft plaatsgevonden, als informant worden
ingeschreven. Anderzijds bevinden zich tussen deze namen ook de
actief gerunde informanten en de personen die als
burger-infiltranten optreden. Ook ten aanzien van de actief gerunde
informanten bestaan echter verschillen. Het varieert volgens de
chefs van de kernteam-CID-en van twee tot twintig actief gerunde
informanten per kernteam. De CID van het kernteam runt niet alleen
zelf informanten, maar probeert ook andere CID-en, waaronder CID-en
van regiokorpsen, te activeren. Daartoe wordt eerst bij de NCID
gevraagd welk regiokorps informatie zou kunnen bieden. Vervolgens
wordt bij de andere regiokorpsen nagegaan of de CID daar beschikt
over relevante informatie. Dit kan leiden tot het reactiveren van
oude informanten. Dat gebeurt dan doorgaans door de oorspronkelijke
runners. Het komt voor dat een runner uit het kernteam en een
runner uit een regiokorps gezamenlijk een informant runnen, het
zogeheten combi-runnen. Het gebeurt ook dat een informant van een
andere CID die van belang is voor het kernteamonderzoek buiten het
domein van het kernteam wordt gerund. Dit vergt een nauwkeurige
afstemming tussen het kernteam en de betreffende regio. Het is
namelijk niet vanzelfsprekend dat het betrokken kernteam gebonden
is aan de kaders waarbinnen de informant mag opereren, zoals die
gesteld zijn door de CID-officier van justitie van de regio in
kwestie. Veel CID-en willen dan ook liever hun eigen informant
blijven runnen.
Ook binnen de kernteams wordt de veiligheid van de informant
belangrijker geacht dan het behalen van resultaat. Het openbaar
ministerie heeft in enkele kernteamzaken of daaraan gelieerde zaken
de veiligheid van de informant in dit opzicht laten prevaleren.
Bekend is dat vanwege de wens van de CID-officier van
justitie tot bescherming van een informant naar de mening
van de rechtbank in een deel van het Ramola-onderzoek niet
kon worden vastgesteld, of bij het verrichten van vooraankopen
uitlokking had plaatsgevonden. Het openbaar ministerie werd daarop
niet ontvankelijk verklaard. In hoger beroep is het gerechtshof te
Den Haag inmiddels tot de conclusie gekomen dat de rechtbank de
officier van justitie ten onrechte niet-ontvankelijk heeft
verklaard in zijn vervolging. Ook in het verlengde van het
Delta-onderzoek van het ontbonden IRT Noord-Holland/Utrecht
moest vanwege de veiligheid van een informant in de zaak
Oude Bildtzijl door de procureur-generaal vrijspraak geist
worden. Desalniettemin lopen informanten het risico dat hun
veiligheid in het geding komt. Zo werd de kroongetuige
Helio Stewart, de lijfwacht van de hoofdverdachte in de
Laundry-zaak, op 6 december 1993, kort na zijn verklaring bij de
politie, doodgeschoten. Verder zegt een runner te weten van zes
liquidaties van informanten.
Infiltranten
De Doorlichting van het ministerie van Justitie meldt vijf
infiltratie-acties door een kernteam, al dan niet in de vorm van
pseudo-koop; in drie van die gevallen ging het om de inzet van een
infiltrant van een politieel infiltratieteam (PIT). Daarnaast wordt
in het kader van een diepgaande politie-infiltratie melding gemaakt
van het ter beschikking stellen van een auto met chauffeur door de
politie. Verder werd drie keer gewag gemaakt van een
burgerinfiltrant.
De meeste kernteams maken gebruik van politie-infiltratie. Het
kernteam Randstad Noord en Midden en het kernteam Amsterdam stellen
echter daarvan geen gebruik te kunnen maken, omdat het bijna
onmogelijk is voor een buitenstaander in een grote criminele
organisatie binnen te dringen. Criminele organisaties gaan bij de
werving van hun personeel immers buitengewoon zorgvuldig te
werk.
Om dezelfde reden wordt het weinig kansrijk geacht dat
ambtenaren uit andere landen dit werk doen, ook al omdat zij geen
contacten in het milieu hebben.
De bespreking van de methode infiltratie kan op deze plaats beperkt
blijven. De beslissing om PIT-assistentie aan te vragen is
weliswaar aan het kernteam, maar de formele verantwoordelijkheid
voor wat in het infiltratie-traject gebeurt, ligt bij de chef van
het PIT en niet bij het kernteam. Wel wordt bij het kernteam Zuid
gewerkt met een stuurgroep begeleidingsteam, bestaande uit de
cordinerend officier van justitie, de zaaksoficier van justitie, de
kernteamchef, de recherchechef en de politie-infiltranten. Deze
stuurgroep komt een keer per maand bijeen.
Politie-infiltratie voor een kernteam is meestal kortlopend. De
kernteams zien daar echter graag verandering in komen.
Met betrekking tot burgerinfiltratie zijn de belangrijkste
problemen besproken. Het betreft de beloning van de informant en de
vraag of de runners wel voldoende greep hebben op de
burgerinfiltrant. In dit opzicht hebben de grootste problemen zich,
afgezien van het IRT Noord-Holland/Utrecht, niet zozeer voorgedaan
bij de kernteams, maar bij de CID-en van de regiokorpsen.
Frontstores worden in de regel via de Afdeling nationale
cordinatie politile infiltratie (ANCPI) opgezet. In het kader van
samenwerking met Canada is het kernteam Zuid (met de ANCPI)
betrokken geweest bij een frontstore-operatie. Het kernteam
Noord-Oost-Nederland heeft geprofiteerd van Engelse en Duitse
expertise bij het opzetten van de frontstore. De CTC heeft naar
aanleiding van een Rotterdams verzoek gesteld de voorkeur te hebben
voor een landelijke regeling.
Observatie
Volgens de Doorlichting van het ministerie van Justitie zijn in
circa tien kernteamonderzoeken semafoons getapt of is via de
Kolibrie afgeluisterd op het autotelefoonnet (ATF-net). Ook is
onder meer in het buitenland GSM afgetapt.
Het gebruik en plaatsen van peilapparatuur wordt in de
doorlichting vijf keer in verband gebracht met kernteams, waarbij
het eenmaal om een satellietbaken ging. Uit de meldingen, die ter
registratie aan de CTC zijn doorgegeven, blijkt dat het kernteam
Randstad Noord en Midden en het kernteam Noord-Oost-Nederland
minstens elf keer een peilbaken hebben geplaatst althans een
voeding voor een peilbaken hebben verwisseld. Uit andere bronnen
blijkt ook dat het kernteam Randstad Noord en Midden frequent
peilbakens gebruikt. Het openbaar ministerie werd tot 1993 in het
algemeen hiervan niet in kennis gesteld. De reden die hieraan ten
grondslag lag, was dat observatie werd opgevat als een hulpmiddel
en dus ter beoordeling van de politie staat. In de Doorlichting van
het ministerie van Justitie zijn drie inkijkoperaties gemeld,
waarvan n in een niet bewoonde woning. Het kernteam
Noord-Oost-Nederland en het kernteam Randstad Noord en Midden
hebben tot nu toe niet of nauwelijks behoefte gehad aan
inkijkoperaties. Toch staat vast dat het kernteam
Noord-Oost-Nederland gebruik heeft gemaakt van een endoscoop en dat
het plaatsen van een peilbaken soms een inkijkoperatie
vereiste.
De inzet van foto- en videocamera’s al of niet in een vaste
opstelling ten behoeve van de kernteams werd in de Doorlichting van
het ministerie van Justitie vijf keer gemeld. Daarbij was n keer
sprake van observatie met behulp van een videokoffer. Foto en
videocamera’s worden in de praktijk veel vaker gebruikt (sinds 1
augustus 1994 heeft alleen al het kernteam Randstad Noord en Midden
tussen de 25 en 50 camera’s ingezet). Het idee van het kernteam
Noord-Oost-Nederland om afluisterapparatuur te laten plaatsen in
een in aanbouw zijnd pand, zodat direkt zou kunnen worden
afgeluisterd, heeft nooit geresulteerd in een officieel verzoek aan
het openbaar ministerie, omdat al in een discussie hierover tussen
politie en openbaar ministerie duidelijk werd dat het in dat geval
onverantwoord was. Het kernteam Zuid ondervond dat het plaatsen van
een bug in een
telefooncel en van andere apparatuur waarmee direkt kan worden
afgeluisterd geen effect sorteerde. Het in 1993 opgeheven IRT
Noord-Holland/Utrecht liet met enige regelmaat inkijkoperaties
uitvoeren.
- De heer Lith:
- (….). Als ik hem vroeg om met zijn team bij wijze van
spreken morgen zo’n inkijkactie te verrichten, dan ging hij
vanavond voorverkennen. Daar besteedde hij twee uur aan. En dat
bleek er ook op te staan als klusje. In die zin kan ik precies bij
de administratie van het IRT terugvinden welke inkijkacties,
overigens met toestemming van het openbaar ministerie, wij hebben
gedaan.(…) Het IRT heeft bij dit soort kijkoperaties
altijd overleg gepleegd met het openbaar ministerie. Er is altijd
verslag van gemaakt. Dit is vastgelegd in de administratie.
(…) - De voorzitter:
- Het ging ons erom vast te stellen dat bij de mensen die
de inkijkoperaties uitvoerden, verder geen
verslaglegging te vinden was. - De heer Lith:
- Daarover kunnen wij misschien van mening verschillen. De
verslaglegging behoort te berusten bij degene die
verantwoordelijk is en niet bij degene die het uitvoert. Je kunt
natuurlijk zeggen dat zij het op een andere manier hadden moeten
registreren. Maar de verantwoording voor hetgeen gebeurt, ligt bij
het onderzoeksteam en niet bij een arrestatieteam dat wordt
ingezet als hulpmiddel, omdat het de technische vaardigheden heeft
om die actie te doen. Noot
Informatie-uitwisseling
Uit de Doorlichting van het ministerie van Justitie blijkt dat
in twee zaken bijzonderheden waren met betrekking tot
informatie-uitwisseling. Het ging om het opvragen van kopien van
een rijbewijs en om de uitwisseling van informatie met een
bijzondere opsporingsdienst.
De informatie-uitwisseling blijkt voor de kernteams vooral van
belang te zijn in het kader van het financieel rechercheren. In de
kernteams is de belangstelling daarvoor vrij groot. Het
inzichtelijk maken van geldstromen voert immers vaak naar de top
van de criminele organisatie en naar betrokken personen in de
bovenwereld. Bij het financieel rechercheren door de kernteams gaat
het niet zozeer om de buitgerichte opsporing zoals wordt verricht
door de BFO’s, danwel om de dadergerichte opsporing. Daarbij kan
enerzijds worden geprobeerd aan te tonen wat de betrokkene legaal
verdient en vervolgens de door hem gedane uitgaven hiermede
vergeleken. Anderzijds kan men zich concentreren op het geldspoor
dat de omgekeerde richting volgt van een transport van illegale
goederen. De paper trail van bijvoorbeeld een drugstransport wordt
in kaart gebracht. Het is in beide gevallen van belang de relevante
bankrekeningen te kennen. Uit alle uitgaven en inkomsten van dat
rekeningnummer worden de opmerkelijke uitgaven geselecteerd.
De banken werkten tot voor kort ook informeel (dat wil zeggen
via hun eigen dienst veiligheid) goed mee. Dat geldt ook voor de
creditcardmaatschappijen. Recentelijk is men echter geschrokken
toen informatie van het Meldpunt ongebruikelijke transacties
(MOT) die in een kernteamonderzoek door de ABN/Amro-bank is
verstrekt, naar buiten is gebracht. De bank is nu bang voor
negatieve publiciteit. Daarom zijn de banken terughoudender
geworden en eisen zij eerst een uitleveringsbevel.
Het vergt kennis van de materie om een financile stroom te
kunnen volgen. Zonder die kennis is het moeilijk te beoordelen wat
opmerkelijke uitgaven zijn als het gaat om bijvoorbeeld
huizenaankoop of beurstransacties. In de kernteams wordt met name
met het oog op het financieel rechercheren, geparticipeerd door
ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten en accountants van de
CRI. Er zijn echter ook enkele politie-ambtenaren die zich hiermee
bezighouden. Aan het kernteam Randstad Noord en Midden en het
kernteam Haaglanden heeft het BFO personeel uitgeleend ten behoeve
van het kernteam.
Het toevoegen van fiscale experts aan het kernteam brengt niet
alleen die expertise binnen het team, maar biedt ook de
mogelijkheid gebruik te maken van de contacten van deze experts.
Zo is de mogelijkheid genoemd dat iemand interessant wordt
gevonden als mogelijke informant en dat daarom bij een
belastingcontact wordt gevraagd hoe de potentile informant
er fiscaal voorstaat. In dat geval zou vanuit een fiscale
klemsituatie een relatie kunnen groeien. Overigens wordt van
belastingzijde ontkend dat (al dan niet in overleg met justitie)
fiscale deals met informanten worden gesloten. Wel is onder
meer in Amsterdam overleg tussen politie en Belastingdienst wat
eraan heeft bijgedragen dat verschillende personen uit de
onderwereld miljoenenaanslagen kregen opgelegd.
Soms worden fiscale contacten gebruikt voor verdergaande doelen.
Het komt bijvoorbeeld voor dat een kernteam een verdachte welbewust
ertoe wil prikkelen om naar zijn financieel adviseur te gaan en dat
hem daarom een hoge belastingaanslag wordt toegemeten.
Noot Omgekeerd komt het voor dat het kernteam de
belastingambtenaar vraagt nog even te wachten met het opmaken van
een aanslag.