• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage VI – 11.3 Beslissing over de keuze van zaken en methoden

    11.3 Beslissing over de keuze van zaken en methoden

    11.3.1 Betrokkenheid bij prioriteitenstelling

    De verantwoordelijkheid voor de aanpak van de georganiseerde
    criminaliteit wordt door korpsbeheerders verschillend gevoeld en
    ingevuld. En korpsbeheerder stelt dat hij verantwoordelijk is voor
    de aanpak van de georganiseerde criminaliteit met dien verstande
    dat er bepaalde criteria worden aangegeven. Dat is vrij globaal,
    hij hoeft niet van zaak tot zaak op de hoogte te worden gehouden,
    maar de medeverantwoordelijkheid voor het personeel moet volgens
    hem vorm kunnen krijgen. Een andere korpsbeheerder zegt zich op
    afstand te bemoeien met de bestrijding van de georganiseerde
    criminaliteit:

    (…) niet om verantwoordelijkheden die mij toekomen op
    andermans bordje te leggen, maar omdat het altijd principieel mijn
    opvatting is geweest en het mijn terughoudendheid verklaart. (…)
    Als beheerders, als bestuurlijke poot, moesten wij onze plaats
    wegen als het gaat om de bestrijding van de georganiseerde
    criminaliteit. En dat is een heel terughoudende plaats. Justitie
    heeft het voortouw.
    Noot Deze persoon is van mening
    dat een korpsbeheerder bij een goed functionerend justitie-apparaat
    geen invloed moet hebben op de keuze van groepen die moeten worden
    aangepakt.

    In andere regio’s is ten behoeve van de bestrijding van de
    georganiseerde criminaliteit een aparte driehoek gevormd, bestaande
    uit enkele burgemeesters als vertegenwoordigers van het regionale
    college, en de betrokken officier van justitie en de divisie-chef
    van het regiokorps.

    De heer Koekkoek :
    Wij hadden het over de driehoek die de prioriteiten bepaalt.
    Dus dan moeten wij denken aan de korpschef, de officier van
    justitie die zich met zware criminaliteit bezighoudt en de

    korpsbeheerder, de burgemeester. Het lijkt mij dat die nogal een
    eind bij u vandaan zitten.
    De heer Van Amerongen:
    Het is even iets anders. Het lijkt wel of wij overal anders
    in zijn als regio. Als afdeling hebben wij een eigen driehoek: twee
    burgemeesters uit de regio en de zwacri-officier, samen met de
    afdelingschef. Dat is de driehoek die ook het bevoegde gezag
    vormt.
    De heer Koekkoek:
    Dat zijn twee burgemeesters die zich namens het regionale
    college met de zware criminaliteit bezighouden.

    Noot

    De prioriteitenstelling houdt volgens een korpsbeheerder in de
    praktijk niet veel meer in dan dat keuzen worden gemaakt op basis
    van de beperkte hoeveelheid beschikbare mensen en geld.
    De verantwoordelijkheid van de korpsbeheerders voor de inzet van
    personeel gaat niet gepaard met een adequaat beeld van de
    georganiseerde criminaliteit. Dit benvloedt de kwaliteit van de
    keuze die korpsbeheerders hebben. In de praktijk stellen zij
    prioriteiten op basis van misdaadanalyses van de politie,
    welke op zichzelf al een selectie van het criminaliteitsbeeld
    vormen. Noot

    11.3.2 Bestuurlijke rechtshandhaving

    Naast politie en justitie kan het openbaar bestuur een eigen rol
    vervullen bij de beheersing van de georganiseerde criminaliteit,
    met name in de vorm van bestuurlijke rechtshandhaving, iets wat als
    een bijzondere methode van criminaliteitsbestrijding kan worden
    beschouwd. Onder bestuurlijke rechtshandhaving wordt verstaan het
    geheel van bestuurlijke maatregelen dat kan worden aangewend ter
    beheersing van de georganiseerde criminaliteit. In aansluiting op
    de nota De georganiseerde criminaliteit in Nederland.
    Dreigingsbeeld en plan van aanpak
    hebben het ministerie van
    Binnenlandse Zaken en in mindere mate het ministerie van Justitie
    initiatieven genomen met betrekking tot een bestuurlijke aanpak van
    de criminaliteit. Noot Inmiddels worden ook door lagere
    overheden en maatschappelijke organisaties initiatieven op dit
    gebied ontplooid. Noot

    De heer Koekkoek:
    U noemde bestuurlijke maatregelen. Waar moeten wij dan aan
    denken?
    De heer Van Amerongen:
    Aan aanpassing van het vergunningenbeleid, met als voorbeeld
    het volgende. Op het moment dat wij merken dat er binnen de horeca,
    de bouwwereld of de reinigingswereld firma’s zijn die direct
    gelieerd zijn aan de georganiseerde criminaliteit, dan kunnen wij
    kijken in hoeverre wij daartegen, in samenwerking met het bestuur
    en in overleg met het OM, maatregelen kunnen treffen ter voorkoming
    van een dergelijke inbedding.
    De heer Koekkoek:
    Hebt u mogelijkheden om op te treden als u uit hoofde van uw
    functie als chef van de Criminele Inlichtingendienst – want dat
    bent u ook – informatie hebt? Hebt u mogelijkheden om bijvoorbeeld
    een burgemeester te informeren, zodat hij in het gemeentebestuur
    iets met die informatie kan doen?
    De heer Van Amerongen:
    In het voorgesprek heb ik aangegeven dat dit een van de
    knelpunten is. Vr mij is de heer IJzerman al hier geweest en die
    heeft gezegd: dat moeten wij maar eens een keer regelen. Ik vind in
    ieder geval, en dat is de invalshoek die de regio ook heeft, dat
    wij in de richting van een bestuur volledige openheid hebben. Dus
    als wij praten over burgemeesters als onderdeel van het bevoegde
    gezag, vinden wij dat wij daar eigenlijk openheid naar toe moeten
    hebben. Dat doen wij ook altijd in overleg met de andere partner
    binnen die driehoek en dat is het openbaar ministerie. Dat is ook
    de reden dat wij vinden dat, op het moment dat je zegt dat je niet
    altijd het strafrecht moet pakken als het enige middel, maar dat je
    juist samen op moet lopen binnen zo’n driehoek, dan houdt dit ook
    in dat je daarbinnen ook een stuk openheid neerlegt.

    Noot

    Verschillende korpsbeheerders tonen zich voorstander van een
    integrale benadering van rechtshandhaving. En korpsbeheerder stelt
    dat de strafrechtelijke aanpak eigenlijk betrekkelijk ineffectief
    is. De verantwoordelijkheden van de verschillende onderdelen van
    het rechtsstelsel (strafrechtelijk, bestuursrechtelijk,
    civielrechtelijk) zouden gescheiden moeten blijven, maar zij kunnen
    niet los van elkaar blijven werken.

    De voorzitter:
    U heeft eerder gezegd dat de strafrechtelijke aanpak van de
    georganiseerde criminaliteit betrekkelijk ineffectief is. Wat moet
    er behalve verbetering van de uitwisseling op grond van de
    privacy-wetgeving van gegevens gedaan worden om die aanpak wel
    effectief te maken?
    De heer d’Hondt:
    Natuurlijk moeten alle professionele mogelijkheden om de
    georganiseerde criminaliteit aan te pakken verbeterd worden. Er
    moet binnen de politie-organisatie nog heel wat gedaan worden. Ik
    heb al gewezen op de informatietechnologie, maar er is nog heel
    veel meer te doen op het stuk van het verder professionaliseren van
    de politie. Het geldt zeker ook voor de financile recherche en het
    gebruik maken van andere professionaliteit bij het politiewerk dan
    wat nu aan de orde is. En voor het overige denk ik dat er heel goed
    gekeken moet worden naar de voorfase van het politiewerk, dus de
    pro-actieve fase, de preventie, het uitwisselen van informatie en
    het ervoor zorgen dat bestuursmaatregelen genomen kunnen worden om
    te voorkomen dat georganiseerde criminaliteit kansen krijgt. Er
    zijn op tal van terreinen mogelijkheden: een goede bescherming van
    de integriteit binnen overheidsdiensten, zakelijke maatregelen
    daarvoor nemen, vitale functies goed onderkennen en ervoor zorgen
    dat contracten niet door n ambtenaar worden gesloten, maar altijd
    door verschillenden, dat contacten gescreend worden en dat je
    openhartig kunt praten over wat er aan de hand is. Dit zijn
    allemaal zaken die in ontwikkeling zijn en die in ieder geval
    altijd wel te maken zullen hebben met de verbinding tussen de
    onderwereld en de bovenwereld. En voor zover er sprake is van
    georganiseerde criminaliteit, zal die door dit soort maatregelen in
    ieder geval teruggedrongen worden.
    Noot

    Bestuurlijke rechtshandhaving en strafrechtelijke rechtshandhaving
    zouden complementair zijn. Korpsbeheerders achten in dit verband
    het gebruik van CID-informatie niet uitgesloten. Hoewel
    korpsbeheerders
    in de praktijk zelden om CID-informatie vragen, is het hun nog
    nooit geweigerd. Het verzoek van de korpsbeheerder om
    CID-informatie wordt in het driehoeksoverleg besproken. De
    hoofdofficier van justitie moet de CID-informatie in dergelijke
    gevallen verstrekken aan de korpsbeheerder.

    De voorzitter:
    Heeft u het wel eens bij de hand gehad dat u informatie
    kreeg uit de CID-sfeer terwijl u op het punt stond om een bepaalde
    beslissing te nemen?
    De heer d’Hondt:
    Heel zelden. Ik heb het een keer bij de hand gehad bij de
    mogelijke verkoop van het politiebureau zelf. Dat was overigens
    geen echte CID-informatie, maar informatie van mensen die bij
    de
    CID werkten. Het ging om de eigen organisatie; de CID
    was in dat gebouw gehuisvest en de dienst was dus genteresseerd
    in de gegadigden voor dat gebouw. Er was harde informatie over de
    betrokkene uit de strafregisters en de justitile documentatie, maar
    die was uit een ver verleden. Maar er was ook recente informatie
    bekend bij degenen die bij de
    CID werkten. Het ging echter
    niet om een
    CID-subject, zodat de gegevens boterzacht waren.
    Je vraagt je in zo’n geval dan ook af, wat je ermee kunt doen, maar
    zulke informatie kan wel een rol spelen.
    De voorzitter:
    Wat heeft u ermee gedaan?
    De heer d’Hondt:
    Wij hebben de informatie in die zin gebruikt dat wij tegen
    de betrokkene hebben gezegd dat het verstandig zou zijn, van de
    transactie af te zien. En op de vraag waarop dat berustte, hebben
    wij gezegd dat hij het in die sfeer moest zoeken.

    Noot
    De heer De Graaf:
    Verschaft u informatie aan de burgemeester over mensen die
    nog niet als verdachte zijn te kwalificeren?
    De heer Van Riessen:
    U dwingt mij nu om concrete situaties op tafel te leggen en
    dat lijkt mij…
    De voorzitter:
    Nee, zo ver waren wij niet.
    De heer De Graaf:
    U kunt toch wel een voorbeeld geven?
    De heer Van Riessen:
    Ik kan wel een voorbeeld geven, hetgeen ik indertijd veel
    breder heb gedaan in een nota. Ik heb de burgemeester toen
    geschreven over de ontwikkelingen rond de
    gokautomaten in
    Amsterdam, een sector waarin een vereniging uiteindelijk om de
    tafel zit met de burgemeester om convenanten te sluiten. Als de
    burgemeester dan niet genformeerd is, weet hij niet met wie hij
    feitelijk aan tafel zit. De vereniging zal nu wel weer zeggen:
    Mijnheer Van Riessen, u wordt bedankt dat u dit bij de enqute hebt
    gezegd.
    De voorzitter:
    Zijn die convenanten gesloten?
    De heer Van Riessen:
    Nee, die zijn niet gesloten. Noot Omgekeerd
    komt het ook voor dat de politie spontaan de korpsbeheerder
    benadert met CID-informatie.
    De heer Welten:
    (…) Zo zagen wij dat iemand wilde adverteren bij de
    gemeente Amsterdam en toen zeiden wij: dat moesten wij toch maar
    zeggen. Kan dat; mag ik dat? Dan zeg ik: nee, dat mag ik niet doen,
    hoor. Ik heb het wel gedaan.
    De voorzitter:
    Hoe heeft u dat precies gedaan?
    De heer Welten:
    Door tegen iemand op het stadhuis te zeggen: zouden wij dat
    nu wel doen?
    Noot Korpsbeheerders mogen buiten hun
    taak om volgens de Wet politieregisters in verband met
    CID-registers niet over CID-informatie beschikken. Een enkele
    korpsbeheerder is van mening dat er geen wettelijke bepaling in het
    publiekrecht is die het gebruik van CID-informatie door
    bestuurlijke actoren verhindert. Korpsbeheerders beamen dat gewaakt
    dient te worden voor misbruik van een bevoegdheid. Dit maakt
    noodzakelijk dat in een regeling voor de CID aan dit aspect van
    informatie-uitwisseling een goede basis wordt gegeven. De
    verantwoording van het gebruik door het bestuur van dergelijke
    informatie levert een volgend probleem op. Het bestuur zou op dit
    punt in een vacum verkeren. Het bestuur wordt, bijvoorbeeld in het
    driehoeksoverleg, geconfronteerd met zaken die door Justitie nog
    niet zijn afgewikkeld, en het moet desondanks handelen. De nota’s
    over de aanpak van de georganiseerde criminaliteit van de laatste
    jaren dichten een rol toe aan het bestuur, die moet worden vervuld
    zonder de steun van Justitie. Van het openbaar bestuur kan
    worden verwacht dat men ten aanzien van kwetsbare procedures, zoals
    vergunningverstrekking, aanbestedingen e.d. preventief en indien
    noodzakelijk ontregelend optreedt. In dat verband vraagt de
    rugdekking van de burgemeester in de fase waarin door het OM nog
    niet handelend kan worden opgetreden, nadere aandacht.

    Noot

    11.3.3 Methoden

    Bij de toepassing van opsporingsmethoden dragen de
    korpsbeheerders verantwoordelijkheid voor de financile

    en personele aspecten, met inbegrip van het tegengaan van
    corruptierisico’s van het gebruik van die methoden.

    De heer Koekkoek:
    Vindt u dat een korpsbeheerder verantwoordelijk is
    voor ongeoorloofd politie-optreden?
    Mevrouw Schmitz:
    Je bent als korpsbeheerder verantwoordelijk voor de
    wijze waarop politiemensen worden ingezet. En dan bedoel ik ook hun
    persoonlijke situatie en hun veiligheid. Voor de gezagslijn van
    justitie heb je het openbaar ministerie, maar als beheerder ben je
    een heel eind verantwoordelijk. Als men buiten het eigen gebied
    optreedt en als men acties onderneemt die te ver gaan, en in mijn
    ogen zeer vergaand te ver gaan, ja, dan heb je een
    verantwoordelijkheid. Overigens sta ook ik wel voor de intentie
    waarmee de mensen gewerkt hebben.
    De heer Koekkoek:
    De korpsbeheerder is medeverantwoordelijk voor
    riskante operaties?
    Mevrouw Schmitz:
    Je bent zeker medeverantwoordelijk.
    De voorzitter:
    U neemt die verantwoordelijkheid nu ook?
    Mevrouw Schmitz:
    Bestuurders delegeren natuurlijk veel aan de korpsleiding,
    dat is duidelijk. Maar waar een korpsleiding verantwoordelijk is,
    is uiteraard daarmee ook de beheerder verantwoordelijk, dus ik vind
    dat ik daar medeverantwoordelijk voor ben.
    Noot
    Korpsbeheerders stellen zich in de praktijk zeer terughoudend op
    ten aanzien van opsporingsmethoden. Zij

    hanteren daarbij de opvatting dat er een afbakening van
    verantwoordelijkheden is tussen het OM als gezagdrager over de
    opsporingstaken van de politie en de korpsbeheerder als beheerder
    van de politie. Eind 1995 is gepleit voor een actiever optreden van
    de korpsbeheerder, onder aanhaling van de opmerking in de memorie
    van antwoord bij de Politiewet 1993 dat de korpsbeheerder de
    exclusieve eindverantwoordelijkheid heeft om alle beslissingen die
    genomen moeten worden om het regionale politiekorps richtig te doen
    functioneren. Gesteld wordt dat de korpsbeheerder bovendien
    exclusief bevoegd is om disciplinaire maatregelen te nemen,
    waaronder schorsing en ontslag. Noot

    Korpsbeheerders beamen dat zij in grote lijnen moeten weten in
    welke situaties politiemensen verkeren bij het gebruik van
    opsporingsmethoden. Het gaat daarbij om hetgeen weerslag heeft op
    de attitude van politiemensen, wat budgettaire gevolgen heeft en
    dergelijke. In een enkel geval is het onvermijdelijk dat de
    korpsbeheerder ook buiten dat kader op de hoogte wordt gebracht van
    een opsporingsmethode.

    De heer Van Thijn:
    Bij mij vervoegden zich de heren Vrakking en Nordholt. Zij
    zeiden: wij hebben een ernstig probleem, wij runnen een
    drugslijn.
    De voorzitter:
    Niet een cokelijn? Een drugslijn?
    De heer Van Thijn:
    Wij runnen een drugslijn en er is een grote partij cocane
    onderweg. De heer Vrakking zei bij die gelegenheid: daar wens ik
    als bevoegd gezag geen verantwoordelijkheid voor te dragen. De heer
    Nordholt zei: dat geldt ook voor mij. Toen heb ik drie vragen
    gesteld. In de eerste plaats heb ik naar de norm gevraagd. Zij
    spraken over duizenden kilo’s cocane die besteld waren. Wat is de
    norm? Mag dat berhaupt? Als het 100 kg zouden zijn, was u dan wel
    akkoord gegaan? En hoe zit het in het algemeen? Is deze methode
    ethisch in justitieland wel of niet geaccepteerd? Toen zei Vrakking
    dat het niet acceptabel was. Daarop heb ik gezegd dat ik dat wilde
    horen uit de mond van de minister van Justitie en dat ik geen
    beslissing zou nemen voordat ik hem gesproken had.

    Noot
    De voorzitter:
    Wist uw korpsbeheerder van het uitgeven van
    paspoorten ten behoeve van de
    valse identiteit?
    De heer Straver:
    Ja, dat heb ik met haar besproken. Wij hadden haar
    medewerking nodig omdat wij medewerking nodig hadden van de
    afdeling burgerzaken van de gemeente.
    Noot
    De voorzitter:
    Ook u heeft toegestemd in het afstaan van andere
    identiteiten, laten wij zeggen van paspoorten aan medewerkers
    van
    criminele inlichtingendiensten. Dat is tot twee keer toe
    aan de orde geweest. Had u daarvoor een rechtsbasis?
    De heer Van Thijn:
    Voordat wij die stap hebben gezet, hebben wij de zaak
    teruggekoppeld op de beide departementen. Dat is via het openbaar
    ministerie gebeurd. Op basis van een briefwisseling tussen de
    minister van Binnenlandse Zaken en zijn collega van Justitie, ik
    meen dat dit in 1990 is gebeurd, heeft de minister van Justitie
    gezegd: hier worden wel strafbare feiten gepleegd, maar ik verklaar
    bij dezen, na overleg met de procureurs-generaal, dat er een
    vrijwaring zal zijn voor dit doel. Dat is ons toen rechtstreeks
    gerapporteerd door de officier van justitie, de heer Van
    Capelle.
    De voorzitter:
    Is het niet vreemd dat je als burgemeester ook toestemming
    geeft om iets te doen waarbij binnen de eigen organisatie strafbare
    feiten worden gepleegd?
    De heer Van Thijn:
    Dat is vreemd als dat zo maar in het wilde weg zou gebeuren
    of wanneer je je er niet van zou vergewissen wat de rechtsbasis
    daarvoor is. En dat hebben wij dus gedaan.
    De voorzitter:
    Maar er was toch geen rechtsbasis? Het enige wat er
    was…
    De heer Van Thijn:
    …was een vrijwaring.
    De voorzitter:
    Een vrijwaring waardoor men niet vervolgd zou
    worden.
    De heer Van Thijn:
    Ja, dat was een vrijwaring, maar dat gaf ons de legitimatie
    om mee te werken aan het beleid van het openbaar ministerie op dit
    punt.
    De voorzitter:
    Heeft u zich ervan vergewist wat men ermee ging
    doen?
    De heer Van Thijn:
    Ja, dat was bekend. Dat was ter ondersteuning van de
    pseudo-koopteams. Toen die werden opgeheven, zijn alle paspoorten
    en rijbewijzen weer keurig ingeleverd.
    De voorzitter:
    Maar ook later heeft u er weer toestemming voor
    verleend?
    De heer Van Thijn:
    Ik geloof dat het twee keer is gebeurd. In totaal ging het
    om 19 paspoorten en 22 rijbewijzen.
    De voorzitter:
    Zou u het nog steeds zo doen?
    De heer Van Thijn:
    Ik hoop dat er een wettelijke basis voor komt, maar ik zou
    het weer zo doen, want als je A zegt, moet je ook B zeggen, zeker
    als
    korpsbeheerder. Als je ermee instemt dat er
    pseudo-koopteams komen, moet je ook de gevolgen daarvan onder ogen
    zien. Niet in je dooie eentje, maar dat is ook niet gebeurd.

    Noot

    De beheersdriehoek functioneert op basis van een vertrouwensrelatie
    tussen bestuur, OM en politie. Er bestaat een
    afhankelijkheidsrelatie tussen korpsbeheerder enerzijds en
    hoofdofficier van justitie en korpschef anderzijds. In de praktijk
    vertrouwen korpsbeheerders erop in de driehoek door de
    hoofdofficier van justitie of de korpschef genformeerd te worden
    indien dat voor hun beheerdersverantwoordelijkheid nodig is. Van
    die informatie is de korpsbeheerder afhankelijk. De openheid in de
    driehoek blijkt per regio te variren.

    De heer Rouvoet:
    Welke afspraken hebt u gemaakt of maakt u over het hanteren
    van methoden?
    De heer d’Hondt:
    Omdat het niet strak geregeld is, hebben wij de afspraak dat
    wij in de gezagsdriehoek, maar ook in de beheersdriehoek de
    methoden aan de orde laten komen die bijzonder van aard zijn en die
    niet bij de

    Centrale toetsingscommissie aan de orde komen. En wij hebben de
    afspraak dat wij dat doen als de korpschef, de hoofdofficier van
    justitie of de gebiedsofficier van justitie er behoefte aan heeft,
    omdat men met bepaalde aspecten van een methode in z’n maag zit.
    Soms heeft het te maken met het aantal mensen dat beschikbaar
    gesteld moet worden, soms ligt het aan het geld of de middelen die
    gefourneerd moeten worden, soms ook is het een kwestie van de
    veiligheid van degenen die eraan meewerken en soms gaat het om
    algemeen bestuursrechtelijke aspecten. (…)

    De heer Rouvoet:
    U noemde de veiligheid van de mensen als een van de redenen
    waarom u er extra in genteresseerd zou kunnen zijn. U zei ook dat u
    niet specifiek genteresseerd bent in de opsporingsmethoden die aan
    de
    Centrale toetsingscommissie

    worden voorgelegd. Ik zou mij kunnen voorstellen dat er bij meer
    speciale opsporingsmethoden, die dus naar de
    CTC gaan, een
    reden te meer is om te kijken wat er aan de hand is, omdat uw
    mensen daar wellicht grotere veiligheidsrisico’s lopen. Of zie ik
    dit verkeerd?

    De heer d’Hondt:
    Nee, u ziet het wel goed, denk ik. Wij zijn er niet in
    genteresseerd als het om de toelaatbaarheid gaat, omdat daar de
    toetsing plaatsvindt, maar wij zijn er wel in genteresseerd voor
    zover het gaat om het beschikbaar stellen van mensen en middelen en
    om de omstandigheden waarin een methode kan worden gebruikt. Als
    mensen in onveilige situaties worden gebracht, zijn wij als

    korpsbeheerders natuurlijk wel genteresseerd.
    De heer Rouvoet:
    Dus als er aanleiding voor is, wilt u ook horen van
    infiltraties die aan de
    CTC worden voorgelegd, waarbij de
    zaak dan met name aan de korpschef ter beoordeling is?
    De heer d’Hondt:
    De korpschef, de korpsbeheerder. U weet dat die twee
    in de wet niet precies zijn onderscheiden, maar een en ander wordt
    in goed overleg besproken.
    Noot

    De gebeurtenissen en publiciteit rond de ontbinding van het IRT
    Noord-Holland/Utrecht vormden voor een aantal korpsbeheerders
    aanleiding om bij de korpschef te informeren of daar toegepaste
    methoden ook door hun korps werden gebruikt. De IRT-affaire heeft
    geen aanleiding gegeven om in het driehoeksoverleg afspraken te
    maken inzake de inzet van opsporingsmethoden.

    De heer Rouvoet:
    Is er wat de positie van de korpsbeheerder betreft
    verschil tussen de situatie voor de IRT-affaire en de situatie
    erna?
    De heer d’Hondt:
    Ik denk het wel. Dit hangt met twee dingen samen, allereerst
    natuurlijk met de nog vrij verse nieuwe Politiewet, de
    reorganisatie van de politie, en in de tweede plaats met de impact
    die de

    commissie-Wierenga heeft gehad. Ik denk dat alle
    korpsbeheerders zich na het in de publiciteit komen van het
    rapport van deze commissie hebben afgevraagd, hoe de situatie in
    hun korps precies was en of het noodzakelijk was, daarover meer
    afspraken te maken.

    De heer Rouvoet:
    U bent ook gaan vragen wat er allemaal precies in uw korps
    gebeurde of hebt u gevraagd, of wat er bij de
    IRT aan de
    orde was, ook in uw korps plaatsvond?
    De heer d’Hondt:
    Dat was natuurlijk de eerste vraag. En de tweede vraag was,
    of wij er afspraken over moesten maken en hoe wij daarmee zouden
    omgaan.
    De heer Rouvoet:
    Maar hebt u ook gezegd dat u alles op tafel wilde hebben,
    dat u precies wilde weten wat er gedaan werd?
    De heer d’Hondt:
    Nee, dat niet, alleen voor zover ik daarin als
    korpsbeheerder genteresseerd kon zijn. Het moet natuurlijk toch
    een professionele benadering blijven, geen nieuwsgierige. Het gaat
    om het onderscheiden van verantwoordelijkheden; je hoeft alleen te
    weten wat nodig is voor het dragen van je verantwoordelijkheid,
    alles daarbuiten niet.
    De heer Rouvoet:
    U hebt dus ook niet de neiging om te zeggen dat u wilt weten
    hoe vaak er geobserveerd wordt, hoe lang dat gebeurt en welke
    middelen er gebruikt worden?
    De heer d’Hondt:
    Nee, absoluut niet. Dat behoort tot het management van de
    korpsen en de professionaliteit van de recherche, of het behoort
    tot de gezagsverantwoordelijkheid van de officier van justitie.

    Noot

    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken