• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VI – 4.4 Samenwerking

    4.4 Samenwerking

    4.4.1 Samenwerking tactische recherche-eenheden van
    verschillende regiokorpsen

    De regionalisering van de politie lijkt goeddeels een einde te
    hebben gemaakt aan de veelvuldige ad hoc verbanden waarin
    recherche-afdelingen van verschillende korpsen onderzoeken
    aanpakten. Onderzoeken door gecombineerde teams van centrale
    tactische recherche-afdelingen uit verschillende regiokorpsen zijn
    minder noodzakelijk dan vroeger. De regionale rechercheteams zijn
    van een behoorlijke omvang en kunnen meestal ook nog putten uit
    recherchecapaciteit bij de districten. Voor grote,
    regio-overschrijdende onderzoeken zijn bovendien kernteams
    werkzaam.

    Toch is het mogelijk dat informatie waarover een willekeurig
    recherche- team beschikt voor een ander team van belang is. Dit kan
    worden kenbaar gemaakt door tussenkomst van de hierna te bespreken
    Afdelingen recherche-informatie (ARI’s) of anders door de vele
    (mondelinge) contacten tussen rechercheurs in den lande. De Wet op
    de politieregisters legt nauwelijks beperkingen op aan het
    verstrekken van gegevens door de tactische recherche aan andere
    politiediensten of aan bijzondere opsporingsdiensten. Verstrekking
    van gegevens aan de bijzondere opsporingsdiensten kan, als zij die
    gegevens voor hun onderzoek nodig hebben. De wet eist wel
    registratie van de verstrekking. Dat laatste lijkt amper te
    gebeuren, behalve daar waar de registratie langs geautomatiseerde
    weg vanzelf plaatsvindt. Mondelinge verstrekkingen worden doorgaans
    niet geregistreerd. Bij schriftelijke verstrekking van informatie
    geeft men de voorkeur aan toezending van een bestaand
    proces-verbaal of rapport. De praktijk is dat men een copie van het
    stuk aan een collega-opsporingsambtenaar doet toekomen. Daarbij
    wordt dan afgesproken dat wanneer het stuk relevant is voor de
    strafrechtelijke behandeling, het via het openbaar ministerie
    officieel wordt toegezonden. Schriftelijke verstrekking van
    gegevens in andere vorm lijkt niet voor te komen.

    Het is dus mogelijk tactische informatie uit een gerechtelijk
    vooronderzoek tegen A in een tactisch onderzoek tegen B te
    gebruiken. Soms is de politie geneigd in dit opzicht een grote
    geheimzinnigheid aan de dag te leggen en deze informatie als
    CID-informatie aan te leveren aan het andere korps.

    4.4.2 CRI en ARI’s

    De Divisie centrale recherche informatie (CRI) is een landelijk,
    dienstverlenend onderdeel van de politie. De Divisie CRI levert
    strategische misdaadanalyse en recherche-expertise op tal van
    terreinen. Bovendien huisvest de CRI de Nederlandse afdeling van
    Interpol. Tenslotte beheert de CRI een aantal landelijke
    recherche-informatiesystemen. De CRI speelt een belangrijke rol bij
    de (inter)nationale informatie-uitwisseling. Tactische
    rechercheteams kunnen bij de CRI terecht als zij specialisten
    willen raadplegen of inhuren op het terrein van misdaadanalyse.
    Misdaadanalyse houdt – naast het verwerken en het veredelen van
    CID- gegevens – ook in het omgaan met statistieken over overvallen,
    woninginbraken, fietsendiefstallen, financile expertise
    (forensische accountants), kennis van vuurwapens, kinderporno,
    narcotica, enzovoort. De CRI wijst tevens de weg naar andere
    korpsen die met vergelijkbare onderzoeken bezig zijn.

    De CRI beschikt onder meer over een vingerafdruk-databank, een
    databank met gegevens over reis- en verblijfsdocumenten en beheert
    het opsporingsregister, waarin alle door justitie gezochte personen
    in Nederland staan vermeld.

    Naast informatie-uitwisseling met het buitenland via Interpol en
    de mogelijkheden die de Schengen Uitvoeringsovereenkomst en andere
    verdragen bieden, onderhoudt de CRI contacten met Nederlandse
    politie-verbindings-officieren (liaisonofficers) in
    tien vijftien landen. Deze kunnen desgewenst onderzoeken doen in de
    landen waar zij gestationeerd zijn en soms ook in buurlanden.
    Noot Rond 1992 heeft de CRI op vijf plaatsen in
    Nederland steunpunten ingericht; de zogeheten Afdelingen Recherche
    Informatie (ARI). De ARI’s zijn opgericht vanuit de behoefte de CRI
    voor politie en justitie beter herkenbaar en toegankelijk te maken.
    De ARI’s vormen nu het vaste aanspreekpunt voor politie, justitie
    en andere opsporingsinstanties inzake aangelegenheden van de
    CRI.

    De steunpunten zijn gevestigd in Assen (ARI-Noord), Enschede
    (ARI-Oost), Eindhoven (ARI-Zuid), Rotterdam (ARI-Zuidwest) en
    Amsterdam (ARI-Noordwest). De ARI in Rotterdam telt 25 medewerkers,
    die in Enschede 10.

    De mate waarin de ARI’s hun interregionale functie waarmaken,
    lijkt niet altijd bevredigend: in Rotterdam is de ARI sterk op het
    regiokorps Rotterdam-Rijnmond gericht.

    De ARI’s fungeren als schakel tussen de CRI, de regiokorpsen en de
    kernteams. Zij zijn belast met de zorg voor de
    informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de CRI en de
    opsporingsinstanties binnen hun geografisch gebied, het leveren van
    concrete recherche-ondersteuning bij onderzoeken in de vorm van
    recherche-expertise of de bemiddeling bij het verlenen van
    (inter)nationale rechtshulp. De ARI’s maken hierbij gebruik van
    expertise en informatie van andere afdelingen van de CRI.

    Het blijkt voor veel politiemensen eenvoudiger te zijn om een
    ARI-collega in de buurt (voor sommigen hetzelfde gebouw) te
    raadplegen dan te bellen met het CRI-hoofdkantoor in Zoetermeer.
    Het is opmerkelijk dat zelfs de ARI’s de afstand tot het
    hoofdkantoor als groot ervaren. Noot Evenals de CRI
    hebben de ARI’s expertise op het terrein van CID-activiteiten
    Noot , observatie en infiltratie. Op dit terrein hebben
    de ARI-medewerkers met een CID-autorisatie de mogelijkheid
    contacten tussen de regionale CID-en en de experts van de CRI of
    deskundigen in andere korpsen tot stand te brengen. De
    ARI-Noordwest heeft een liaisonfunctie voor de CID van het kernteam
    Randstad Noord en Midden naar de CID-en van de regiokorpsen.
    Aangegeven is dat de ARI-Noord, de ARI-Zuid en de ARI-Noordwest
    zelf informanten runnen, veelal onder de vlag van de CID van een
    regiokorps.

    4.4.3 Internationale samenwerking

    Het internationale rechtshulpverkeer loopt in hoge mate via de
    CRI, al heeft ook veel informeel telefonisch contact plaats op
    regionaal niveau. In beide gevallen vervullen de ARI’s een centrale
    rol. De CRI zendt hun de daar binnenkomende informatie. Tevens zijn
    de ARI’s voor veel buitenlandse collega’s het aanspreekpunt van een
    regiokorps of kernteam. Omgekeerd ontvangen de Nederlandse
    liaisonofficers in het buitenland vaak verzoeken van de ARI’s en
    worden in dat opzicht aangestuurd door de CRI.

    Naast deze informatie-uitwisseling is er samenwerking in
    concrete onderzoeken tussen tactische recherche-afdelingen uit
    verschillende landen. Deze samenwerking verloopt met sommige
    korpsen beter dan met andere.

    In het buitenland heerst de opvatting: met Nederland valt
    niet samen te werken. In feite bedoelt men: met Amsterdam. Als ze
    met ons dan wel goed kunnen samenwerken, zijn ze verbaasd.

    Noot > In de grensstreken en op de
    recherche-opleidingsinstituten zijn inmiddels cursussen van start
    gegaan die leden van het openbaar ministerie en politieambtenaren
    vertrouwd moeten maken met de wijze waarop informatie-uitwisseling
    volgens de Wet politieregisters en de Schengen
    Uitvoeringsovereenkomst moet verlopen.

    Het is niet uitgesloten dat het complexe karakter van de
    regelgeving de eenvoudige en duidelijk vastgelegde
    informatieverstrekking, die de regelgeving beoogde, in de weg
    staat: artikel 46 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst beslaat
    een halve bladzijde van het wetboek, artikel 13 Besluit

    politieregisters twee, artikel 552i Sv tot en met artikel 552m
    Sv nog eens een bladzijde, de richtlijn inzake de toepassing van
    artikel 552i Sv zes bladzijden.

    Wellicht kan de praktijk na enkele jaren de vruchten van die
    cursussen plukken. Vooralsnog lijkt de drempel voor raadpleging van
    de regelgeving zo hoog, dat de meeste opsporingsambtenaren niet
    eens weten of zij wel of niet in strijd met de regelgeving
    handelen.

    Gewoonlijk komt de internationale samenwerking ad hoc tot stand,
    naar aanleiding van onderzoeken in een bepaald land die leiden naar
    een ander land. Indien zij de juiste kanalen kennen, pakken de
    rechercheurs zelf de telefoon en nemen contact op met een bekende
    in het buitenland, die hun vertelt wat ze willen weten. Een
    volgende keer doen zij hetzelfde voor die buitenlandse collega.
    Gaat het om meeromvattende informatie, dan wordt een kopie van het
    relevante proces-verbaal verstrekt, waarop een groot stempel is
    gezet: niet voor bewijsbestemming. Een andere, gewaarmerkte kopie
    volgt dan langs de weg die wet en verdrag voorschrijven. De indruk
    bestaat dat geen registratie wordt gevoerd van de telefonische
    verstrekking of van het verzenden van gestempelde kopien.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken