5.4 Samenwerking en uitvoering op landelijk niveau
De specialisatie van de hier besproken afdelingen heeft tot
gevolg dat de inhoudelijke sturing van en controle op de
werkzaamheden vooral uitgaan van vaktechnische specialisten. Binnen
de politie-organisaties zijn dat de leidinggevenden van het OT, AT,
BFO, STO en PIT.
Overkoepelende vaktechnische organisaties zijn in staat op
vaktechnisch gebied enige sturing te geven. Deze organisaties
hebben echter geen formele bevoegdheden en kunnen alleen adviserend
werken. Het Landelijk Contact Observatie (LCO) is een
landelijk overleg waarin vertegenwoordigers van de
observatieteams zitting hebben. Het LCO heeft tot doel om
structureel informatie uit te wisselen tussen observatieteams
die dagelijks de methode observatie inzetten om
informatie te verzamelen. Een ander doel is om middels tactische en
technische kennisuitwisseling een professionele afstemming te
bewerkstelligen van de nationaal en internationaal werkende
observatie-eenheden. Tevens wordt gestreefd naar een professionele
operationele afstemming en ondersteuning bij grootschalige
recherche-onderzoeken en samenwerking bij schaarste.
Noot
Het Landelijk Contact Arrestatieteams (LCA) is een
overleg van de acht arrestatieteams in Nederland. Het dient
ter afstemming van gevolgde procedures/technieken en de onderlinge
samenwerking. Voor zover bekend heeft het LCA geen officieel
standpunt ingenomen inzake de CID-matige acties van AT’S. Het
Landelijk STO-overleg is een overleg waarin de STO’s uit de
regiokorpsen en de DTOO zijn vertegenwoordigd. Het overleg
is in ’91 opgericht als uitvloeisel van de eerste STO-cursus.
Aanvankelijk wisselden medewerkers van de STO’s en de DTOO
in het overleg vooral hun ervaringen op technisch gebied uit.
Langzamerhand kreeg het overleg een meer beleidsmatig karakter.
Voor wat betreft de operationele aspecten van het STO-werk is het
Landelijk STO-overleg sinds ’95 onderverdeeld in vier vijf
clusteringen van de korpsen. Het Landelijk STO-overleg fungeert als
voorportaal van de onder de ACC vallende beleidsadviesgroep
Technische ondersteuning.
Het is de bedoeling dat ook de Divisie centrale recherche
informatie (CRI) van het Korps landelijke politiediensten (KLPD)
cordinerende activiteiten verricht ten aanzien van enkele van de
ondersteunende diensten. Van een hirarchische verhouding is echter
formeel geen sprake: de CRI werkt samen, verzamelt en levert
informatie, ondersteunt, levert expertise en middelen, maar kan
niet bevelen (vergelijk artikel 38 Politiewet 1993). De
belangrijkste afdelingen binnen de CRI die de (samenwerkende)
ondersteunende diensten kunnen bijstaan, zijn te vinden bij de
hoofdafdeling Recherche-expertise. Daaronder vallen onder andere de
Nationale CID (NCID, voor de wijziging van de Politiewet LCID
genaamd), de Afdeling Nationale Cordinatie Politile Infiltratie
(ANCPI), alsmede het Landelijk Informatiepunt Observatie (LIPO) en
het Landelijk Cordinatiepunt Grensoverschrijdende Observatie
(LCGO). Het in 1991 opgerichte LIPO is tezamen met het LCGO
ondergebracht bij de Afdeling cordinatie criminele inlichtingen
(ACCI).
5.4.1 Observatieteams en het KLPD
Zoals CID-acties moeten worden aangemeld bij de NCID, zo moeten
OT-acties worden gemeld bij het Landelijk informatiepunt observatie
(LIPO). De basis voor deze verplichting is gelegen in de overweging
dat een observatie-actie ingevolge de CID-regeling 1995 als een
CID-actie is aan te merken en dat deze acties daarom via het
gebruikelijke aanmeldingsformulier voor CID-acties aan de NCID/LIPO
moeten worden gemeld. De meeste OT’s zijn ondergebracht bij de
regionale CID-en (RCID). Het onderbrengen van het LIPO bij
de LCID leek daarom de meest aangewezen structuur. OT’s die niet
rechtstreeks zijn ondergebracht bij de RCID, zullen toch via
de RCID invulling dienen te geven aan de verplichtingen.
Noot Voordelen van de centrale aanmelding zijn het
voorkomen van doublures, dat wil zeggen het verschijnsel dat
meerdere OT’s met een te volgen persoon bezig zijn of dat OT’s
informatie verzamelen over personen die al voor handen is omdat zij
eerder zijn gevolgd. In dat laatste geval bevordert de
geregistreerde informatie de efficintie en effectiviteit van het
OT. Vermeld wordt bijvoorbeeld hoe de te volgen persoon zich
gedroeg. De volgende observatie-acties dienen aan- en afgemeld te
worden: bovenregionale en internationale observatie-acties,
observatie-acties die langer dan 24 uur duren, observatieacties bij
grootschalige inzet en observatie-acties van bijzondere
opsporingsdiensten. Het LIPO registreert dan de objecten van
observatie, verzorgt de cordinatie van grootschalig optreden en van
oefeningen, registreert OT-auto’s, registreert scannerfreaks en
cordineert peilfrequenties. Het LIPO geeft ook voorlichting en
adviezen en onderhoudt contacten.
- De voorzitter :
- Dan nog de vraag van de grensoverschrijdende
observatie. Weet u wanneer in Nederland buitenlandse
observatieteams rondrijden c.q. Nederlandse teams naar het
buitenland gaan? - De heer Barendregt:
- In het eerste geval weten wij dat. Ik kan geen voorbeeld
bedenken van een buitenlands team dat in Nederland rijdt. Sterker
nog, de vrij snelle melding en de opvolging van het buitenlandse
verzoek zijn adequaat geregeld. Andersom hoorden wij de melding
achteraf. In het kader van het Schengen-verdrag is het mogelijk om
vanuit Nederland rechtstreeks het buitenland te vragen om iets te
doen. Noot - De heer Koekkoek:
- Worden alle observatiezaken die u doet naar het buitenland
aangemeld bij het LIPO, het landelijk informatiepunt? - De heer Kloosterman:
- Ja. Dat overleg gaat heel goed en werkt bijzonder prettig.
(…) Als het voor een buitenlandse reis is, dan wordt medegedeeld
dat wij de grens over gaan. Eigenlijk wordt aan een tactisch team
die de zaak draait, min of meer gevraagd om dat overleg gaande te
houden. Wat wij terugkrijgen van het LIPO is een telefoonnummer van
een buitenlandse dienst waar wij weer contact mee leggen om de zaak
over te dragen. (…) - De heer De Graaf:
- Maar u observeert toch ook wel eens ten behoeve van
buitenlandse politie, als ze het nadrukkelijk vragen of niet? Zoals
het, als u naar buiten, over de grens wil, wordt overgenomen door
een ander? - De heer Kloosterman:
- Wij niet. Tegenwoordig is het allemaal geregeld via het
LIPO. Je hebt grensoverschrijdende observatieteams die dat
overnemen. Wij zijn niet zo’n team, dus wij krijgen dat soort zaken
niet aangeleverd. Noot
De meldingen van observatie-objecten vanuit de regiokorpsen aan het
LIPO beogen te voorkomen dat op zeker moment twee teams hetzelfde
object volgen zonder dat zij dat van elkaar weten. Dat is in het
verleden onder meer voorgekomen toen de FIOD en het IRT hetzelfde
object observeerden. Het aantal meldingen aan het LIPO in 1994
varieert van nul tot en met 184 per OT. De gebruikte formulieren
bevatten vaak een groot aantal
namen; het LIPO kan vaak niet zien wie de geobserveerde objecten
zijn. Dat betekent dat het LIPO-systeem nog niet naar tevredenheid
is gevuld.
Naast de objectregistratie heeft het LIPO nog enkele andere taken.
Het cordineert de inzet van speciale apparatuur, in het bijzonder
de inzet van peilfrequenties voor OT’s. Dit om te voorkomen dat een
OT achter een object van een ander team aanrijdt. Een derde taak is
de kentekenregistratie van bijzondere politievoertuigen, eveneens
om doublures in de observatiewerkzaamheden te voorkomen. Een OT kan
dus bij het LIPO het kenteken opvragen van een auto waarvan zij
vermoeden dat deze ook aan volgerij doet, teneinde te controleren
of dat een (onbekende) collega is of iemand van de tegenpartij. Het
LIPO houdt zich ook bezig met de cordinatie van grootschalig
OT-optreden en van oefeningen, met de registratie van scannerfreaks
en met advisering en voorlichting tot taak heeft gesteld.
Het LIPO heeft een samenwerkingsverband met het Landelijk
cordinatiepunt grensoverschrijdende observatie ( LCGO); opgericht
in het kader van Schengen. De uitvoeringsovereenkomst van het
Schengenakkoord regelt dat buitenlandse autoriteiten die in
Nederland willen laten observeren dit moeten aanvragen bij de
landelijk officier van justitie in Nederland. Bij het LCGO komen de
inkomende (en uitgaande) rechtshulpverzoeken met betrekking tot
overname van OT-acties binnen. In 1994 heeft het LCGO 223 aanvragen
uit het buitenland afgehandeld, die bij elkaar 171
observatie-acties genereerden. Die observatieverzoeken kwamen uit
de hele wereld en niet alleen uit de Schengenlanden. De inkomende
verzoeken zijn soms moeilijk te realiseren, omdat deze niet altijd
aansluiten bij een Nederlands (CID-) onderzoek. Daarom zijn vijf
zogenoemde Schengen OT-secties opgericht, die de observatie-acties
vanuit het buitenland moeten overnemen. Daartoe het het LCGO
convenanten gesloten met de regiokorpsen Twente, Limburg-Zuid,
Midden- en West-Brabant, Rotterdam-Rijnmond en
Amsterdam-Amstelland. Van de grensoverschrijdende observaties wordt
65% uitgevoerd door Schengen OT-secties. Deze teams kunnen ook voor
nationale acties worden ingezet, mits dat niet botst met
buitenlandse aanvragen.
Voor de spiegelbeeldige situatie bepaalt de brief van 27 maart
1995 van de minister van Justitie aan het OM en de CRI dat de
politie zich met een verzoek tot observatie in het buitenland eerst
tot de landelijke officier van justitie dient te wenden. Het LCGO
heeft in 101 uitgaande observatie-acties bemiddeld, nadat daartoe
de landelijk officier van justitie was benaderd.
Wanneer sprake is van grensoverschijdende observatie
zonder voorafgaande toestemming, dan is dit slechts toegelaten
bij verdenking van een aantal in artikel 40, zevende lid van de
Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO) genoemde, limitatief
omschreven misdrijven waaronder levensdelicten, gekwalificeerde
vermogensdelicten, gijzeling en sluikhandel in verdovende
middelen.
5.4.2 Arrestatieteams
De arrestatieteams hebben onderling veel contact en hebben ook
ten behoeve van de wederzijdse bijstand hun werkwijze geniformeerd.
De onderlinge samenwerking wordt door alle AT’s positief
beoordeeld. In het ressort Den Haag werd melding gemaakt van een
convenant over de samenwerking tussen de AT’s van
Rotterdam-Rijnmond en Haaglanden. Dat convenant werd al nageleefd,
maar was nog niet getekend. Er bestaat een Landelijk contact
arrestatieteams (LCA), dat uit een beleidsmatige en een
operationele component bestaat. Het beleidsmatig LCA vergadert
tweemaandelijks. Het operationele LCA doet dat elke maand. Het is
niet duidelijk in hoeverre deze vergaderingen aansluiten bij de
praktijk van de AT’s. De voortgezette opleidingen en trainingen van
de acht AT’s worden in Rotterdam gecordineerd en hebben overal
dezelfde inhoud. Ook de procedures, de afspraken, de technieken en
de tactieken zijn gelijk. Een commandant kan besluiten om in een
incidenteel geval van de standaardprocedure af te wijken, maar dat
doet niet af aan het feit dat door deze professioneel-inhoudelijke
gelijkheid van optreden aannemelijk is dat de samenwerking
inderdaad goed is.
Voor de reorganisatie van de politie waren er meer
verschillen tussen de vier AT’s van de Rijkspolitie en de zes AT’s
van de gemeentepolitie dan nu het geval is.
5.4.3 BFO en Finpol
De enige relatie tussen de BFO’s en de financile desk van de
divisie CRI (Finpol) is dat zij beide genteresseerd zijn in
financile zaken. FinPol is aangehaakt aan het Meldpunt
ongebruikelijke transacties (MOT) om de aangemelde zaken, die als
verdacht zijn geanalyseerd, nader te onderzoeken en eventueel
door
te sluizen naar de regiokorpsen.
Op zich kan het MOT al overgaan tot het bevragen van banken en
dergelijke instellingen krachtens de Wet melding ongebruikelijke
transacties en de Wet identificatie financile dienstverlening. Op
dit moment worden door de banken nog geen volledige
rekeningoverzichten aan het MOT verstrekt. Deze rekeningoverzichten
zijn nodig om een geldspoor te kunnen volgen, dat wil zeggen om te
kunnen achterhalen dat een bepaald bedrag van rekening A naar B
naar C is gegaan. Als de inlichtingen het MOT of Finpol aanleiding
geven de regionale politie te informeren, heeft de politie
gedurende een bepaalde fase geen specifieke wettelijke
bevoegdheden. Deze fase houdt op, zodra een strafrechtelijk
financieel onderzoek of een gerechtelijk vooronderzoek is gestart.
In die fase kan het MOT opnieuw door opsporingsinstanties worden
benaderd met verzoeken om informatie. Het MOT-register is een
politieregister in de zin van de Wet politieregisters.
Noot Informatieverstrekking uit het MOT-register is dus
uitsluitend mogelijk ter voorkoming en opsporing van misdrijven. De
fiscus kan geen informatie uit het MOT-register krijgen, tenzij er
sprake is van een fiscaal strafrechtelijk onderzoek. Binnengekomen
MOT-meldingen worden dagelijks gekoppeld aan de CID-subjectenindex
(CiDSi) en aan tal van andere systemen.
Van de 22961 MOT-meldingen waren er in de periode 1 februari
1994 – 1 februari 1995.2638 verdacht en leverden 1420 een CIDSI-hit
op. Daarvan ging het bij 867 meldingen om lopende zaken. Het
betroffen 515 natuurlijke personen en 357 rechtspersonen, waaruit
blijkt dat vaak meerdere meldingen over n subject binnenkomen. In
zeventien gevallen leidde de MOT-melding tot nieuw onderzoek van de
politie en in twaalf gevallen tot nieuw onderzoek door een van
de bijzondere opsporingsdiensten: daarbij gaat het om enige
honderden transacties en veel meer dan 29 personen.
Noot Het meldpunt heeft counterparts in diverse landen.
De uitwisseling van gegevens met die landen verloopt om
verschillende redenen niet altijd even voorspoedig. Sommige landen
nemen namelijk slechts meldingen op in verband met bepaalde –
vooral drugs – delicten. Andere landen kennen niet de plicht
ongebruikelijke, maar slechts verdachte transacties te melden.
5.4.4 STO en DTOO
De STO’s verlenen soms hand- en spandiensten aan elkaar, vooral
wanneer zij in elkaars regio moeten opereren. Ook vindt regelmatig
contact plaats met de Dienst technisch operationele ondersteuning
(DTOO), dat een onderdeel is van het Korps landelijke
politiediensten.
De DTOO verdient aparte vermelding. Deze dienst houdt zich bezig
met de inzet van hoogwaardige technische apparatuur voor allerlei
politie-activiteiten op het terrein van recherche, milieu,
grootschalig politie-optreden, verkeer, rampenbestrijding,
enzovoort. De geschiedenis van de DTOO binnen de politie in de
laatste vijf jaren loopt in feite van de dranghekken naar de
peilbakens.
- De voorzitter:
- U bent, dacht ik, begonnen met het verlenen van bijstand aan
verschillende korpsen bij problemen met de openbare orde. Hoe bent
u gaandeweg in het recherchewerk terechtgekomen met technische
middelen? - De heer Hellemons:
- Dat heeft, denk ik, te maken met de prioriteiten en de
aandacht binnen de Nederlandse politie. Recherche is iets wat de
laatste jaren erg veel aandacht heeft. De criminaliteit, de
georganiseerde criminaliteit, heeft erg veel aandacht. Wij zijn een
klantenbedrijf, zoals dat heet. Dat betekent dat wij zelf geen
operaties inzetten of onderzoeken hebben, maar dat wij alleen de
zaken van anderen ondersteunen. Als anderen in hun werk erg veel
aandacht geven aan recherche, betekent dat voor ons als bedrijf dat
wij daar in wezen in mee moeten. Als onze gebruikers dat van belang
vinden, houdt dat automatisch in dat wij ons meer en meer gaan
toeleggen op recherche. Noot
De DTOO beschikt over geavanceerde plaatsbepalingssystemen, die hen
in staat stellen om voertuigen, vaartuigen en andere objecten te
lokaliseren. De geografische reikwijdte van deze apparatuur
varieert van lokaal tot wereldwijd niveau. Verder heeft de DTOO
apparatuur voor videoen audio-observatie en voor het vaststellen
van gebeurtenissen, bijvoorbeeld het betreden van een ruimte of het
lozen van stoffen in opppervlaktewater.
De landelijke specialisatie zorgt ervoor dat zowel de kwaliteit
van de apparatuur als de vaardigheid in het plaatsen ervan op zeer
hoog niveau staan.
- De voorzitter:
- U plaatst die apparatuur ook?
- De heer Hellemons:
- Ja, wij plaatsen die apparatuur ook.
- De voorzitter:
- Hoe plaatst u die apparatuur?
- De heer Hellemons:
- Ik kan u niet precies vertellen hoe wij die apparatuur
plaatsen. Ik kan u wel vertellen dat wij daarvoor een aantal
specialisten in dienst hebben, wel eens wat gemakkelijk en snel
aangeduid als de sectie stiekem uit Driebergen. - De voorzitter:
- Dat is toch geen gekke naam.
- De heer Hellemons:
- Ik vind dat een naam die niet helemaal recht doet aan
hetgeen daar gebeurt. Aan de ene kant ben ik gevleid, als men dat
de sectie stiekem noemt, omdat dit aangeeft dat de informatie over
hoe exact gewerkt wordt, goed afgeschermd is en niet aan alle
kanten uitlekt. Dat blijft dus goed in de hand. Aan de andere kant
heeft stiekem in mijn persoonlijke beleving ook iets van
oncontroleerbaar, slecht en geniepig.
Noot
De DTOO kent vier afdelingen: de afdeling operationele
bedrijfsvoering, het regelcentrum waaronder ook het zogenoemde
tactisch team valt; de afdeling technische ondersteuning, waar het
technisch potentieel zit; de afdeling bijzondere ondersteuning
politieregio’s, van waaruit de mensen bij de STO’s worden
gedetacheerd; en de afdeling geleide opsporingsinformatie, waar
alle informatie die uit technische systemen voortkomt wordt
gevalueerd en doorgesluisd naar regiokorpsen en andere diensten.
Het tactisch team bestaat uit vijftien voormalige leden van AT’s en
verricht de complexe plaatsingen van technische apparatuur. Het
bestaan van de DTOO vindt geen basis in een wet of besluit. Het
wetsvoorstel Direct afluisteren voorziet in een algemene maatregel
van bestuur waarbij de bevoegdheid tot het uitlenen van
afluisterapparatuur exclusief aan de DTOO wordt toegekend. Het doel
van die regeling is het waarborgen van een hoge kwaliteit van en
controle op de werkzaamheden bij het plaatsen van apparatuur.
De DTOO komt niet in actie zonder dat de aanvrager een
schriftelijke opdracht van de verantwoordelijke officier van
justitie of de rechter-commissaris kan geven.
- De voorzitter:
- Dat is duidelijk. Hebt u op dit moment een officier van
justitie die het gezag over u heeft? - De heer Hellemons:
- U bedoelt een vaste officier die het gezag over ons
heeft? - De voorzitter:
- Ja.
- De heer Hellemons:
- Neen, ik denk het niet.
- De voorzitter:
- Die hebt u niet?
- De heer Hellemons:
- Neen.
- De voorzitter:
- Het is nu zo dat er bij elke aanvraag die u krijgt, een
machtiging van een officier van justitie moet zitten. - De heer Hellemons:
- Ja, sinds anderhalf jaar opereren wij alleen, als wij een
schriftelijke opdracht of machtiging van een officier van justitie
in ons bezit hebben. - De voorzitter:
- En daarvoor was een verzoek van de politie
voldoende? - De heer Hellemons:
- Dan moet ik even teruggaan in de historie. Onze dienst
bestaat ongeveer vijf zes jaar. Voordat wij het tactisch team
hadden, plaatsten wij onder dat soort omstandigheden geen
apparatuur. Wij hadden daar namelijk niet de mensen voor.
Toestemming van een officier van justitie speelde voor onze dienst
dus niet tot eind 1992. Het tactisch team is eind 1992/begin 1993
met zijn werk begonnen. Toen werden de mogelijkheden, operationeel
gezien, nog wat groter. Met de groei van die hele ontwikkeling is
eigenlijk ook het regime van toezicht mee gegroeid. Vrij snel
daarna zijn wij aan de recherchechef gaan vragen of de officier het
ook goed vond. Dan kregen wij het antwoord: de officier vindt het
goed. Daarna hebben wij gevraagd of de officier dat zelf even kon
zeggen. - De voorzitter:
- Even bellen!
- De heer Hellemons:
- Ja, even bellen. De laatste stap was dat wij het
schriftelijk wilden hebben van de officier, zodat er geen
misverstanden konden ontstaan over de exacte opdracht die aan ons
gegeven werd. Als er bijvoorbeeld een peilbaken geplaatst moet
worden op een vrachtauto, moet er geen misverstand over bestaan of
dat van de officier alleen aan de openbare weg mag of dat dit
volgens hem ook moet kunnen, als die vrachtauto in een bepaalde
loods staat. Nu is het zo dat er voor alle operaties van te voren
een schriftelijke opdracht van het OM moet zijn. - De voorzitter:
- En u maakt proces-verbaal?
- De heer Hellemons:
- Het proces-verbaal loopt daar in tijd iets op achter. In het
begin, in 1992, maakten wij geen processen-verbaal. Wat wij er in
1995 ook van denken, dat gebeurde niet binnen de CID. Er
werd ook niet om gevraagd door het OM. Ter zitting kwam het haast
niet aan de orde. - De voorzitter:
- Omdat het als CID-informatie verpakt kon worden?
- De heer Hellemons:
- Dat zou in theorie kunnen. Dat kan ik natuurlijk niet per
zaak overzien, maar dat zou kunnen. Noot
De DTOO houdt zich bovendien het recht voor om aanvragen niet uit
te voeren, ook al zou de officier het wel willen en beroept zich
dan, naast de veiligheid van haar medewerkers, op juridische of
ethische
ontoelaatbaarheid. Dit gebeurt overigens slechts enkele gevallen
per jaar. Wanneer de DTOO constateert dat een officier van justitie
toestemming verleent voor verboden handelingen of voor een actie
die in strijd zou zijn met de rechtsbeginselen, neemt de DTOO
contact op met de betreffende officier van justitie. De DTOO brengt
zijn bezwaren bij de officier van justitie naar voren. Naar
aanleiding van de discussies tussen de DTOO en de officier van
justitie komt de officier van justitie voor de betreffende zaak
vaak tot een ander inzicht en wordt de verleende toestemming
ingetrokken of gewijzigd.
Een voorbeeld betreft een aanvraag waarbij de DTOO een pand
moest betreden. Bij de voorverkenning door het tactisch team bleek
dat het hier een object betrof dat direct aan een huis was gebouwd.
Het object moest gelet op de specifieke omstandigheden mogelijk als
deeluitmakend van een woning in gebruik worden beschouwd. Bij
terugkoppeling naar de betrokken officier van justitie kwam deze
tot de conclusie dat de bedoeling van zijn toestemming/opdracht
niet zover ging dat deze locatie betreden mocht/moest worden. De
voorgenomen actie werd vervolgens afgeblazen.
Sinds 1995 heeft de DTOO formeel een medewerker aangesteld die
zich speciaal bezighoudt met de juridische en ethische
toelaatbaarheid van aangevraagde acties en de toepassing van
ontwikkelingen in de techniek.
Bijna alle regiokorpsen maken gebruik van de diensten van de
DTOO. Dit gebeurt met name als men denkt dat de STO de apparatuur
niet heeft of het AT die apparatuur niet zal kunnen aanbrengen.
Bepaalde hoogwaardige apparatuur die te duur is voor de
regiokorpsen of weinig gebruikt wordt, is bij de DTOO ter
beschikking van de korpsen. Wel verschilt bij regiokorpsen de
frequentie waarmee zij gebruik maken van de diensten van de DTOO.
Sommige STO’s hebben of maken bijna alles zelf. Andere STO’s roepen
bijna standaard de hulp van de DTOO in.
De DTOO doet kwantitatief veel zaken voor de korpsen
Amsterdam-Amstelland, Utrecht, Gooi en Vechtstreek en
het KLPD. Vanuit de regiokorpsen Groningen, Friesland,
Drenthe en IJsselland komen niet veel aanvragen binnen.
Tabel I Assistentie-aanvragen in recherchezaken van alle
regiokorpsen aan de DTOO in 1995
en 1994
Tabel
Over de jaren 1992 en 1993 is slechts het totaal aantal
aanvragen voor assistentie bekend. Dit zijn respectievelijk
485 en 806 aanvragen. Uit deze gegevens, inclusief de totalen uit
tabel I, blijkt een aanzienlijke toename van assistentie-aanvragen
aan de DTOO over de afgelopen vier jaren. Vijftien procent van de
verzoeken om assistentie wordt niet ingewilligd. Hieraan liggen
redenen van tactische, technische of juridische aard ten grondslag.
Om het gebruik van het videolaboratorium, semakloon en het
plaatsten van peilbakens blijkt het meest verzocht te worden.
Uit andere overzichten van de DTOO blijkt dat het aantal
inzetten van de DTOO in 1994.2200 was. De helft van die
gevallen betrof inzetten in recherchezaken. In 370 van die gevallen
is het tactisch team ingezet om apparatuur te plaatsen, terwijl dat
in 1992.110 keren gebeurde. Tussen 1992 en 1994 is het aantal
inzetten van het tactisch team met ruim 300% gestegen.
Soms is voor het aanbrengen van een peilzender ook wel
naar het buitenland gereisd op grond van een rechtshulpverzoek. Het
gaat dan bijvoorbeeld om het aanbrengen van een peilbaken op een
vrachtwagen met softdrugs, die in Nederland zal worden
aangehouden.
Het aantal inkijkoperaties door de DTOO waarbij heimelijk een
afgesloten ruimte wordt betreden om apparatuur te plaatsen,
bedraagt ongeveer vijf per jaar.
- De voorzitter:
- Toen wij het drie dagen geleden met de heer Wooldrik over uw
dienst hadden, sprak ik over de valse-sleutelcentrale. Dat is
natuurlijk niet de naam die u aan uw dienst zou geven. - De heer Hellemons:
- Neen, dat ligt voor mij in het verlengde van de sectie
stiekem. - De voorzitter:
- Maar daar kunt u natuurlijk wel gebruik van maken?
- De heer Hellemons:
- Ja. Zoals ik al gezegd heb, komt het voor dat wij plaatsen
betreden. Dat zijn overigens nooit woningen, maar loodsen, schuren,
garages en dergelijke. Woningen zijn nooit betreden; dat gebeurt
niet. (…) Het is helaas niet zo dat de deur altijd uitnodigend
openstaat, als je een plaats betreedt. Het is de
opvatting in ons bedrijf dat je, als je plaatsen betreedt,
gequipeerd moet zijn om dat veilig, goed en professioneel te doen.
Dat betekent gewoon dat je een stuk technische expertise achter je
moet hebben. Wat aangeduid wordt als de sleutelcentrale, is niets
anders dan onze technische werkplaats die ons in staat stelt om dit
soort activiteiten op een goede en professionele wijze te
ondernemen.
- De voorzitter:
- Zonder dat u tekenen van uw aanwezigheid
achterlaat? - De heer Hellemons:
- Dat is in ieder geval de bedoeling. Noot De
verklaring voor de toename van het beroep dat korpsen doen op de
DTOO is gezocht in het feit dat er meer faciliteiten zijn dan
vroeger, dat er meer vormen van criminaliteit zijn waarbij
transport een doorslaggevende rol speelt (naast de import en export
van verdovende middelen nu bijvoorbeeld ook chemisch
afvaltransport), dat er minder binnen de korpsen zelf wordt
gexperimenteerd en dat een traditionele aanpak steeds meer op
capaciteitsproblemen stuit. De DTOO werkt ook voor de
fraudebestrijdingsorganisatie van de EG, (UCLAF), in verband met
fraudezaken in het kader van de structuurfondsen. Daartoe wordt
plaatsbepalingsapparatuur geleverd, mits er een verzoek om
rechtshulp ligt. De DTOO houdt zich vooral bezig met het uitlenen
en plaatsen van videocamera’s en plaatsbepalingsapparatuur. Het
tactisch team van DTOO is tot nu toe vooral uit voormalige leden
van AT’s geselecteerd. Zij moeten een extra cursus volgen gericht
op het conspiratief inbouwen van apparatuur. Zo is op zeker
moment op Schiphol een camera bevestigd in een ruimte waar
24 uur per dag mensen aan het werk waren met bagage zonder dat deze
omstanders het merkten. De camera heeft er drie maanden gewerkt.
. - De voorzitter:
- Hebt u wel eens een videocamera in een loods
geplaatst? - De heer Hellemons:
- Ja.
- De voorzitter:
- In welk jaar?
- De heer Hellemons:
- Ik denk in 1992.
- De voorzitter:
- Had dat te maken met levensbedreigende situaties?
- De heer Hellemons:
- Neen, dat had niet te maken met levensbedreigende situaties.
Dat had, als ik het mij goed herinner, te maken met een van de
grootste drugsvangsten die in Nederland ooit gedaan zijn. - De voorzitter:
- Onder welke vlag gebeurde dat officieel: als
inkijkoperatie of als huiszoeking? Staat u dat nog bij? - De heer Hellemons:
- Neen, dat staat mij niet bij.
- De voorzitter:
- Dan komen wij op de vraag van de controle. Is dat n keer of
meer keren gebeurd? - De heer Hellemons:
- Ik denk dat het plaatsen van een videocamera in een loods n
keer is gebeurd. Dat is de enige zaak die ik ken. Als het meer zou
zijn, dan praten wij over de jaren heen over n of twee meer. Dat is
echter de enige zaak die ik ken. - De voorzitter:
- Is dat ooit gemeld?
- De heer Hellemons:
- Dat is naar mijn idee zeker gemeld.
- De voorzitter:
- Is daar proces-verbaal van gemaakt?
- De heer Hellemons:
- Ik denk niet dat er een proces-verbaal van gemaakt is. Er is
wel overleg met dan wel een opdracht van het openbaar ministerie
geweest. Eigenlijk maken wij pas sinds een jaar tot anderhalf jaar
stringent een proces-verbaal van elke zaak, elke inzet.
Noot
Bij de DTOO ligt de training met afluisterapparatuur stil totdat
het wetsvoorstel Direct afluisteren tot wet is geworden. Er worden
geen opdrachten op dat gebied aangenomen, behalve in
levensbedreigende situaties zoals gijzelingen. De uitvoering van
laatstgenoemde opdrachten vereisen de toestemming van de
procureur-generaal. In de afgelopen drie jaar heeft dit zich drie
keer voorgedaan. De DTOO zet afluisterapparatuur in als er sprake
is van toestemming van een deelnemer aan het gesprek. Dat is in
1994 in 32 gevallen gebeurd.
Zo is (tot september) in 1995 drie maal afluisterapparatuur
verstrekt aan het regiokorps Amsterdam-Amstelland, waarbij steeds
met toestemming van een van de deelnemers werd afgeluisterd. Ook
werd daar 35 keer een videocamera geplaatst, vond daar n
kijkoperatie plaats en werden 20 peilbakens geplaatst. De DTOO
rapporteert schriftelijk aan de recherchechef die het verzoek om
ondersteuning deed. Zij rapporteert in de vorm van een rapport en
een proces-verbaal. In de rapporten staat het volledige relaas; het
proces-verbaal vermeldt wat geplaatst is, waar het voertuig stond,
om welke periode het ging, en of de situatie dezelfde was bij het
verlaten als bij het binnengaan van een locatie. In de rapporten
staat ook wie de operatie verrichtte. Processen-verbaal worden
opgemaakt op naam van het hoofd van de afdeling.
5.4.5 PIT en ANCPI
Politie-infiltratie door Nederlandse politie-ambtenaren
geschiedt onder auspicin van de Afdeling nationale cordinatie
politile infiltratie (ANCPI) van de CRI. De ANCPI is te beschouwen
als de voortzetting van het in 1987 opgerichte Bureau nationale
cordinatie pseudokoop. De ANCPI cordineert de werkzaamheden van de
PiT’s.
De cordinerende rol van de ANCPI is groot, wellicht het grootst
van alle diensten van het KLPD. Een formele basis daarvoor is er
niet. Niettemin neemt de ANCPI zowel financieel als materieel
(bijvoorbeeld bij het verlenen van valse identiteiten) een
sleutelpositie in.
- De voorzitter:
- In het rapport-De Wit wordt in feite verschil gemaakt tussen
een politie-infiltrant die een valse identiteit
aanneemt en anderen. Waarom is dat verschil zo
belangrijk? - De heer Karstens:
- Als je de definitie van infiltratie neemt zoals die
recent is opgenomen in de eindrapportage van de werkgroep
infiltratie, dan is infiltratie nog steeds het al dan
niet met behulp van een valse identiteit binnendringen in
het milieu door buitenstaanders. Ik heb weleens gezegd dat de
woorden al dan niet kunnen worden vervangen. Want als wij
binnendringen in criminele organisaties dan zal dat per definitie
met behulp van een valse identiteit gebeuren. Ik acht het
niet toelaatbaar en niet gewenst dat mensen onder eigen identiteit
binnendringen, in ieder geval als het politiemensen
betreft. - De voorzitter:
- Dus alle politie-infiltranten gebruiken een valse
identiteit? - De heer Karstens:
- Alle politile infiltranten die door mij gecordineerd worden,
hebben een valse identiteit. - De voorzitter:
- Geeft u die identiteit?
- De heer Karstens:
- Een van de dingen die ik versta onder facilitaire
dienstverlening is het verstrekken van een valse identiteit.
Noot
De afzonderlijke CID-en gebruiken tevens valse
identiteitsbewijzen.
- De voorzitter:
- Nu weten wij dat verschillende CID’s soms ook werken met de
mogelijkheid van een valse identiteit. - De heer Karstens:
- Dat gegeven is mij bekend. Ik heb diverse verzoeken gehad
van RCID of CID. Ik heb die tot op heden altijd
geweigerd. - De voorzitter:
- Wat vindt u ervan als dit elders in het land toch gebeurt?
Het gebeurt namelijk toch. - De heer Karstens:
- Ik betreur dat. Het zou niet moeten gebeuren, want de kans
is groot dat als de kring van mensen die gebruik maken van valse
identiteitsbewijzen te groot wordt, de hele zaak op straat komt te
liggen. Ik zou in principe zeggen dat dit niet toelaatbaar
is. - De heer Koekkoek:
- Wat doet u als u ervan hoort dat bijvoorbeeld een
burgemeester als korpsbeheerder meewerkt aan het geven van
een valse identiteit aan iemand van de CID in enige
gemeente? - De heer Karstens:
- Ik meld dat bij mijn directe chef en bij het ministerie
van Justitie. - De heer Koekkoek:
- Wat gebeurt daar dan vervolgens mee? Wat is uw
ervaring? - De heer Karstens:
- Je moet dat uiteraard kunnen bewijzen. Ik wil op dit moment
niet in details treden over dingen die ik heb
geconstateerd. - De heer Koekkoek:
- U weet toch gewoon dat het gebeurt en dan doet u toch
wat? - De heer Karstens:
- Ja. Ik meld dat. Ik heb in een brief aan het ministerie
van Justitie geschreven dat ik op zichzelf de behoefte onderken
die sommige CID’s zouden hebben, maar dat dan eerst de regeling
moet worden aangepast. Ik heb voorgesteld, die discussie zeer
binnenkort te starten. - De heer Koekkoek:
- Is het voorgekomen dat door uw interventie een einde gemaakt
is aan een bepaalde praktijk? - De heer Karstens:
- Op dit moment nog niet.
- De heer Koekkoek:
- Betekent dit dat sommige dingen gewoon doorlopen? Zijn er
valse identiteiten verstrekt die feitelijk desgewenst gebruikt
worden? - De heer Karstens:
- Ik denk dat er nog steeds vanuit het verleden
identiteitsbewijzen in omloop zijn. Het gaat om verschreven
identiteitspapieren. - De heer Koekkoek:
- U zegt verschreven identiteitspapieren. Wat moet ik mij
daarbij voorstellen? - De heer Karstens:
- Als een ambtenaar een foutje maakte, dan werd een rijbewijs
vaak niet uitgegeven. Je kon het wel ergens anders voor gebruiken.
Door de invoering van de nieuwe wetgeving is het verschrikkelijk
moeilijk geworden om buiten het officile circuit om nog rijbewijzen
te ritselen. - De heer Koekkoek:
- Dus dan verdween het rijbewijs niet in de versnipperaar,
maar het werd voor een ander doel gebruikt. - De heer Karstens:
- Dat is correct.
- De heer Rabbae:
- Hoeveel gevallen van illegale valse identiteit zijn u
bekend? - De heer Karstens:
- Ik weet het zeker van twee gevallen. Noot Ook
in de samenwerking met het buitenland speelt de ANCPI een hoofdrol.
Het kan daarbij zowel gaan om infiltratie-acties door Nederlanders
in het buitenland, als om acties door buitenlanders in Nederland.
In deze gevallen kan een buitenlandse liaisonofficer in Nederland
of een Nederlandse liaisonofficer in het buitenland een
bemiddelende rol spelen, maar dit hoeft niet het geval te zijn.
Vanwege de internationale aspecten van dergelijke
infiltratie-acties wordt de landelijk officier van justitie bij de
zaak betrokken. Buitenlandse infiltranten in Nederland worden door
een PIT of door medewerkers van de ANCPI begeleid.