5.3 Beslissingen over de keuze van zaken en methoden
5.3.1 Zaken
Voor alle ondersteunende diensten geldt formeel en materieel dat
zij niet zelfstandig onderzoeken verrichten. Ze ondersteunen
onderzoeken of participeren daarin. In die zin is het eenvoudig te
stellen dat de selectie van werkzaamheden die door een OT of een
andere dienst worden verricht elders wordt gemaakt, namelijk bij de
tactische leiding van een onderzoek of eventueel bij de leiding van
een CID-traject. In de praktijk verdient dit uitgangspunt toch
enige relativering. Door capaciteitsproblemen weigeren de chef van
een OT of een STO geregeld een onderzoek te ondersteunen. Soms
spelen ook inhoudelijke overwegingen een rol, bijvoorbeeld als
gevraagd wordt op te treden ten behoeve van onderzoeken die de
betreffende dienst absoluut te gering danwel niet proportioneel
acht.
Zo piekert STO Haaglanden er niet over een videocamera
te installeren om te kijken of elke taart wel op de kassa wordt
aangeslagen. Evenmin wordt een camera genstalleerd in de
kleedruimte van verpleegsters om de diefstal van portemonnees te
onderzoeken. De directeur van het betreffende verpleegtehuis wordt
in zo’n geval geadviseerd kluisjes voor zijn personeel aan te
schaffen.
In IJselland bijvoorbeeld werd in 1994.321 keer technische
ondersteuning aangevraagd, hetgeen 253 keer tot inzet leidde.
Noot In Limburg-Zuid werd in 77,6 % van de 158 aanvragen
voor observatie daadwerkelijke assistentie verleend.
Noot
Bij afwezigheid van een specifieke prioriteringsprocedure –
doorgaans bestaan dergelijke procedures niet – wordt de aanvrager,
bijvoorbeeld de recherche-cordinator van het district of de chef
CID, advies gevraagd. Feit blijft dat uiteindelijk de chef van de
observatie-eenheid, (afhankelijk van de organisatie van de regio)
zijn chef van de overkoepelende afdeling ondersteunende
recherche-diensten of de chef CID uiteindelijk bepaalt op welk
onderzoek ondersteuning wordt geboden in een concreet geval.
- De heer Kloosterman :
- Wij krijgen een soort van opdracht mee waarin gevraagd wordt
of wij een bepaalde handeling kunnen vastleggen, dat kunnen zien,
een overdracht van het maakt niet uit wat, verdovende middelen,
gestolen televisies en noem maar op. Daarvoor gaan wij de straat
op. En dat proberen wij vast te leggen. En daar kan een tactisch
team mee werken. - De voorzitter:
- Maar hoe lang? Het gaat meestal toch op een paar mensen of
op een auto of op een huis? - De heer Kloosterman:
- Ja, je hebt onderzoeken waar wij vrij lang op zullen werken
en je hebt onderzoeken die eenmalig zijn. Maar in feite wordt dat
allemaal beslist door het hoofd CID. Dat is mijn pakkie-an
eigenlijk niet zo. Ik doe eigenlijk wat mij opgedragen wordt.
Noot >
De eindbeslissing over het nut van de inzet van ondersteuning ligt
formeel bij de tactische recherche. Het komt evenwel zelden voor
dat de centrale recherche-afdeling uiteindelijk beslist om de
beperkte observatie- (of STO-)capaciteit voor een bepaalde zaak al
dan niet aan te wenden. De reden is waarschijnlijk dat de
beslissing tot stand moet komen na beoordeling van actuele, zeer
concrete en operationele informatie, die in die vorm alleen
beschikbaar is bij de tactische teamleiders. Het is moeilijk om die
tactische teamleiders iedere week, als over de inzet van de
eenheden wordt beslist, uit de hele regio bij elkaar te krijgen.
Daarom wordt de beslissing feitelijk meestal genomen door de chef
OT of de chef CID. Deze maakt bij de belangenafweging van de
aanvragen gebruik van formulieren die door de tactische aanvragers
zijn ingevuld en waarin een aantal standaardvragen over het
onderzoek is opgenomen.
Het OM beslist evenmin over de prioriteit van de inzet van de
ondersteunende eenheden. De reden hiervoor is vermoedelijk dat er
ook geen officier te vinden is die zo goed op de hoogte is van de
concrete details van alle aanvragen dat hij een verantwoorde
beslissing kan nemen. Daarnaast beroepen officieren van justitie
zich op het feit dat die beslissing geen deel van hun taak is, maar
direct van de betreffende politiechef. De BFO’s zouden een taak
kunnen hebben in de advisering bij prioritering van onderzoeken. In
de praktijk lijken ontnemingsmogelijkheden en andere financile
informatie nog geen zwaarwegende rol bij keuzen van zaken en
methoden te spelen. Noot
5.3.2 Methoden
Observatieteams
De kernactiviteit van OT’s is het onopgemerkt volgen van
verdachten en andere personen die de belangstelling van de
recherche hebben. Men is in het algemeen van oordeel dat observatie
van een persoon die zich in een publieke ruimte bevindt (op de
openbare weg, in een station of een warenhuis) geheel geoorloofd
is. Het maakt daarbij voor het geoorloofd zijn geen verschil of de
observant zich ook in die publieke ruimte bevindt. Observanten
maken ook gebruik van vermomming met het oogmerk niet op te vallen
in een bepaalde omgeving of juist om bijzondere dingen onopgemerkt
te kunnen doen.
Zo wordt melding gemaakt van het verkleden als toerist om
onopvallend foto’s te kunnen maken. Iets gewaagder is een gebouw
binnen te lopen, sjouwend met een doos om voor te wenden dat men in
dat gebouw werkt. Ook heeft een OT-rechercheur in Limburg-Noord
zich in overleg met de PTT als postbode vermomd en op die manier
een postpakket bezorgd met (daarin oorspronkelijk aanwezige, maar
verwijderde) verdovende middelen teneinde te onderzoeken wat de
geadresseerde met het pakket ging doen. In dit verband dient
ook het incidenteel optreden van lokoma’s te worden vermeld:
daarbij gaat het niet om OT-ers die juist de anonimiteit willen
behouden, maar om een als vrouw verklede medewerker van het AT die
de vermoedelijke dader moet lokken.
Wat betreft de observatie van gebeurtenissen in afgesloten
ruimten wordt verschil gemaakt tussen wat hier verder gluren
genoemd zal worden, en inkijken. Door spleten en kieren en over
muurtjes kijken, door een raam of een gat in de heg kijken of met
een oor tegen een schuur aanliggen vinden vele OT-rechercheurs
gewoon. Ook vanuit een priv-tuin een woning observeren en over een
schutting het uitladen van een auto op priv-terrein met video
vastleggen vindt het OT niet iets wat uitvoerig besproken moet
worden en wat voorafgaande toestemming vereist.
In incidentele gevallen neemt het OT een vuilniszak
mee om de inhoud daarvan te onderzoeken of te laten onderzoeken.
Het OT acht het geen ingrijpend opsporingsmiddel en het
wordt niet gezien als iets waarvoor het OM toestemming moet
geven.
De OT’s zijn echter voorzichtig met inkijkoperaties. Zij vrezen
zichzelf bloot te geven en beperken daarom zoveel mogelijk het
risico betrapt te worden. Bovendien weten de OT’s dat
inkijkoperaties gevoelig liggen en dat het optillen van een
golfplaten dak onder omstandigheden als zodanig wordt beschouwd.
Naar binnen kijken in een woning vindt het OT geoorloofd. Inkijken
in een woning acht het OT ongeoorloofd. Als de ondersteunende
dienst denkt dat een bepaalde handeling niet is toegestaan, wordt
met de opdrachtgever overlegd. Dat kan zowel de tactische recherche
als de CID zijn. De opdrachtgever kan op zijn
beurt met de officier van justitie overleggen.
Het OT verricht geen inkijkoperaties. Deze worden op verzoek van de
tactische recherche of de CID uitgevoerd door andere ondersteunende
diensten zoals het AT of de STO. Soms doet het OT zelf aan het AT
of aan de STO een verzoek om ergens heimelijk binnen te treden
teneinde voor het OT bijvoorbeeld een peilbaken te plaatsen. Het OT
kan bij de uitvoering van inkijkoperaties belast worden met de
observatie van de directe omgeving van de plaats waar het AT of de
STO optreedt. In dit geval beschermt het OT de werkzaamheden en
medewerkers van het OT of de STO.
Observatie met behulp van plaatsbepalingsapparatuur betreft het
aanbrengen van peilbakens in, aan of op een lading, een auto of
ander vervoermiddel. In de kring van observatierechercheurs wordt
verschillend gedacht over de vraag of toestemming aan het OM moet
worden gevraagd voor het plaatsen van dergelijke zenders. Velen
vinden het een eenvoudig technisch hulpmiddel dat juridisch niet
anders bekeken behoeft te worden dan gewoon volgen. De frequentie
waarmee dit type hulpmiddel wordt gebruikt, loopt per regio vrij
sterk uiteen. Het lijkt in de orde van grootte van enkele keren tot
30 keer per OT per jaar te zijn. Daarbij dient bedacht te worden
dat het kan voorkomen dat een peilzender twee maanden of langer aan
een voertuig verbonden is. Als deze apparatuur eenvoudig te
plaatsen is, doet het OT het zelf. In complexe gevallen
(hoogwaardige apparatuur of object waarop het moeilijk te
bevestigen is) schakelt het OT de STO of de DTOO Noot ,
dan wel het AT (voertuig of locatie waar voertuig is opgesteld
moeilijke te benaderen) in. Voor het opladen van accu’s of de
vervanging van batterijen geldt hetzelfde.
Tijdens het volgen werd lange tijd veel gebruik gemaakt van
scanapparatuur. Die apparatuur werd ingezet omdat te volgen
subjecten gebruik maken van mobiele telefoons. Het doel van het
luisteren met behulp van scanners was oorspronkelijk het
vergemakkelijken van het observatiewerk. Vanuit de gedachte dat de
ether vrij door de lucht gaat, werd het in diverse regiokorpsen
toelaatbaar geacht in dit kader mobiele gesprekken zonder
machtiging van de rechter-commissaris af te luisteren: als iemand
in een telefoongesprek zei dat hij naar huis ging om te slapen,
wist de volgploeg dat zij ook naar huis kon gaan. Noot
De via de scan verkregen inhoudelijke informatie gaf het OT door
aan de CID. Sinds de introductie van de GSM-telefonie is het
scannen minder succesvol. De scanner wordt nog wel ingezet om vast
te stellen of het te volgen subject gebruik maakt van draadloze
telecommunicatie ofwel de zogeheten IMSI-catcher.
Alle OT’s zeggen last te hebben van hobbyisten die via de
scanner hun signalen opvangen en de auto’s volgen. Enkele van die
hobbyisten hebben zich tot professionals ontwikkeld. Zij hebben in
onder andere de Delta-zaak lijsten van observatie-auto’s openbaar
gemaakt. Er is strafrechtelijk nauwelijks tegen deze
contra-observaties op te treden, behalve te letten op overtredingen
van de Wegenverkeerswet en op grond daarvan te verbaliseren totdat
een rij-ontzegging kan worden opgelegd.
Kentekens van observatie-auto’s kunnen ook op andere manieren
uitlekken. Wanneer een OT-er tijdens het volgen door rood rijdt en
een taxi passeert, is het niet onmogelijk dat de taxichauffeur,
gewoon omdat hij het leuk vindt, via het mobilofoonverkeer aan zijn
collega’s doorgeeft dat hij een stille heeft gezien. Verder is het
een keer voorgekomen dat een STO-bus met .80.000 aan spullen is
leeggeroofd door de verdachte op wie de observatie was
gericht. Het materiaal is via informanten voor .2.500
teruggekocht van een heler.
Doorgaans geschiedt de observatie vanuit auto’s. Daarbij wordt
ten behoeve van statische observatie gebruik gemaakt van
gecamoufleerde voertuigen. Een dergelijk voertuig bevat dan vaak
materiaal dat stelselmatig en langdurig observeren mogelijk maakt
(van technische hulpmiddelen tot chemisch toilet). Bij technische
hulpmiddelen valt te denken aan verrekijkers en
restlichtversterkers. Observatie-auto’s zijn vaak standaard
uitgerust met deze hulpmiddelen. In sommige gevallen wordt ook
vanuit de lucht geobserveerd. Ook zijn vaak technische hulpmiddelen
zoals video- en fotocamera’s aanwezig om personen en gebeurtenissen
vast te leggen. OT’s maken zelden gebruik van afluisterapparatuur.
Een enkele keer komt het voor dat rechercheurs proberen in
horeca-gelegenheden een plaats te krijgen aan een belendend
tafeltje naast het subject. Dat levert slechts matige resultaten
op. Het OT verstaat namelijk weinig vanwege het rumoer in
dergelijke openbare ruimten.
Stelselmatige observatie door politiemensen wordt dus in
beginsel verricht door het OT. Daarbij worden vrijwel alle
observatiemiddelen gebruikt. Observatie met behulp van camera’s,
die voor langere tijd op een vast punt geplaatst worden, geschiedt
door de inschakeling van STO. Dergelijke statische opstellingen van
foto- en video-observatie wordt ingezet om kostbare inzet van een
OT te voorkomen. Gebrek aan observatiecapaciteit leidt ook
regelmatig er toe dat tactische rechercheurs en CID-rechercheurs
zelf gaan observeren. Dit verschijnsel wordt door velen sterk
bekritiseerd, omdat observeren een vak apart is en op deze wijze de
observant als politieman ontmaskerd kan worden (stuk gaan).
- De heer Koekkoek:
- Gebeurt het wel dat de tactische recherche ook achter mensen
aan zit, dus ook observatie-acties uitvoert? - De heer Kloosterman:
- Helaas, ja.
- De voorzitter:
- Zij doen het minder goed dan u het doet?
- De heer Kloosterman:
- Nou, of zij het minder goed doen, weet ik niet. Want zij
zullen best wel even veel kunnen zien als wij kunnen zien, maar ik
denk dat wij er wat meer op getraind zijn en daarmee wat
professioneler omgaan, ja. Ik heb een getraind observatieteam
hoger staan dan een stel tactische rechercheurs die op pad
gaan. - De heer Koekkoek:
- Heeft u er een verklaring voor dat het toch wel
gebeurt? - De heer Kloosterman:
- Te weinig OT-capaciteit. Noot Worden de
tactisch rechercheurs en CID-ers niet ontdekt, dan dreigt dit
gevaar voor het reguliere OT bij een volgende actie. Door
onvoldoende professioneel gedrag van tactisch rechercheurs en
CID-ers zullen subjecten op de hoogte zijn geraakt van de
belangstelling van de politie. Aangezien OT-capaciteit nijpend is,
stelt het OT vaak voor een camera in te zetten als de tactische
recherche om observatie verzoekt. Er zijn grote aantallen
plaatsingen van video-camera’s en het aantal videodagen is enorm.
De plaatsing en het gebruik van die camera’s verlopen meestal
zonder bemoeienis van observatieteams op verzoek van de tactische
recherche door het STO. OT’s verrichten tevens regelmatig
observatiewerkzaamheden tijdens gecontroleerde afleveringen. Elke
gecontroleerde aflevering of doorlevering gaat gepaard met
observatie-acties. In dat geval dienen de OT’s de doorgeleverde
partijen te observeren teneinde te kunnen vast stellen waar de
partijen drugs worden afgeleverd. - De heer Rouvoet: U zegt:
- gecontroleerde doorlevering doen we niet, maar
gecontroleerde aflevering wel en daar raken we de controle niet
kwijt, die behouden we. Maar u raakt toch wel eens partijen kwijt,
ook bij de
gecontroleerde aflevering, die dan niet zo gecontroleerd blijkt
te zijn? In Hollands Midden zit het verkeer toch ook wel eens
tegen, neem ik aan?
- De heer Mosterd:
- Ik herinner mij dat mijnheer Kloosterman ook de situatie
schetste dat men in een gecombineerde actie, naar ik meen, een
vrachtwagen kwijt was. En dan zie je ook dat die jongens – want die
zijn zo trots als een aap op hun werk – zich rot rijden om het weer
op te pakken: hij werd even later weer opgepakt en het bleek nog
een meevaller ook te zijn. Dat is het enige dat ik mij kan
herinneren, waarbij het even mis leek te gaan, maar uiteindelijk
werd het keurig hersteld. - De heer Rouvoet:
- Bent u nooit partijen kwijtgeraakt?
- De heer Mosterd:
- Nee, hoor. Noot
Arrestatieteams
De AT’s hebben veel minder dan de OT’s te kampen met
capaciteitsproblemen. Een AT kan in principe optreden als een
dienst een aanvraag doet, toestemming heeft van de officier van
justitie om het AT in te zetten en er voldaan is aan de
inzetcriteria met betrekking tot vuurwapengevaarlijkheid. De AT’s
hebben met de later te noemen DTOO vrijwel het feitelijke monopolie
over plaatsings- en inkijkoperaties (CID-acties). Het komt ook voor
dat het AT met de DTOO samenwerkt, bijvoorbeeld wanneer peilbakens
moeten worden geplaatst op een moeilijk te benaderen locatie. Het
doel van dergelijke AT-operaties is met de dubbele term plaatsings-
en inkijkoperaties aan te geven. Soms gaat het er inderdaad om
slechts iets te zien ofwel te constateren.
Door vast te stellen of bijvoorbeeld een partij verdovende
middelen al dan niet in een opslagruimte aanwezig is, kan de
onnodige inzet van een volledig OT worden voorkomen. Een
vergelijkbaar doel is het vaststellen of een ruimte als opslag is
ingericht. Het nemen van monsters van de opgeslagen goederen
(vooral als het drugs betreft) of het vaststellen van de herkomst
van gestolen goederen komt ook voor. In andere gevallen wordt
een inkijkoperatie toegepast om een andere methode mogelijk te
maken. Dan plaatst het AT bijvoorbeeld een peilzender op een auto
die in een garage is geparkeerd of hangt het AT daar een camera
op.
Op basis van gesprekken met AT-ers en de bij AT’s aanwezige
registratie kan worden gesteld dat jaarlijks gemiddeld per AT in
tien gevallen inkijkoperaties worden verricht. In dit opzicht zijn
de verschillen tussen AT’s echter groot. Het AT in Amsterdam zou
nooit om een inkijk zijn verzocht, terwijl in Noord-Oost Nederland
27 CID-matige inzetten hebben plaatsgevonden, waarvan de meeste
inkijkoperaties betroffen. Bij deze gegevens moet worden bedacht
dat de registratie van de inkijkoperaties tot voor zeer kort niet
of zeer gebrekkig heeft plaatsgevonden. Onder n CID-matige actie
vallen soms meer inkijkoperaties.
Dat is bijvoorbeeld het geval indien het plaatsen van een
peilzender de eerste keer niet lukt; het AT wordt
overlopen en moet het later nog een keer proberen; het amfetamine
lab wordt binnen een aantal weken meerdere keren bezocht; de
batterijen van een peilzender moeten vervangen worden,
enzovoort. In sommige regio’s vinden zeer veel inkijkoperaties
plaats en dan niet alleen in gevallen van vermoeden van
betrokkenheid bij drugs- of wapencriminaliteit, maar ook bij
vermogenscriminaliteit, vernieling en dergelijke. Volgens de
Doorlichting van het ministerie van Justitie hebben in de
regio Noord- en Oost-Gelderland in twaalf drugs- en drie
wapenzaken inkijkoperaties plaatsgevonden, maar ook in
negentien gevallen van diefstal. Daarbij zij overigens opgemerkt
dat deze regio nauwkeurig lijkt in de verslaglegging
achteraf en wellicht sommige gebeurtenissen als
inkijkoperatie heeft aangeduid waar anderen van gluren zouden
hebben gesproken.
Een landelijke trend is dat het aantal verzoeken tot
inkijkoperaties terugloopt. Enkele AT’s krijgen zelfs helemaal geen
verzoeken meer binnen.
De inkijkoperaties betreffen bijna altijd ruimten als schuren,
loodsen, containers en garages. De inkijk in (bewoonde) woningen
wordt door vrijwel iedereen in beginsel voor ontoelaatbaar
gehouden. Bij n AT kan men zich in al die jaren twee
inkijkoperaties met toestemming van het openbaar ministerie in
woningen herinneren; nmaal in een ontvoeringszaak en eenmaal in een
grote drugszaak, in een verlaten woning. Een medewerker van een
ander AT kan zich over een periode van tien jaar n
inkijkoperatie in een woning herinneren, in een moordzaak, met
alle benodigde toestemming.
Twee ontslagen douaniers beweren dat in het verleden door de
douane een aantal malen inkijkoperaties zijn uitgevoerd in
woningen.
Een aantal jaren geleden konden inkijkoperaties
nog worden aangevraagd door tactische rechercheurs. Sinds een paar
jaar moet de aanvraag worden gedaan door de leiding van de
tactische recherche of CID. Als de aanvraag afkomstig is van de
tactische recherche bereikt deze het AT doorgaans ook via de CID.
De CID leidt de vraag door naar de groepschef AT of, indien
complexe apparatuur moet worden aangebracht, de DTOO. Het al of
niet aanwezig zijn van de toestemming van het OM, de wijze waarop
die toestemming is gegeven, alsmede de manier waarop dit moet
worden geverifieerd leveren een wisselend en onduidelijk beeld op.
Sinds de Handleiding kijkoperaties van 12 december 1994 moet hetzij
de CID-officier hetzij de zaaksofficier nadrukkelijk bij de zaak
worden betrokken. De aanvragende dienst betrekt de officier van
justitie bij de beslissing, maar daarmee is het systeem echter niet
geheel dicht. Het AT weet daarmee immers nog niet of het OM
daadwerkelijk toestemming heeft verleend.
In een aantal AT’s (Zuid, Utrecht en Rotterdam) vraagt de
chef AT na of toestemming is van het OM, maar gaat verder af
op het woord van de opdrachtgever/verzoeker dat dat het geval is.
Het AT Gelderland-Midden meldt dezelfde procedure, maar
stelt niet de eis dat het via de CID moet lopen, als zij
maar horen dat de officier van justitie toestemming heeft gegeven.
In het AT Noord- en Oost-Nederland hield men zelfs daar niet
onverkort aan vast, maar keek men ook in als men zelf dacht dat het
door de beugel kon, al zei men er bij dat het OM negen van de tien
keer toestemming gaf. Uit de administratie van het betreffende
AT is dit echter niet gebleken. Daaruit bleek namelijk dat het
vaker geen toestemming heeft gehad of dat men vaker niet op de
hoogte was of er toestemming van de officier van justitie
was.
In Haaglanden eist men daarom voorafgaand overleg tussen de
tactische recherche, CID, CID-officier en de leiding AT.
Betrokkenheid van de CID is van belang, al is het maar omdat de CID
soms op de hoogte is van dingen die de tactische recherche niet
weet, bijvoorbeeld of de ramen van een pand zijn bewerkt op een
wijze die betreding achteraf verraadt.
Niet alle officieren van justitie vinden het overigens nodig per
zaak toestemming te geven. Sommige officieren van justitie geven
een kader. Wanneer een voorgenomen inkijkoperatie door het AT
daarbinnen valt, behoeft niet expliciet de toestemming van de
officier van justitie verkregen te worden. Alle arrondissementen
waar procedurevoorschriften zijn uitgevaardigd voor het vragen van
toestemming bij de inzet van bijzondere opsporingsmethoden noemen
inkijkoperaties als methode waarvoor toestemming nodig is. Voor
inkijk van buitenaf, zoals die vooral door OT’s plaatsvindt, wordt
echter niet altijd toestemming gevraagd. Er zijn ook voorbeelden
dat de toestemming van de officier van justitie voor de inkijk pas
achteraf is gegeven.
Bureaus financile ondersteuning
Het onderzoek van de BFO’s is gericht op het verkrijgen van inzicht
in geldstromen en vermogensposities. Daartoe wordt informatie
opgevraagd bij diverse instellingen. Dat kunnen Kamers van
Koophandel zijn, maar ook banken, de Gemeentelijke sociale dienst
en het Gemeenschappelijk administratie kantoor. In grote zaken komt
het voor dat al een bank benaderd wordt voordat een gerechtelijk
vooronderzoek of een strafrechtelijk financieel onderzoek is
geopend. In dergelijke gevallen gaat het om financieel
rechercheren. Vaker neemt het onderzoek van het BFO pas een aanvang
als er informatie bestaat dat buitgerichte opsporing, dat wil
zeggen opsporing met het oog op uiteindelijke ontneming van
wederrechtelijk verkregen voordeel, vermoedelijk vruchten zal
afwerpen. Op zo’n moment is al uit open bronnen de nodige
informatie vergaard, terwijl ook bijvoorbeeld gegevens uit een tap
of een huiszoeking zijn verwerkt. De BFO’s willen zo vroeg mogelijk
in het tactische recherchetraject worden ingeschakeld. Zij weten
immers bij huiszoeking in een kluis of het saldo van een rekening
en/of de onderliggende stukken (en zo ja, welke) in beslag moeten
worden genomen. Een andere mogelijkheid is dat in het kader van een
strafrechtelijk financieel onderzoek of op grond van een bevel
uitlevering stukken in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek
(artikel 105 Sv) bij een bank onderliggende stukken of een saldo in
beslag worden genomen.
- De heer Rouvoet:
- De verhouding tussen het BFO en de regionale CID
is niet altijd even helder. Draait een BFO alleen in een
tactisch onderzoek mee of is er ook een financile
voorfase? - De heer Van Gemert:
- Nee. Ik kan alleen maar over de situatie in Amsterdam
spreken. Daar maakt het BFO geen onderdeel uit van de
CID. Het valt evenmin onder dezelfde chef. Het BFO is
onderdeel van het Bureau tactiek. - De heer Rouvoet:
- Zo is de organisatie, maar nu de praktijk. Draait het
BFO mee in CID-activiteiten? - De heer Van Gemert:
- Nee.
- De heer Rouvoet:
- Gebeurt dat alleen in Amsterdam zo of is dat overal
zo? - De heer Van Gemert:
- Bij mijn weten is dat wel verschillend. In Amsterdam draait
het BFO daarin niet mee. Het enige wat ik mij kan
herinneren, is dat er ooit naar aanleiding van informatie is
gevraagd om toelichting op informatie van een informant. Er
werd toen dus om deskundigheid gevraagd, laat ik het zo zeggen.
Een
accountant vertelde iets over de opbouw van een jaarrekening,
dat soort zaken. Noot
Secties technische ondersteuning
De opsporingsmethoden waarbij de STO’s betrokken zijn, hebben
uiteraard te maken met toepassing van techniek in
politie-onderzoeken. Dat is de reden van het bestaan van deze
diensten. Net als bij de AT’s geldt dat bepaald niet alles wat
de STO’s doen, met opsporing te maken heeft. STO’s kunnen ook een
rol spelen bij het inrichten van een politie-auto met geavanceerde
apparatuur; bij de reparatie van mobilofoons en dergelijke.
Het is opvallend dat geavanceerde technische mogelijkheden in
sommige regiokorpsen veel meer worden toegepast dan elders. Dat
wijst enerzijds op de verschillende mate waarin de politile en
justitile autoriteiten de technici de ruimte geven of zelfs
stimuleren, anderzijds op beperkte financile mogelijkheden. In
een regiokorps wordt zeer veel met bewegingsmelders gewerkt, waar
dat middel in andere regiokorpsen nauwelijks wordt benut. In een
andere regio is een buitengewoon vernuftig plaatsbepalingssysteem
ontwikkeld, elders kwam de commissie dat niet tegen. In een derde
gebied beweerde men GSM-telefonie wel degelijk te kunnen
afluisteren, iets wat de rest van het land nog onmogelijk acht. En
in een vierde gebied wordt opvallend vaak gewerkt met
afluisterapparatuur die met medeweten van een van de partijen is
opgesteld. Het lijkt ook erop dat tussen regiokorpsen grote
verschillen bestaan ten aanzien van de frequentie van het gebruik
van videocamera’s.
In Haaglanden, een groot korps, bedroeg het budget voor 1995
.30.000 voor de aankoop van technische apparatuur, terwijl de
chef STO eerder aan het twintigvoudige had gedacht. Voor
de STO’s geldt in sterkere mate dan voor de AT’s en OT’s dat de
aanvragende eenheid verantwoordelijk is voor het inzetten van een
bepaald opsporingsmiddel. De STO is immers geen uitvoerder, behalve
in het geval de STO zelf bij de plaatsing betrokken is; zij stelt
een apparaat en de bijbehorende deskundigheid ter beschikking. Wat
de STO ter beschikking kan stellen, verschilt per regiokorps en is
afhankelijk van het budget, de belangstelling (is men vooral in
beeld-, audio- of peilmateriaal genteresseerd) en de
experimenteerlust of de technische vaardigheden van de specifieke
STO. In zoverre zijn de STO’s aan te merken als uitleenbureau. De
STO’s toetsen dan ook niet zelf of de inzet van een bepaald
apparaat geoorloofd is, maar vragen aan de aanvragende
recherchechef of de benodigde toestemming is verkregen. Sommige
STO’s gaan verder en
vragen de naam van degene die de toestemming heeft gegeven en
registreren die naam ook. Soms gaat de rol van de STO veel verder
dan die van uitleenbureau. Daadwerkelijke inzet betreft het meest
het gebruik van peil- en locatiebepalingssystemen. Ook is de STO
zeer vaak betrokken bij video-observatie. In dit laatste geval gaat
het om hoogwaardige technische werkzaamheden wanneer camera’s
worden aangebracht in parkeermeters en lantaarnpalen.
In IJsselland werden in 1994.2249 video-observatiedagen
geteld en 4304 inzetdagen van peil- en
locatiebepalingssystemen. Noot
.
Regiokorps Noord- en Oost-Gelderland heeft volgens de Doorlichting
van het ministerie van Justitie in circa 150 zaken videocamera’s
opgehangen. Daarbij ging het in de meeste gevallen om
vermogensdelicten. De frequente inzet van statische videocamera’s
is hiervoor reeds in verband gebracht met de wens om de kostbare
inzet van een OT te verminderen. Plaatsing van camera’s gebeurt
meestal op verzoek van de tactische recherche en soms op verzoek
van de CID. De CID wordt soms gevraagd te bemiddelen bij het vinden
van een geschikte opstellingslocatie.
De plaatsingen worden doorgaans door de STO zelf gedaan. Bij
zeer eenvoudige gevallen kan een OT de videocamera of de peilzender
plaatsen. In heel moeilijke situaties wordt eventueel een AT
ingeschakeld. Technisch hoogwaardige apparatuur wordt geleverd door
de DTOO, die ook zeer moeilijke plaatsingen kan verzorgen.
De STO is vaak nauw betrokken bij de activiteiten van de
tapkamer.
Tenminste in n regiokorps (Haaglanden) is de ploegchef STO
80% van zijn tijd kwijt aan het beheer van de tapkamer.
In dergelijke gevallen hebben medewerkers van de STO contact met
PTT-Telecom te Groningen om geheime telefoonnummers op te vragen en
dergelijke. Het komt ook voor dat een CID-rechercheur of een
misdaadanalist of een administratief verwerkende kracht die
contacten onderhoudt.
Afluisteren met behulp van richtmicrofoons of bugs gebeurt
zelden. Dat geschiedt dan doorgaans onder supervisie van de CID in
het kader van een tactisch onderzoek.
Een exacte schatting is moeilijk te maken, mede vanwege de lage
frequentie, maar het lijkt hoogstens twee of drie keer per jaar
voor te komen. De lage frequentie is niet alleen te verklaren uit
het feit dat de wet de inzet van dit middel nog verbiedt
(afluisteren zonder toestemming van n van de deelnemers is
strafbaar), maar ook uit het feit dat de resultaten nauwelijks te
verstaan zijn.
Melding is gemaakt van een postbus waarin conventionele
microfoontjes waren aangebracht die van binnen uit gericht konden
worden, zodat men tot 50 meter in de omgeving kan afluisteren. Dit
bleek niet effectief vanwege het omgevingsgeluid.
Noot
STO’s hebben gexperimenteerd met het afluisteren – kennelijk op
eigen gezag – maar het enthousiasme lijkt te luwen nu bekend is dat
het wetsvoorstel Direct afluisteren het monopolie voor het ter
beschikking stellen van deze apparatuur op n punt (DTOO) wil
concentreren.
Afluisteren met toestemming van n van de deelnemers komt iets
vaker voor. Een infiltrant of een informant, soms ook een aangever
die in overleg met de CID meer bewijs gaat verzamelen tegen een
verdachte, kan een microfoontje krijgen dat onzichtbaar voor derden
wordt meegedragen. De STO zorgt voor het apparaatje en voor
onzichtbare montage. De STO acht hiervoor toestemming van het OM
noodzakelijk. De toestemming wordt aangevraagd door de
recherchechef van het team dat het middel wil inzetten en niet door
de STO. In n regiokorps is deze opsporingsmethode blijkens de
Doorlichting van het ministerie van justitie ongeveer twintig keer
voorgekomen. In de meeste andere regiokorpsen veel minder.
Politile infiltratieteams
Politie-infiltratie kan diverse vormen aannemen varirend van
pseudo-koop, hand- en spandiensten bij een levering tot de
oprichting van een frontstore en de zogeheten projectmatige
infiltratie. Aan de inzet van het PIT gaat altijd overleg vooraf
met de officier van justitie in het arrondissement waar de actie
zal plaatsvinden. Aangezien tegenwoordig infiltratie-acties (vooral
de pseudokopen) ook in het tactisch traject plaatsvinden, kan dit
zeer wel de zaaksofficier van justitie zijn. In andere gevallen
ligt contact met de CID-officier van justitie meer voor de hand.
Dat gebeurt bijvoorbeeld als in de zaak ook een informant moet
worden afgeschermd.
De inzet van een PIT wordt beschouwd als ultimum remedium. Daarom
vraagt het PIT ook naar eerder gebruikte methoden. De chef van het
PIT zal over het eventueel verrichten van strafbare feiten in het
kader van de infiltratie – bijvoorbeeld over een pseudo-koop –
overleg voeren met deze officier van justitie. De officier spreekt
de infiltranten niet zelf en kent de politie-infiltranten hooguit
bij codenaam. De infiltranten werken met n of meer valse
identiteiten. Op dit moment zijn er volgens de ANCPI 30 personen in
Nederland met meer identiteiten. Het verlenen van een valse
identiteit geschiedt op grond van een briefwisseling op 8 maart en
16 mei 1990 tussen respectievelijk de ministers van Binnenlandse
Zaken en Justitie. Daarin wordt afgesproken dat de
procureurs-generaal op juridische en beleidsmatige gronden afzien
van strafvervolging van ambtenaren die betrokken zijn bij de
verwezenlijking van pseudo-persoonskaarten en bij de afgifte van
identiteitsbewijzen.
De politie-infiltrant wordt tijdens zijn optreden bijgestaan
door een begeleidingsteam dat bestaat uit twee of meer begeleiders.
Deze begeleiding vindt plaats onder verantwoordelijkheid van de
chef van het PIT, en niet van het kernteam of het regionale korps
dat om de infiltratie heeft verzocht.
5.3.3 Verslaglegging
Observatieteams
De registratie van de waarnemingen van de observatierechercheurs
verschilt van korps tot korps. In het algemeen noteren de
observatie-rechercheurs wat zij zien, en maken zij daarvan later
rapport op. Een kopie van dat rapport wordt aan de opdrachtgever
(meestal het aanvragende rechercheteam) gegeven. Het origineel
blijft bij de administratie van het OT. De kladblokaantekeningen
worden vernietigd. Soms worden de belangrijkste waarnemingen
informeel overgedragen, ook wel van OT-rechercheur naar tactisch
rechercheur. Officieel moeten de waarnemingen via de chefs aan de
hand van een rapport worden doorgegeven, wat ook altijd gebeurt,
maar soms te lang duurt. Gegevens over een informant en
dergelijke worden dan wel verwijderd.
In het regiokorps Utrecht spreken de OT-rechercheurs tijdens
het waarnemen alles in op een bandje, dat door de administratie van
de CID wordt uitgetikt. De CID beslist of het aldus
ontstane journaal ter beschikking kan worden gesteld aan het
aanvragende rechercheteam.
De meeste regiokorpsen laten de waarnemingen registreren bij de
CID die ook verantwoordelijk is voor de uitgifte. Als datgene wat
het OT gezien heeft nodig is voor het bewijs, maakt het OT
proces-verbaal op. In sommige regio’s maken niet de leden van het
OT zelf proces-verbaal op, maar de groepschef OT. Dit gebeurt om de
anonimiteit van de OT-rechercheurs te waarborgen. OT-rechercheurs
vrezen dat zij anders ter terechtzitting moeten verschijnen en
vanwege herkenning niet blijvend inzetbaar zijn. Daarnaast wordt in
enkele regiokorpsen een registratie bijgehouden van alle
observatie-acties die het OT in de loop van een jaar uitvoert. Die
registratie is in feite een chronologische. Dat brengt met zich dat
de activiteiten van het OT met betrekking tot een bepaalde zaak
kunnen worden gecontroleerd, als bekend is wanneer het optreden
ongeveer heeft plaatsgevonden of als de naam van de hoofdverdachte
of de zaaknaam gegeven is.
Arrestatieteams
De meeste AT’s maken gebruik van een aanvraagformulier en een
afloop- of registratieformulier. Laatsgenoemde formulieren worden
na arrestaties ingevuld, maar ook na inkijkoperaties. Vroeger
maakten de AT’s geen proces-verbaal op van de
inkijkoperatie, maar werd de verkregen informatie mondeling, al
dan niet via de CID, doorgegeven aan de aanvrager. Het
niet-opmaken van proces-verbaal paste in de sfeer van geheimhouding
waarin de inkijkoperaties werden uitgevoerd. Bij twee AT’s
is de constructie aangetroffen waarbij de teamcommandanten over een
informantennummer bij de CID beschikten. Onder dit nummer
stonden ze met naam en toenaam ingeschreven en via dit
informantennummer kon het AT informatie kwijt over de
resultaten van een inkijkoperatie.
Voorzover zij nog plaatsingen en inkijkoperaties uitvoeren,
hanteren bijna alle AT’s tegenwoordig het uitgangspunt dat daarvan
proces-verbaal opgemaakt moet worden. In dat proces-verbaal staat
niet de techniek van binnentreden vermeld, maar staat wel dat is
binnengetreden en wat het AT heeft aangetroffen of heeft geplaatst.
Bij het AT Noord-Oost Nederland vindt ook registratie plaats in een
stand alone computer. Het AT Rotterdam-Rijnmond houdt daarentegen
de gegevens niet zelf, maar stuurt al het papieren materiaal naar
de
CID, terwijl het AT zijn eigen bestanden wist. De mondelinge
communicatie over de resultaten van de inkijkoperatie door een AT
verloopt doorgaans via de CID; de tactische recherche krijgt te
horen dat er is ingekeken, maar niet precies hoe.
De interne administratie van de AT’s is voornamelijk gericht op
het verzamelen van bedrijfsmatige gegevens (aantal overuren, aantal
inzetten en voor welke regio, enzovoort). Een aantal AT’s houdt
verder bestanden bij over inzetten waarbij plattegronden en andere
bijzonderheden worden bewaard.
Bureaus financile ondersteuning
Er bestaat nog geen consensus over de vorm die de financile
verslaglegging moet aannemen. In sommige regiokorpsen wordt gekozen
voor een proces-verbaal, in andere voor een deskundigenrapport.
Tevens zijn er mengvormen waarbij de officier van justitie een
proces-verbaal krijgt en anderen een rapport. Het is niet bekend of
de BFO’s stelselmatig bijhouden welke onderzoekshandelingen in een
zaak zijn verricht. Wel staat vast dat de meeste BFO’s nog niet
beschikken over een geautomatiseerd registratiesysteem. Het systeem
dat door Gelderland-Midden is ontworpen, is inmiddels door enkele
andere korpsen aangeschaft.
Secties technische ondersteuning
STO’s volstaan vaak met het bijhouden van een
uitleenadministratie, met behulp waarvan zij zo nodig
proces-verbaal kunnen opmaken. De omstandigheden waaronder de
apparatuur wordt geplaatst, worden door de STO’s niet stelselmatig
bijgehouden.
In n regiokorps worden foto’s en video’s bewaard. In een
ander regiokorps gebeurt dat niet. Bij een derde gebeurt het soms
wel en soms niet. Een volgend korps bewaart foto’s bij het dossier
van een lopende zaak, totdat het hele dossier wordt
weggegooid.
Politile infiltratieteams
De politie-infiltrant moet zijn bevindingen van ieder optreden
bij proces-verbaal vastleggen. Ook de handelingen van de
begeleiders moeten worden vastgelegd. Deze processen-verbaal zijn
veel omvangrijker dan de CID-rapporten die worden opgemaakt over de
contacten tussen runners en informanten. Aan wie het PIT de
processen-verbaal verstrekt, is niet geheel duidelijk.