2.3 Andere aan de opsporing verwante instanties
2.3.1 Binnenlandse veiligheidsdienst
De taak van de Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) is geregeld
in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (WIV).
Noot In artikel 8, tweede lid, wordt de taak van de BVD
als volgt geformuleerd: a. het verzamelen van gegevens omtrent
organisaties en personen welke door de doelen die zij nastreven,
dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige
vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de
democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid van de of voor
andere gewichtige belangen van de Staat;
b het verrichten van veiligheidsonderzoeken ter zake van de
vervulling van vertrouwensfuncties, dan wel van functies in het
bedrijfsleven, welke naar het oordeel van Onze ter zake
verantwoordelijke Ministers de mogelijkheid bieden de veiligheid of
andere gewichtige belangen van de Staat te schaden; c het
bevorderen van maatregelen ter beveiliging van gegevens waarvan de
geheimhouding door het belang van de Staat wordt geboden en van die
onderdelen van de overheidsdienst en van het bedrijfsleven, welke
naar het oordeel van Onze terzake verantwoordelijke Ministers van
vitaal belang zijn voor de instandhouding van het maatschappelijk
leven.
De wet regelt ook de taken van de Militaire
Inlichtingendienst (MID). Van de werkzaamheden van de
MID verschijnt geen (openbaar) jaarverslag. De werkzaamheden van
deze dienst raken (voorzover thans bekend) in enkele gevallen de
bestrijding van georganiseerde criminaliteit. (Volgens een
ex-infiltrant zijn in het verleden medewerkers van de MID
ingezet om aspirant-pseudokopers die met een gerichte opdracht
het criminele milieu ingaan, te controleren.) In het navolgende zal
de MID grotendeels buiten beschouwing blijven. Artikel
18, eerste lid, WIV houdt in dat de korpschef van een politiekorps
en de commandant van de Koninklijke marechaussee en bij algemene
maatregel van bestuur aan te wijzen ambtenaren, belast met de
grensbewaking, werkzaamheden ten behoeve van de BVD verrichten. De
korpsbeheerder van een regionaal politiekorps wijst in
overeenstemming met de minister van Binnenlandse Zaken
ondergeschikten aan tot de feitelijke uitvoering van de
werkzaamheden. Het gaat hier onder meer om de inschakeling van de
regionale inlichtingendienst (RID) ten behoeve van BVD-taken.
Noot
De BVD verricht zijn taak in ondergeschiktheid aan de minister van
Binnenlandse Zaken (artikel 2 WIV). Deze minister is politiek
verantwoordelijk. Politieke sturing van de BVD vindt in breder
verband plaats in de ministerile Commissie voor de inlichtingen-en
veiligheidsdiensten. Deze commissie bestaat uit de
minister-president en de ministers van Binnenlandse Zaken,
Justitie, Defensie, Economische Zaken en Financin. Hier vindt
overleg plaats over de organisatie en samenwerking tussen de BVD en
de Militaire inlichtingendienst. Voorts wordt aandacht besteed aan
het nationaal inlichtingenbehoefteplan. Politieke verantwoording
voor de BVD wordt door de minister van Binnenlandse Zaken in de
eerste plaats afgelegd aan de vaste Commissie voor de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten.
De fractievoorzitters van CDA, PvdA, VVD en D66 vormen deze
commissie. Tijdens het kamerdebat van 23 mei 1995 over de
jaarverslagen 1993 en 1994 van deze commissie, werd door de leden
Scheltema-de Nie en Van Oven een motie ingediend waarin de
wenselijkheid van een onderzoek naar verbreding van de commissie
wordt uitgesproken. Noot Deze motie is inmiddels
door de Kamer aangenomen. Aan deze commissie wordt ook
vertrouwelijke informatie verschaft. De vaste commissie brengt
periodiek verslag uit aan de Kamer. Samen met het jaarverslag van
de BVD worden dergelijke verslagen in de Kamer besproken. Met het
oog op de betekenis van de BVD voor de opsporing van georganiseerde
misdaad verdient de informatieuitwisseling tussen openbaar
ministerie, politie en BVD reeds hier bijzondere aandacht. De
informatieverstrekking aan de BVD is het duidelijkst geregeld.
Artikel 22, eerste lid, WIV houdt in dat de leden van het openbaar
ministerie, door tussenkomst van de procureur-generaal, van de te
hunner kennis gekomen gegevens die zij voor de BVD van belang
achten mededeling doen aan de BVD. De politie-ambtenaren
verschaffen de BVD informatie over voor de BVD van belang zijnde
gegevens door middel van hun korpschef of het openbaar ministerie
(artikel 18 lid 2 WIV). Voorts geeft het derde lid basis voor
wederzijds overleg: Steeds wanneer de vervulling van de taak van
het openbaar ministerie en van de dienst daartoe aanleiding geeft,
plegen de betrokken procureur-generaal en het hoofd van de
betrokken dienst overleg. Met het oog op dit overleg is bij de
divisie CRI een landelijk officier van justitie gedetacheerd, die
onder meer de communicatie tussen BVD en openbaar ministerie dient
te bevorderen. Ter zake van de informatieverstrekking door de BVD
blijkt uit de artt. 23 en 24 WIV dat alle betrokkenen bij de
uitvoering van deze wet verplicht zijn tot geheimhouding, behalve
tegenover degene aan wie zij als ambtenaar ondergeschikt zijn.
Inlichtingen aan de politie kunnen derhalve slechts verstrekt
worden via het hoofd BVD of de minister van Binnenlandse Zaken. De
artikelen 11 en 12 WIV bepalen de wijze waarop de
informatieverstrekking door de BVD aan overheidsorganen
plaatsvind.
2.3.2 Bijzondere opsporingsdiensten
De term bijzondere opsporingsdiensten is, wettelijk gezien,
verouderd. Artikel 142 Sv, dat is aangepast met de inwerkingtreding
van de Politiewet 1993, spreekt van buitengewone
opsporingsambtenaren. Naast door de minister van Justitie of de
procureur-generaal aangewezen individuen en naast door de minister
aan te wijzen categorien personen, noemt de wet de personen die bij
bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare
feiten worden belast, of aan wie bij verordeningen de handhaving of
de zorg voor de naleving daarvan is toevertrouwd, een en ander voor
zover het die feiten betreft en de personen zijn bedigd (artikel
142, eerste lid sub c Sv). Noot De opsporingstaak strekt
zich uit tot de in de akte van benoeming of aanwijzing aangeduide
strafbare feiten. De bijzondere opsporingsdiensten beschikken bij
de uitoefening van hun opsporingstaak onverkort over de
opsporingsbevoegdheden van het Wetboek van Strafvordering.
Daarnaast beschikken zij vaak over afwijkede of aanvullende
opsporingsbevoegdheden op grond van de Wet economische delicten of
andere bijzonder wetten. Indien de betreffende ambtenaren tevens
met toezichthoudende taken zijn belast, beschikken zij ook over
(doorgaans wettelijk vastgelegde) toezichthoudende bevoegdheden.
Het ligt in de bedoeling te bezien of de aan sommige diensten
toekomende ruime algemene opsporingsbevoegdheid – die bij veel
diensten in de praktijk vooral van belang is met het oog op
oplichting, deelneming aan criminele organisatie, verduistering en
valsheid in geschrifte – bijstelling behoeft. De door de commissie
onderzochte bijzondere opsporingsdiensten hebben elk een landelijke
taak en werken onder beheersverantwoordelijkheid van een minister.
Zij ontlenen hun taak aan bijzondere wetten. De primaire
beleidstaak van de instelling of instantie geeft tevens richting
aan de opsporing. Uit het onderzoek is gebleken dat het voor de
Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) betekent dat het
optreden een fiscaal belang vergt; voor de Economische
controledienst (ECD) speelt de economische impact van gedragingen
een rol bij de beoordeling of moet worden opgetreden; voor de
Dienst bijzondere recherchezaken (BRZ) van het ministerie van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)
vereist het belangen van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en
milieu; en ook de Algemene Inspectiedienst (AID) van het ministerie
van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij heeft zijn eigen
prioriteiten, te weten EG-fraude, landbouw, milieu, en
visserij.
Het gezag over de opsporing door bijzondere opsporingsdiensten
berust ingevolge artikel 148 Sv bij het openbaar ministerie, dat
speciale fraude- en milieu-officieren heeft aangesteld. Met het oog
op de FIOD is in dit verband een principile uitzondering van
belang: artikel 80 Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat
de aanwijzingsbevoegdheid van de officier van justitie aan de
opsporingsambtenaar (artikel 148, tweede lid SV) geen toepassing
vindt in zaken waarin het bestuur van ‘s Rijks belastingen het
proces-verbaal niet aan de officier van justitie heeft doen
toekomen. De hiervoor genoemde eigen prioriteitsbepaling van de
bijzondere opsporingsdiensten behoeft niet te sporen met de
prioriteiten van het openbaar ministerie: herhaaldelijk blijkt aan
de kant van de bijzondere opsporingsdiensten zorg te bestaan met
betrekking tot de vraag of het openbaar ministerie wel bereid zal
zijn opgespoorde zaken te vervolgen.
2.3.3 Particuliere recherche
Onder een particuliere beveiligingsorganisatie wordt in de Wet
op de weerkorpsen en de particuliere beveiligingsorganisaties
(Wwpt) verstaan een door een of meer personen in het leven geroepen
en in stand gehouden organisatie die is gericht of mede is gericht
op feitelijke handhaving van de veiligheid van personen of goederen
of van de openbare orde en rust en die niet wordt aangemerkt als
weerkorps (artikel 6 Wwpb). Noot De wet noemt (niet
uitputtend) als vormen van particuliere beveiligingsorganisaties:
een beveiligingsbedrijf, een beveiligingsdienst (opgericht door een
onderneming ten behoeve van de eigen onderneming), een
alarmcentrale, een geld- en waardetransportbedrijf en een
recherchebureau. Het is een economisch delict om zonder vergunning
van de minister van Justitie een particuliere
beveiligingsorganisatie tot stand te brengen. Aan de vergunning
kunnen voorwaarden worden verbonden en bovendien is een ministerile
regeling, de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Rpb),
op de wet gebaseerd. De wet bevat – zo wordt in de toelichting op
de regeling opgemerkt – geen bevoegdheid voor het hoofd van de
plaatselijke politie om in het belang van de politiezorg
aanwijzingen aan particuliere beveiligingsorganisaties te geven. In
de regeling is (anders dan vroeger) daarom geen plicht voor
beveiligingsorganisaties opgenomen om dergelijke aanwijzingen op te
volgen. Wel draagt de organisatie volgens artikel 8 Rpb zorg voor
een goede afstemming van de beveiligingswerkzaamheden met de
korpschef van de regio waar de werkzaamheden worden verricht.
Afgezien van de particuliere recherchebureaus moeten
beveiligingsorganisaties de korpschef via een aanmeldingsformulier
op de hoogte stellen van aard, omvang en duur van voorgenomen
werkzaamheden, alsmede van de personalia van de personen die de
werkzaamheden gaan uitvoeren (artikel 8.2 Rpb).
Thans ligt een ontwerp Wet op de particuliere
beveiligingsorganisaties bij de Kamer. Noot De nieuwe of
gewijzigde onderdelen betreffen onder meer het verbod voor de
overheid om beveiligingswerkzaamheden voor derden te verrichten en
voor opsporingsambtenaren om in de particuliere branche werkzaam te
zijn.