9.3 Infiltratie
9.3.1 Casus
Een onderwerp dat in de praktijk regelmatig in verband wordt
gebracht met corruptie, is de (politile) infiltratie. Onder
infiltratie verstaat de commissie: het met het oog op opsporing en
vervolging onder gezag en regie van de politie en het openbaar
ministerie binnendringen in een criminele organisatie of groep, het
ervan deel uitmaken, het gebruik maken van personen die er reeds
deel van uitmaken en het (desgevraagd) ondersteunen ervan, indien
dit optreden gepaard gaat met het I) aannemen van een valse
identiteit en/of II) verrichten van strafbare feiten en/of III)
bieden van steun aan de criminele organisatie of groep. Momenteel
zijn er vier zogenaamde politile infiltratie teams (PIT’s)
operationeel. In totaal waren er in 1995 25 mensen werkzaam bij de
infiltratieteams. Noot In bijlage 5 methoden,
hoofdstuk 5 Infiltratie wordt uitgebreider op deze
opsporingsmethode ingegaan. In deze paragraaf zullen aan de hand
van een aantal casus verschillende corruptie-risico’s bij
infiltratie worden beschreven. Een (voormalig) hoofdinspecteur van
de gemeentepolitie schrijft hierover bijvoorbeeld:
Daar waar door het OM gedekte opsporingsmethodieken als
pseudo-koop en criminele infiltratie het voor de uitvoerende
politiefunctionaris niet altijd even gemakkelijk maken een
duidelijk beeld te behouden over wat wel en niet is toegestaan in
de bestrijding van de georganiseerde misdaad, wordt de drempel voor
de politie lager om haar eigen bevoegdheid op te rekken en te
overtreden. Juist een goede intentie en de behoefte aan tastbare
opsporingsresultaten kunnen leiden tot politile corruptie.
Noot
Priv-contacten met criminele werkrelaties
De methode van infiltratie vereist dat een politieambtenaar
(soms zeer lange tijd) intensieve contacten onderhoudt met het
criminele milieu. Het voortzetten van deze contacten nadat hij zijn
functie als infiltrant heeft beindigd kan leiden tot verschillende
risico’s, zo blijkt uit de volgende casus. Casus 7. Een
informant verklaart aan een criminele inlichtingendienst dat een
begeleider van een unit pseudo-kopers vertrouwelijke
politie-informatie verkoopt. Naar aanleiding van onder andere deze
verklaring wordt een onderzoek naar de betrokken politieman
gestart. Tijdens het onderzoek worden geen aanwijzingen gevonden
voor de beschuldiging van de informant, maar blijkt wel dat de
betrokken politieman veelvuldig priv-contacten onderhoudt met
personen uit het criminele milieu. Er komt onder meer naar voren
dat hij regelmatig een caf bezoekt waar hij ook komt voor zijn
politiewerk. In het caf wordt in goud gehandeld. De betrokken
politieman koopt hier onder meer goud voor zichzelf en hij wordt er
bovendien van verdacht de handelaar zijn diensten aan te bieden als
bewaker. De politieman heeft verschillende kennissen in de
bouwwereld en krijgt zo korting bij de aanschaf van bouwmaterialen
voor zichzelf en voor anderen. Een aantal van deze kennissen, zo
blijkt uit het onderzoek, hebben criminele contacten of hebben zelf
een crimineel verleden. De betrokken politieman heeft bovendien op
zijn huisadres telefonisch contact met personen uit het criminele
milieu. Hij bemiddelt op die manier onder andere bij de aanschaf
van een auto voor een vriend en op verzoek van een kennis heeft de
politieman in het verleden wel eens het HKD systeem geraadpleegd om
na te gaan of hij, wanneer hij op wintersport zou gaan, op Schiphol
zou worden aangehouden voor openstaande boetes. Voordat betrokkene
werkzaam was als begeleider van een unit pseudo-kopers, is hij in
de jaren zeventig vanwege disciplinaire redenen overgeplaatst naar
een ander politiebureau. De directe aanleiding hiervoor was dat hij
samen met zijn echtgenote een gala-avond had bezocht, op
uitnodiging van een bevriende medewerker van een particulier
beveiligingsbedrijf die ook hun toegangsbewijzen betaalde.
Hierdoor, en door een aantal andere omstandigheden, wekte hij de
indruk dat hij voor het bedrijf bewakingswerkzaamheden zou
verrichten. Betrokkene is vanaf eind jaren tachtig werkzaam geweest
als begeleider van een pseudo-koop team en werkt op dit moment niet
meer bij de politie.
Lekken van politie-informatie
Bovenstaand voorbeeld (casus 7) illustreert hoe de methode van
politile infiltratie ook risico’s kan opleveren ten aanzien van het
lekken van vertrouwelijke politieinformatie. Noot In de
praktijk zal dit risico vaak nauw samenhangen met andere vormen van
corruptie, zo blijkt onder meer uit de volgende casus. Casus
8. Naar aanleiding van belastende verklaringen door zijn
ex-vrouw en een voormalige vriendin, stelt de Rijksrecherche een
onderzoek in naar een lid van een PIT. De betrokken politieman, die
door zijn collega’s
wordt omschreven als professioneel, gedreven en soms zelfs
fanatiek, is naast part-time pseudokoper/infiltrant ook werkzaam
als CID-rechercheur. Uit het rijksrecherche-onderzoek blijkt onder
meer dat hij aan familie, vrienden en kennissen regelmatig zeer
gedetailleerde verhalen vertelt over afgeronde of op stapel staande
pseudo-koop en infiltratie-acties en andere aspecten van zijn werk.
Thuis in zijn studeerkamer hangen foto’s die zijn genomen tijdens
inzetten van zijn team en bezoekers bij hem thuis laat hij
politievideo’s zien van zijn werk. Zijn echtgenote heeft hij
verschillende malen meegenomen naar enkele zogenaamde safe houses.
De betrokken politieman blijkt bovendien een illegaal vuurwapen
(een riot gun) te bezitten dat hij bij een collega in bewaring
heeft gegeven. Tijdens de opleiding voor pseudo-koop/infiltratie
wordt uitgebreid aandacht besteed aan het simuleren van
druggebruik. Betrokkene heeft met toestemming van zijn chefs, en
uit het budget van het PIT, een coke-setje voor het gebruik van
cocane aangeschaft dat hij bij zich mocht dragen. Uit het onderzoek
van de Rijksrecherche blijkt dat hij, ondanks dat hem dit
nadrukkelijk is verboden, een aantal jaren priv cocane heeft
gebruikt. Daarnaast maakt de politieman zich zowel binnen als
buiten diensttijd schuldig aan overmatig drankgebruik, onder andere
onmiddellijk voorafgaand aan een actie (door hemzelf bestempeld als
voordrinken). Tegen de pseudo-koper/infiltrant bestond aanvankelijk
ook de verdenking dat hij samen met enkele collega’s tegen betaling
politie-informatie zou doorgeven aan een particulier
beveiligingsbedrijf, maar tijdens het rijksrecherche-onderzoek is
dit niet aangetoond. Betrokkene blijkt enige jaren niet in bezit te
zijn geweest van een verplicht A-nummer omdat hij niet de vereiste
opleiding voor pseudo-koper heeft gevolgd. Toen hij zich aanmeldde
voor deze opleiding bleek er op dat moment geen plaats meer te zijn
en daarom heeft hij in plaats daarvan de opleiding voor
pseudo-koopbegeleider gevolgd. De pseudo-koper/infiltrant, die in
strijd met de Richtlijn infiltratie langer dan 4 jaar als zodanig
werkzaam is geweest, is inmiddels geschorst.
Risico om af te glijden
Bij infiltratie bestaat volgens sommigen voortdurend het gevaar
van het afglijden van een politie-infiltrant in het criminele
milieu. Nordholt licht tijdens zijn openbaar verhoor het besluit
tot opheffing van de pseudo-koop teams in Amsterdam toe en hij
benadrukt hierbij ook de risico’s van de methode:
- De voorzitter:
- Kunt u kort de redenen aangeven, waarom de teams zijn
opgeheven? - De heer Nordholt:
- (…) Ik was altijd tegen pseudo-koop. Ik heb wat dat
betreft altijd dezelfde lijn gevolgd die de heer Blaauw uit
Rotterdam ook volgde. Ik denk dat je het middel eigenlijk niet zou
moeten toepassen. Ik vind het gevaarlijk. Het gevaar is groot dat
collega’s die in zo’n traject terechtkomen, afglijden. Je krijgt in
zekere mate een gespleten geest als je het maar lang genoeg doet.
Eigenlijk vind ik de voordelen ervan niet opwegen tegen de nadelen,
waarbij je moet denken aan de psychische en vaak ook fysieke
bescherming van collega’s.
Noot
Door uitvoerige begeleiding, en door bijvoorbeeld de bepaling dat
een politieman niet langer dan drie jaar full-time lid mag zijn van
een infiltratieteam, wordt geprobeerd om dit risico binnen de
perken te houden. Noot Zo kwam naar voren dat de angst
voor corrumptief gedrag bij politile infiltratie gering geacht mag
worden door de stringente begeleiding. De twee eerder beschreven
casus illustreren echter hoe bijvoorbeeld de manier van leven
binnen het criminele milieu (het op grote schaal kopen van gouden
sieraden; het gebruik van cocane) een verlokkende factor kan zijn
voor een politieman. Het risico om af te glijden is ook aanwezig
wanneer de infiltrant een verleden heeft. In dit onderzoek is
bijvoorbeeld naar voren gekomen dat een opsporingsambtenaar,
voorafgaand aan de inzet als infiltrant, een bedrijfje had opgezet
(goudhandel). Het gevaar van belangenverstrengeling is in zo’n
geval groot. De volgende casus laat nog een ander mogelijk risico
van infiltratie zien: het delen in criminele winsten.
Casus 9. Er loopt ergens in Nederland al enige tijd een
onderzoek naar een criminele organisatie die zich bezig houdt met
verschillende vormen van zware criminaliteit. Een criminele
inlichtingendienst (CID) runt een informant/infiltrant die
regelmatig informatie over deze organisatie verschaft. Wanneer
vanuit de groep criminelen een gestolen auto te koop wordt
aangeboden, laten de betrokken runners hun informant/infiltrant bij
de verkoop bemiddelen. De CID-ers verklaren later hieraan te hebben
meegewerkt, teneinde hun informant het vertrouwen van de criminelen
te laten winnen en hem zo te laten infiltreren in de organisatie.
De koper van de auto is een persoonlijke kennis van een van de
runners, die (uiteraard) in het ongewisse wordt gelaten over de
herkomst van de auto en de precieze omstandigheden rond de verkoop.
Uit onder andere een telefoontap blijkt dat de runners met hun
informant/infiltrant hebben afgesproken dat zij zelf enkele
duizenden guldens aan de verkoop willen verdienen. Er bestaat
bovendien de indruk dat ze betrokken zijn bij nog meer handeltjes
met de informant/infiltrant, waarbij ze eveneens in de winst zouden
delen. Het onderzoek dat naar de runners is ingesteld, toont niet
aan dat ze daadwerkelijk geld hebben ontvangen bij de verkoop van
de auto of in andere
zaken en wordt uiteindelijk gestaakt wegens gebrek aan bewijs.
Intern beschrijft de bij het onderzoek betrokken officier van
justitie deze zaak als een goed voorbeeld van het gevaar dat
volgens hem vooral bij CID-werk dreigt, dat op zich goede
politiefunctionarissen langzaam van het rechte pad afraken en
terechtkomen in situaties waarin zij niet behoren te verkeren.
9.3.2 Interpretatie
Infiltratie is per definitie omgeven met de nodige risico’s.
Volgens een voormalig commandant van een politieel infiltratieteam
is het risico voor de betrokken politieman de laatste jaren
toegenomen als gevolg van de ingezette verschuiving van korte
termijn infiltratie (pseudo-koop) naar project-infiltratie. Met
name bij inzetten over een langere termijn komt volgens hem de
politie-infiltrant te zwemmen met alle gevolgen van dien, doordat
deze niet meer stap voor stap te begeleiden is. Noot Ook
tijdens de openbare verhoren worden de risico’s van deze methode
benadrukt.
- De heer Rabbae:
- Nu zijn er mensen binnen politieland die de
politie-infiltratie beschouwen als een geschikt middel om
criminele organisaties bloot te leggen. Ik begrijp van u dat u
juist de politie-infiltratie een riskante constructie vindt
wat betreft corruptie. - De heer Kuijper:
- Dat is zacht uitgedrukt. Het is een zeer riskante
aangelegenheid. - De voorzitter:
- En als u het gewoon uitdrukt?
- De heer Kuijper:
- Als ik het gewoon uitdruk, dan zeg ik dat het
levensgevaarlijk is. - De voorzitter:
- Moeten wij ermee stoppen?
- De heer Kuijper:
- Het is, denk ik, ook een kwestie van proportionaliteit. Wat
zet je er tegenover? Wat is het beoogde doel en wat is het belang?
Als je, bijvoorbeeld, zou zeggen dat wij op het niveau van
oorlogvoering staan met de georganiseerde criminaliteit – ik heb
begrepen dat ik dan tegen de gevoelens van de minister van Justitie
inga – dan zal je degene die voor de bestrijding daarvan ingehuurd
zijn als soldaten moeten beschouwen en die zal je dan het slagveld
op moeten sturen. Dat is echter een afweging die door het
beleidsniveau gemaakt wordt. Noot
Andere betrokkenen uit de praktijk, wijzen echter op de hoge mate
waarin verantwoording moet worden afgelegd, en achten daarom het
risico voor corrumptief gedrag door politie-ambtenaren bij
infiltratie gering. Het in casus 2 beschreven politieel
infiltratieteam is inmiddels ontbonden. De Rijksrecherche heeft in
haar onderzoek in deze zaak niet alleen gekeken naar de individuele
politieambtenaar, maar heeft ook nadrukkelijk onderzocht in
hoeverre er mogelijk sprake was van een structureel probleem. Uit
het onderzoek blijkt dat het team op een aantal punten slecht
georganiseerd was en op verschillende manieren ruimte kon bieden
aan vormen van politile corruptie. Uit het onderzoek blijkt dat het
grootste deel van de pseudo-kopers langer dan de voorgeschreven
vier jaar actief zijn geweest. Een enkeling werkte zelfs al tien
jaar als pseudo-koper. De meeste leden van het PIT en hun
begeleiders vervulden een part-time functie. De chef van het team
was tevens leider van het arrestatieteam en het observatieteam
alsmede van de criminele inlichtingendienst. Ook enkele andere
teamleden waren daarnaast werkzaam bij de CID. Dit leidde er onder
andere toe dat leidinggevende taken vaak naar een (te) laag niveau
werden gedelegeerd. Dit heeft volgens de Rijksrecherche
waarschijnlijk een nadelige invloed gehad op het werk en de
veiligheid. Uit het onderzoek is ook gebleken dat signalen met
betrekking tot een afglijdend normbesef, zoals de Rijksrecherche
het noemt, binnen het team niet altijd als zodanig zijn onderkend
en wanneer dit wel het geval was, niet op het juiste niveau zijn
besproken. Toen bijvoorbeeld in het verleden een lid van het team
aangaf met de leiding te willen spreken over de heersende
groepscultuur binnen het team, wilde de betrokken chef haar niet
spreken en wees deze het teamlid door naar de psychiater die het
team begeleidde. Toen het teamlid merkte dat er met de aangegeven
zaken niets binnen het team gebeurde, heeft deze het team verlaten.
Bij (ex-)pseudo-kopers/infiltranten is regelmatig sprake van
psycho-sociale problemen. Daarmee wenden zij zich in een aantal
gevallen tot de Bedrijfsmaatschappelijke Dienst. Zo is gewezen op
een pseudo-koper, die al na een half jaar zeer angstig was
geworden. De echtgenote van de pseudokoper zei dat de man stil in
een hoekje zat en zich niet meer op straat durfde te vertonen. Hij
kon zijn verhaal bij niemand kwijt. Het rijksrecherche-onderzoek in
deze zaak laat zien dat de psychosociale begeleiding van de
pseudokopers niet werkte. Gesprekken met de psycholoog of de
psychiater waren facultatief en niet periodiek verplicht. Volgens
een betrokken arts bestond de indruk dat een aantal politiemensen
niet graag naar een van de begeleiders stapten, uit angst dat zij
uit het team gezet zouden worden. Er zijn in dit onderzoek, los van
het onderzoek bij dit betreffende team, nog andere gevallen bekend
geworden waar het kennelijk fout is gegaan bij begeleiding van
pseudokopers. Zo is melding gemaakt van een pseudo-koper, die
tijdens een actie met een mes bedreigd was. Hij heeft dat wel aan
zijn begeleiders verteld, maar niet gezegd dat hij zowel op het
moment van de bedreiging als nog lang daarna angstig was. De
pseudo-koper was bang dat, als hij vertelde angst te hebben,
hij niet meer geschikt voor infiltratie zou worden bevonden.
Uit de beschreven casus en andere aangehaalde gegevens blijkt dat
infiltratie een gevoelige opsporingsmethode is, die een goede
begeleiding en een adequaat toezicht noodzakelijk maakt. Ook de
verslaglegging door de politie-infiltrant is hierbij van groot
belang maar schiet er in de praktijk nog wel eens bij in. De
Werkgroep infiltratie formuleert in haar eindrapport onder andere
de volgende conclusies en aanbevelingen: Noot
a. Een langdurige inzet van politie-infiltranten binnen
criminele organisaties, dient op grond van de huidige ervaringen
(vooralsnog) te worden afgewezen.
b. Vanuit de inmiddels opgedane ervaringen en evaluaties is een
aantal van 10 medewerkers voor een infiltratieteam het meest
gunstig, terwijl een absolute onder- en bovengrens moet worden
gesteld op 6, respectievelijk 11.
c. Gelet op de grote (levensbedreigende) consequenties die het
lekken van zeer vertrouwelijke informatie tot gevolg kan hebben,
dient nadere studie plaats te vinden naar de mogelijkheid van
strafverzwarende bepalingen indien men zich aan dergelijke feiten
schuldig maakt.
9.3.3 Corruptie-gevoeligheid van infiltratie: enkele voorlopige
conclusies
Ten aanzien van de methode van infiltratie en de risico’s van
politile corruptie die deze methode mogelijk met zich brengt,
kunnen de volgende voorlopige conclusies worden geformuleerd: 1.
Politile infiltratie betekent dat politiemensen (voor een soms erg
lange tijd) nauwe relaties onderhouden met het criminele milieu.
Hier bestaat het risico van going native Noot , dat wil
zeggen dat deze contacten, en de levensgewoonten die daarbij horen
(drugs, wapens, grote hoeveelheden geld) worden voortgezet wanneer
de infiltratie is beindigd.
2. Nauwe contacten met het criminele milieu, die zijn aangegaan
vanuit het oogpunt van politile infiltratie, behelzen een risico
voor het weglekken van vertrouwelijke politieinformatie. 3. Ondanks
een gedegen opleiding en goede begeleiding zijn er aan politile
infiltratie altijd risico’s verbonden. Deze worden vergroot wanneer
politiemensen als infiltrant worden ingezet, zonder dat zij de
hiervoor vereiste opleiding hebben gevolgd. Dit risico lijkt toe te
nemen nu, door het wegvallen van de PIT’s in het westen van het
land, volgens sommigen een groot gebrek aan politie-infiltranten
bestaat. 4. Zowel de methode van politile als criminele infiltratie
kent een afglijd-risico. De politile infiltrant kan overstappen
naar de andere kant en zich schuldig maken aan criminele
activiteiten. Bij criminele infiltratie bestaat het risico dat de
politile begeleiders delen in criminele winsten. 5. Gezien de
risico’s van infiltratie is een strenge screening vooraf van
potentile politie-infiltranten, alsmede een goede psychosociale
begeleiding, erg belangrijk.
6. Een goede begeleiding betekent ook dat leidinggevenden open
staan voor signalen van normafwijkend gedrag.