• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – 8.3 Beheer van registers, sturing en controle

    8.3 Beheer van registers, sturing en controle

    8.3.1 Politieregisters

    Beheer, sturing en controle houden in de eerste plaats in
    voorafgaand toezicht, aanwijzing van de met uitvoering belaste
    functionarissen, reguliere en incidentele controle, uitoefening van
    het gezag en de uitoefening van rechten door de registreerden.

    Door het centrale gezag zijn, hoewel artikel 2 Besluit beheer
    regionale politiekorpsen daartoe basis biedt, geen aanwijzingen
    gegeven voor het instandhouden van registers, behoudens de
    CID-regeling. Voor het overige worden de registers geheel geregeerd
    door de privacyreglementen.

    De beheerder van een politieregister stelt, na overleg met het
    bevoegd gezag, voor het register een (privacy)reglement vast. Bij
    politieregio’s is de beheerder van de registers de als
    korpsbeheerder aangewezen burgemeester, bij de KLPD is dat de
    minister van Justitie en bij de KMar de minister van Defensie
    (artikel 1 sub f.1 t/m 6 WPolR.). Het bevoegde gezag is, indien het
    gaat om de opsporing van strafbare feiten, de officier van justitie
    (artikel 13 Politiewet). De inhoud en het gebruik van een register
    kunnen immers ingrijpende gevolgen hebben voor de wijze waarop
    strafbare feiten kunnen worden opgespoord en vervolgd.
    Noot Voorziet het reglement in de opneming van gevoelige
    gegevens (artikel 5, derde lid WPolR.), de mogelijkheid van
    koppeling (artikel 6, tweede lid WPolR.) en bepaalt het in hoeverre
    het de beheerder mogelijk zal zijn de geregistreerde geen
    mededeling te doen of en zo ja welke hem betreffende gegevens zijn
    opgenomen (artikel 21, derde lid WPolR.), dan dient voorafgaand aan
    de vaststelling van het reglement, de Registratiekamer te worden
    gehoord. Bij het van toepassing verklaren van
    modelprivacyreglementen behoeft geen advies van de Registratiekamer
    te worden gevraagd. Voor veel gangbare opsporingsregisters zijn
    modelreglementen vastgesteld. Het voorafgaande toezicht op het
    reglement beperkt zich in die gevallen dus tot de vraag of de
    officier van justitie zich kan verenigen met het toepasselijk zijn
    van het modelreglement. Onder de in 8.2 besproken onderwerpen, die
    het reglement moet bevatten, vallen enkele beheerskwesties, zoals
    het recht op kennisneming en verbetering door geregistreerden, de
    bevoegdheid tot het invoeren en wijzigen van gegevens, alsmede de
    verwijdering van gegevens, de aanwijzing van degene met zeggenschap
    over het register en de aanwijzing van degene met de dagelijkse
    leiding belast. Tevens wordt bij reglement de verstrekking
    waaronder begrepen de directe toegang, nader geregeld.

    In de reglementen wordt standaard de korpschef aangewezen als
    registerbeheerder. De chef van het onderdeel waar het register is
    ondergebracht, is belast met de dagelijkse leiding over het
    register. De autorisatie voor toegang tot het register, de opneming
    en verwijdering van gegevens, alsmede de aanduiding van
    betrouwbaarheid van gevoelige gegevens, is niet bij het reglement
    zelf bepaald, maar dit wordt gedelegeerd aan de degene, die de
    dagelijkse leiding heeft.

    Zo bepaalt artikel 5 van het modelreglement voor het
    Herkenningsdienstsysteem: Het hoofd van de Herkenningsdienst wijst
    bij besluit functionarissen aan die belast zijn met de opname van
    een aanduiding omtrent de betrouwbaarheid betreffende de in artikel
    7 bedoelde gevoelige gegevens.
    Bij de officier van justitie ligt slechts de bevoegdheid tot
    incidentele controle. Dit kan alleen spelen wanneer in concrete
    strafzaken, die hem ter kennis worden gebracht, registers een rol
    spelen in het kader van de rechtmatige opsporing. De wet geeft de
    officieren geen direct toegang tot de registers, doch regelt
    slechts verstrekkingen aan hen.

    Artikel 15, eerste lid onder a. Wet politieregisters bepaalt:
    dat uit politieregisters op hun verzoek gegevens worden verstrekt
    aan leden van het openbaar ministerie, voor zover zij deze behoeven
    in verband met hun gezag en zeggenschap over de politie dan wel
    over andere personen of instanties die met de opsporing van
    strafbare feiten zijn belast;

    De meeste officieren van justitie lezen hierin dat zij geen
    controle bevoegdheid hebben op de politieregisters.

    De voorzitter :
    Ik wil graag weer terug naar de algemene vraag. Heeft u
    voldoende invloed op het werk van de
    CID? Kunt u op een
    bevredigende wijze uw gezag uitoefenen als officier?
    De heer De Groot:
    Laat ik het zo zeggen. Ik denk dat het OM – ik praat niet
    alleen over de persoon van De Groot want ik heb maar het
    onderdeeltje
    CID – op zichzelf een voldoende onderbouwde
    gezagspositie heeft tegenover de politie om de
    CID te laten
    werken zoals het OM vindt dat de
    CID moet werken. Ik run
    de
    CID. Als wij het hebben over bijvoorbeeld projectmatige
    inzet en prioriteitsstelling, dan gebeurt dat door het bevoegd
    gezag. Dat ligt in principe op het landelijk of op het plaatselijk
    niveau bij de burgemeester of bij de hoofdofficier en daar dienen
    de prioriteiten vastgesteld te worden. Dat is ook een vorm van
    gezag en van sturing. Als ik praat over mijn
    CID, dan denk
    ik dat ik daar een voldoende mate van gezag over heb. Als u mij
    vraagt of ik alles kan bekijken en beoordelen, dan is mijn
    antwoord: nee, dat kan ik niet, omdat de klassieke CID-werkzaamheid
    natuurlijk een werkzaamheid is die zich in beginsel aan de
    waarneming van het openbaar ministerie onttrekt.
    De voorzitter:
    Waarom?
    De heer De Groot:
    Omdat het eigenlijke CID-werk in feite een opslag en
    koppeling van informatie is die geregeld is in de Wet en het
    Besluit
    politieregisters. De Wet en het Besluit
    politieregisters behelzen een gesloten systeem. Tot dat systeem
    heeft het openbaar ministerie geen toegang.
    De voorzitter:
    Hoe kunt u dan het gezag uitoefenen, als u tot dat systeem
    geen toegang hebt?
    De heer De Groot:
    Het gaat niet om het gezag van het systeem. Het gaat erom
    wat er wordt ingevoerd in het systeem en wat eruit komt. Mijn
    persoonlijke opvatting is dat het OM meer zicht zou moeten hebben
    op wat er ingevoerd wordt in het systeem.
    De voorzitter:
    Waar heeft u nu te weinig zicht op?
    De heer De Groot:
    Daar heb ik te weinig zicht op. Ik heb te weinig zicht op
    wat er in het systeem wordt ingevoerd. Heel duidelijk. Ik heb geen
    zicht op waar de informatie die in CID-registers wordt ingevoerd,
    daar wordt opgeslagen, gecombineerd, vandaan komt. Het is een soort
    centrifugeverhaal. Ik heb er geen zicht op of deze informatie
    rechtmatig is, of het geen informatie betreft die vernietigd had
    moeten worden.
    De voorzitter:
    Maar dat moet u toch hebben?
    De heer De Groot:
    Ik vind dat ik dat in principe moet hebben, maar dat is mijn
    opvatting. Ik ben er ook een voorstander van dat dat onder controle
    komt van het openbaar ministerie.
    De voorzitter:
    U bent toch ook verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van
    wat er daar gebeurt?
    De heer De Groot:
    Precies. Ik ben het daar volledig met u eens. Mijn enige
    controle is, wanneer de informatie uit het systeem komt, daar
    vragen naar te stellen. Dat is te weinig. Ik denk dat je controle
    moet hebben op de invoer van de informatie. Dat is n
    controlemoment. Daarnaast moet je controle hebben op de uitvoer van
    de informatie. De controle op de invoer van de informatie ontbreekt
    geheel.
    De voorzitter:
    U heeft dus ook geen controle op wie er CID-subject
    wordt en wie niet?
    De heer De Groot:
    Nee, dat heb ik niet. Een CID verzamelt informatie en
    spuugt op een gegeven moment
    CID-subjecten uit waarmee ik
    geconfronteerd word.
    Noot

    Anderen zijn de mening toegedaan dat de officier wel degelijk
    (feitelijk) recht op inzage heeft.

    De voorzitter:
    Officieel kan de officier van justitie dat nog niet eens
    weten. Hij heeft geen inzage.
    De heer Patijn:
    Dat is een misverstand dat ik…
    De voorzitter:
    Of vindt u dat hij dat nu wel mag?
    De heer Patijn:
    Artikel 2, tweede lid, van de CID-regeling is hier ook wel
    eens genoemd. Het geeft de bevoegdheid van het openbaar ministerie
    over het functioneren van de
    CID. Het was ook zo bedoeld
    toen het werd opgeschreven. Artikel 15 van de Wet

    politieregisters zegt, dat de officier van justitie in verband
    met de uitoefening van zijn gezag over de politie gegevens kan
    krijgen uit de
    CID. Als hij het nodig vindt…
    De voorzitter:
    Hij heeft geen inzage! De heerPatijn: Maar hij
    kan met een politieman aan de toetsen zeggen: ik wil nu dat en dat
    zien, want dat heb ik nodig voor mijn gezag. Ik heb dat overlegd
    met de voorzitter van de

    Registratiekamer. Dat is dan conform de huidige
    regeling.

    De voorzitter:
    Hoe komt het dan dat al die officieren die hier langs komen
    zeggen: dat mag ik niet doen?
    De heer Patijn:
    Dat heeft de politie ze verteld.
    De voorzitter:
    Juist! Dus u zegt dat een officier het op basis van de
    huidige regeling best mag.
    De heer Patijn:
    Ja, het verwijt is altijd…
    De voorzitter:
    Je moet wel een slalom maken. Waarom staat het nu niet
    gewoon in de CID-regeling? Is er een mystieke kracht aan het werk
    geweest die dat wilde verhinderen?
    De heer Patijn:
    Misschien even terug naar het privacyrecht in het algemeen.
    Het verwijt is altijd dat het privacyrecht ontzettend ingewikkeld
    is. Dat is volkomen juist. Ik heb wel eens rondgelopen met de vraag
    of wij dat niet eenvoudiger kunnen maken. Ik heb gezien dat alle
    landen van de Europese Unie en van de Raad van Europa hetzelfde
    probleem hebben. Het privacyrecht is ontzettend ingewikkeld. Dat
    ligt in de aard van de materie. Dat een officier niet zo een, twee,
    drie weet wat hij wel of niet mag, vind ik inleefbaar.

    Noot

    Daarnaast blijkt in de dagelijkse praktijk dat officieren van
    justitie in bepaalde regio’s wel rechtstreeks toegang krijgen tot
    registers en langs die weg beoordelen in hoeverre de gang van zaken
    voldoet aan eisen van rechtmatigheid.

    De heer Vos:
    De heer Dros heeft gezegd dat u ook regelmatig in de
    CID-bestanden kijkt.
    Mevrouw Gonzales:
    Dat klopt.
    De heer Vos:
    Wanneer maakt u de keuze zoiets te doen? U moet de CID
    toch ook zijn eigen werk laten doen.
    Mevrouw Gonzales:
    Pardon?
    De heer Vos:
    Hoe maakt u de afweging om eens een keer door te
    prikken?
    Mevrouw Gonzales:
    Net hoe het uitkomt, dat is een beetje afhankelijk van de
    ontwikkelingen. Een keer in de week hebben wij een vast overleg met
    de
    CID. Als het enigszins kan, kijk ik van tevoren alvast
    wat journalen door, zodat zij niet alleen maar feiten hoeven te
    vertellen die zij al hebben genoteerd. Dan kunnen wij er wat op
    doorgaan. Dat is dus minstens een keer per week.
    De heer Vos:
    Hoe vaak hebt u het afgelopen anderhalf jaar in het
    CID-bestand gekeken? Is dat een, twee of drie keer?
    Mevrouw Gonzales:
    Nee, talloze keren. Ik zou niet eens weten hoe
    vaak.
    De heer Vos:
    Talloze keren.
    De heer De Graaf:
    Het CID-bestand is iets anders dan een
    informantenbestand.
    Mevrouw Gonzales:
    Exact. Het is goed dat u het zegt.
    De heer De Graaf:
    Wij praten nu over het CID-subjectenbestand.
    Mevrouw Gonzales:
    Ik doel met name op journaals en dergelijke, maar datgene
    waarvoor de heer Van Traa is gekomen, dat ga ik natuurlijk niet
    talloze keren bekijken.
    De heer De Graaf:
    Hebt u weleens in het informantenbestand gekeken?
    Mevrouw Gonzales:
    Ja.
    De heer De Graaf:
    Kent u de namen van de informanten?
    Mevrouw Gonzales:
    Ja, die ken ik. Noot De eis van rechtmatige
    verkrijging van een gegeven, als voorwaarde voor opneming van dat
    gegeven in een politieregister (artikel 4, tweede lid WPolR) is
    moeilijk controleerbaar omdat in de verslaglegging de wijze van
    verkrijging en de inhoud van de informatie van elkaar gescheiden
    worden.
    De voorzitter:
    Vindt u dat in CID-vastleggingen duidelijk moet worden welke
    opsporingsmethoden en -middelen gebruikt zijn?
    De heer Barendregt:
    Ik vind dat de bron van de informatie bekend moet zijn.
    Daarnaast – en dat kan hand in hand gaan – is er de methodiek die
    gebruikt is. Ik wil niet zo ver gaan dat elke inwinning per
    proces-verbaal moet worden vastgelegd. Voldoende rapportage in het
    systeem, herleidbaar op datum, personen, bronnen en methodieken,
    kunnen altijd leiden tot een proces-verbaal.

    Noot

    Artikel 14, eerste lid onder f Besluit politieregisters regelt de
    verstrekking van gegevens aan personen die de beheerder heeft
    benoemd in een commissie die toezicht houdt op de naleving van de
    gestelde regels bij of krachtens de wet met betrekking tot het
    register, voor zover het reglement dat bepaalt en de
    politieministers, de Registratiekamer gehoord, met het reglement
    hebben ingestemd. In geen der modelreglementen is voorzien in een
    dergelijke commissie van toezicht.

    De algemeen toezichthoudende taak wordt geacht te worden
    uitgeoefend door de Registratiekamer. Zo is na invoering van de Wet
    politieregisters de taak van de Commissie van toezicht
    geautomatiseerde
    herkenningsdienst overgenomen door de Registratiekamer. De
    Registratiekamer ziet toe op de werking van de politieregisters
    overeenkomstig het bij of krachtens de Wet politieregisters
    bepaalde en op het belang van de bescherming van de persoonlijke
    levenssfeer in het algemeen. Uit het jaarverslag van de
    Registratiekamer over de periode 1992-1993 blijkt dat de kamer in
    het kader van taken krachtens de Wet Politieregisters zich vooral
    heeft gericht op de totstandkoming van (model)reglementen,
    voorlichting en advisering, alsmede klachtbehandeling. Haar
    toezichthoudende taak heeft geleid tot drie onderzoeken, te weten
    naar de prostitutieregisters, het prostituantenregister te
    Groningen en het Vreemdelingen administratiesysteem. Daarnaast is
    de Registratiekamer begonnen met het inventariseren van problemen
    in de informatie-uitwisseling tussen politie en bedrijfsleven. Ten
    aanzien van de CID-registers is de Kamer kennelijk niet toegekomen
    aan een concrete invulling van deze taak. Krachtens artikel 15,
    tweede lid CID-regeling 1995 wordt de Registratiekamer in kennis
    gesteld van koppelingen van het CID-register aan registers, waarvan
    de doelstelling niet nauw aansluit bij die van het
    CID-register.

    Naast de Registratiekamer kan de burger zich ook wenden tot de
    Nationale ombudsman. Voor de instelling van de Registratiekamer en
    de inwerkingtreding van de Wet politieregister was dit – afgezien
    van de onrechtmatige daadsactie bij de civiele kamers van de
    gerechten – het enige forum.

    In het rapport 92/810 stelde de ombudsman vast dat bij het
    gemeentepolitiekorps structureel geen controle en verificatie van
    de opname van gegevens uit processen-verbaal in het
    herkenningsdienstsysteem, in casu vermelding van
    vuurwapengevaarlijkheid, plaatsvonden. In het concrete geval was de
    ombudsman van mening dat betrokkene ten onrechte als
    vuurwapengevaarlijk in de registers van de herkenningsdienst was
    opgenomen. Een ieder kan aan de beheerder van een politieregister
    vragen hem mede te delen of, en zo ja welke, hem betreffende
    persoonsgegevens in een politieregister zijn opgenomen, aan wie
    deze zijn verstrekt en wat de herkomst van de gegevens is (artikel
    20, eerste lid WPolR.). Overigens doet de beheerder daarbij geen
    mededelingen in schriftelijke vorm. De ratio hiervan is dat anders
    deze procedure zou kunnen gaan concurreren met de regeling van de
    verklaring omtrent het gedrag uit de Wet op de justitile
    documentatie. Een dergelijk verzoek moet worden geweigerd voor
    zover de goede uitoefening van de politietaak of gewichtige
    belangen van derde daartoe noodzaken (artikel 21, eerste lid
    WPolR.). Van antecedenten of gegevens die op verzoek van de
    geregistreerde zelf zijn opgenomen (bijvoorbeeld aangifte) dient in
    alle gevallen kennisneming te worden toegestaan (artikel 21, tweede
    lid WPolR.). De betrokkene kan tevens verwijdering of verbetering
    van opgenomen gegevens vragen (artikel 22 WPolR.). Dit verzoek kan
    eveneens worden geweigerd. Indien de beheerder niet aan voornoemde
    verzoeken voldoet, kan de betrokkene zich tot de rechtbank wenden
    met het schriftelijk verzoek, de beheerder te bevelen alsnog aan
    dat verzoek te voldoen (artikel 23 WPolR.). Beklag over de
    weigering mededeling te doen over de inhoud van een register dan
    wel over de weigering tot correctie kan worden gedaan bij de
    rechtbank. De rechtbank kan zich dan laten adviseren door de
    Registratiekamer. Het beklag kan ook direct gedaan worden bij de
    Registratiekamer. Artikel 8 Wet politieregisters verklaart de
    artikelen 9 en 10 Wet persoonsregistraties betreffende vergoeding
    van schade bij niet naleving van de privacyvoorschriften, alsmede
    rechterlijke bevelen ter zake van naleving van overeenkomstige
    toepassing. Onbekend is hoe vaak geregistreerden gebruik maken van
    deze voorzieningen. Blijkens de jaarverslagen van de Nationale
    ombudsman en de Registratiekamer hebben slechts enkele
    geregistreerden zich gewend tot deze instituten voor zover het gaat
    om politieregisters. Het aantal aan de Registratiekamer voorgelegde
    schriftelijke verzoeken om bemiddeling bleef even als de vorige
    jaren beperkt. Dit geldt ook voor het aantal door geregistreerden
    schriftelijk ingediende klachten. De inzet van
    privacyfunctionarissen in de verschillende politieregio’s en de
    voorlichting door de Registratiekamer hebben ook in 1994 een
    preventief effect gehad. Noot In 1994 bracht de
    Nationale ombudsman 35 rapporten uit over het vastleggen van
    informatie en het verstrekken van informatie. Anders dan in
    voorgaande jaren was daaronder geen rapport naar aanleiding van
    klachten over signaleringen in het opsporingsregisters.
    Noot Een uitspraak van de Registratiekamer van 21
    december 1994 had betrekking op de weigering te voldoen aan een
    verzoek om uit een CID-register aan een belanghebbende (verdachte)
    Noot mee te delen op welke datum, althans in welke
    periode diens auto is gesignaleerd bij een bepaald perceel. Na
    kennisneming van de geregistreerde gegevens en na te zijn
    genformeerd over de achtergrond van de zaak, oordeelt de
    Registratiekamer dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de
    aard en inhoud van de gegevens voldoende leiding vormen om tot de
    conclusie te komen dat de goede uitvoering van de politietaak
    danwel gewichtige belangen van derden – de informant – ertoe
    noodzaken kennisneming te weigeren. Dit oordeel is ter kennis van
    de rechter-commissaris gebracht. De zittingsrechter heeft de in het
    geding gebrachte CID-informatie niet zonder meer als toereikend
    beschouwd. De rapportage van de Registratiekamer kon dat tekort
    niet wegnemen. De informant is vervolgens als bedreigde getuige
    gehoord door rechter-commissaris. Mede op basis daarvan is
    verdachte veroordeeld.

    8.3.2 CID-registers

    Bij Verklaring van de Registratiekamer van 9 september 1993
    Noot zijn modelreglementen vastgesteld voor de CID en
    grijze veld-registers. Een groot deel van de inhoud van de
    CID-regeling 1995 (met name artikelen 7-20) is ontleend aan deze
    modelreglementen. Overbrenging van de bepalingen van het
    modelreglement naar de CID-regeling heeft tot voordeel dat deze
    bepalingen nu dwingend zijn voorgeschreven. In de praktijk wordt
    niet gecontroleerd of de opslag van gegevens en de daaruit als
    automatisme voortvloeiende registratie van (rechts)personen als
    CID-subject, grijze-veld-subject of niet-subject (contact) voldoen
    aan de in de regelgeving neergelegde criteria. Eveneens vindt geen
    stelselmatige controle van de evaluatie- en bruikbaarheidscodes
    plaats. De praktijk leert dat eenmaal gegeven waarderingen zelden
    of niet worden veranderd.

    Artikel 7 model-privacyreglement CID (overeenkomstige bepaling
    CID-regeling 1995) geeft over het schonen van bestanden regels.
    Uitgangspunt is dat informatie waarvan de opslag niet langer
    noodzakelijk is uit het register wordt verwijderd en wordt
    vernietigd. Het register moet daartoe minstens eenmaal per jaar
    worden gecontroleerd. Gegevens aangaande subjecten worden in ieder
    geval uit het register verwijderd na verloop van vijf jaren na de
    laatste opname. Een grijze-veld-subject moet na zes maanden worden
    verwijderd. Die zes maanden termijn is bedoeld om te bezien of uit
    nadere informatie de persoon alsnog als CID-subject kan worden
    aangemerkt en worden opgenomen in het CID-register.

    In Noord-Oost Gelderland wordt van de te schonen informatie een
    uitdraai gemaakt. De informatierechercheurs geven dan aan of
    informatie verwijderd kan worden of dat een persoon tot subject kan
    worden opgewaardeerd. Amsterdam heeft begin 1993 het gehele bestand
    aan informatierapporten en daarmee het aantal CID-subjecten
    geschoond. Het aantal van 25.000 informatierapporten is
    teruggebracht naar 7.000. Daarmee is ook het aantal CID-subjecten
    teruggebracht met enkele duizenden. Zuid-Holland-Zuid kondigde aan
    het bestand subjecten te gaan schonen.

    De gegevens die omtrent informanten worden vastgelegd lopen
    sterk uiteen. In het ene korps bevat het informantendossier niet
    veel meer dan de personalia, een nummer en de mededeling dat de
    informant zich ook schuldig maakt aan strafbare feiten. Verder is
    geen foto van de informant aanwezig, geen uittreksel uit de
    herkenningsdienst, geen gecumuleerde uitdraai van door de informant
    geleverde informatie, geen evaluatie en geen overzicht van aan de
    informant gedane betalingen. In andere korpsen zitten al deze
    gegeven wel bij elkaar in n dossier.

    De RCID-en gebruiken verschillende bedrijfsprocessensystemen. De
    meest gebruikte zijn Octopus, RBS en Vidocq. Uit een in 1991 in
    opdracht van de Begeleidingscommissie CID gehouden onderzoek blijkt
    volgens de conclusies, dat elk korps maar wat aan rotzooit en
    vooral het eigen produkt te vuur en te zwaard verdedigt, doch dit
    gaat samen met een duidelijke behoefte aan cordinatie en
    afstemming, welke wens het kennelijk aflegt tegen de vrees voor
    louter centrale aansturing en lokale bemoeienis. Noot In
    het rapport wordt gesproken over eiland-automatisering. Volgens
    enkele CID-cordinatoren zullen naar verwachting de RCID-en de
    komende jaren gaan werken met RBS of Octopus.

    8.3.3 Andere persoonsregistraties vallend onder WPR

    De registratiehouder deelt binnen vier weken na de eerste
    opneming van een persoonsgegeven aan de geregistreerde mee dat dit
    het geval is. De geregistreerde kan kennisgeving van en
    kennisneming (inzage) van de over hem of haar opgeslagen gegevens
    en de herkomst daarvan verlangen (artikelen 28 en 29 WPR), alsmede
    de mogelijkheid onjuiste, irrelevante, verouderde of onvolledige
    gegevens te wijzigen, verwijderen of aan te vullen, het zogenaamde
    correctierecht (artikel 31 WPR). De houder van het register kan
    echter de mededeling, kennisneming en inzage weigeren, voor zover
    dit noodzakelijk is in het belang van onder meer de veiligheid van
    de staat of de opsporing en vervolging van strafbare feiten dan wel
    de inspectie, controle en toezicht door of vanwege overheidsorganen
    of andere organen met een publiekrechtelijke taak. Artikel 30 Wet
    persoonregistraties biedt voorts nog de volgende limitatief
    opgesomde weigeringsgronden: economische en financile belangen van
    de staat en andere openbare lichamen (sub c) en gewichtige belangen
    van anderen dan de verzoeker, de houder daaronder begrepen (sub
    e).

    8.3.4 Register van de Binnenlandse veiligheidsdienst

    In artikel 14 Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten is de zorg
    voor geheimhouding van gegevens en bronnen alsmede voor de
    veiligheid van personen met wier medewerking gegevens worden
    verzameld opgedragen aan de cordinatoren en hoofden van de
    diensten. De bepaling biedt daarmee onder meer bescherming aan
    informanten en agenten.

    Gezien het hieronder nog te bespreken verbod tot
    informatieverstrekking en de aard van het veiligheidswerk rijst de
    vraag of de burger recht heeft op informatie inzake een door de BVD
    ingesteld onderzoek. Daarbij kan nog onderscheid worden gemaakt
    tussen een zelfstandige verplichting van de overheid om op eigen
    initiatief informatie te verschaffen (notificatie) en een
    verplichting om slechts desgevraagd de informatie te ver schaffen.
    Het huidige regeringsstandpunt op dit terrein is als volgt weer te
    geven. Noot Voor een burger mag geheim worden gehouden
    dat een onderzoek zal worden ingesteld of gaande is.

    Verder vloeit een notificatieverplichting niet dwingend voort
    uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de
    mens. Wel moet in het licht van artikel 13 EVRM een mogelijkheid
    tot doen van beklag (een remedie) voor de burger bestaan. De
    regering is van oordeel dat een mogelijkheid is om in de WIV te
    verwijzen naar de Nationale ombudsman. Noot Een
    alternatief kan ook geboden worden door de instelling van een
    bijzondere – al dan niet parlementaire – commissie. De regering
    heeft nadere bestudering van deze mogelijkheden aangekondigd. Uit
    de voornemens van de minister van Binnenlandse Zaken is niet de
    conclusie te trekken dat de burger de mogelijkheid zal krijgen over
    hem aangelegde dossiers in te zien. Persoonsgegevens, die gelet op
    de doelstelling van de registratie hun betekenis hebben verloren,
    moeten worden verwijderd (artikel 12 lid 1 Privacyregeling BVD). De
    BVD heeft met de schoning van het omvangrijke archief een grote
    achterstand. De documentatie over personen beslaat alleen al 680
    meter. Treffend is in dit opzicht is de door de onderzoekscommissie
    inzake verwijdering en vernietiging van BVD-dossiers aangehaalde
    uitspraak van een voormalig hoofd van dienst bij de BVD: Wij waren
    op zoek naar een speld in een hooiberg en derhalve verzamelden wij
    hooibergen. Noot De onderzoekscommissie komt tot de
    bevinding dat in het verleden de informatiebehoefte van de
    individuele medewerker veelal als uitgangspunt gold en dat op
    tamelijk willekeurige wijze aan dossiervorming werd gedaan. Deze
    commissie stelt voor een deel van het archief te vernietigen.
    Daarbij geldt als criterium dat de laatste vijf jaar niets meer aan
    het dossier is toegevoegd. Verwacht wordt dat de vernietiging een
    tijdrovende klus wordt in verband met de vele onderlinge
    verwijzingen in het archief en de voorschriften uit de Archiefwet.
    Voorgesteld wordt de begeleiding van de vernietiging op te dragen
    aan de Algemene Rekenkamer. De vergaring en vernietiging van
    informatie in het verleden wordt door de commissie gekarakteriseerd
    als een nogal willekeurige aanpak. Noot

    Blijkens het rapport 94/812 van de Nationale ombudsman inzake
    klachten over de burgemeester van Nijmegen met betrekking tot de
    werkzaamheden van de toengeheten Plaatselijke inlichtingendienst,
    vallen de registraties van deze dienst voor zover het gaat om de
    openbare orde taken onder het regime van de Wet politieregisters.
    In ieder geval wordt ten aanzien van de schoning en vernietiging
    van de opgenomen gegevens deze wet toegepast: jaarlijkse schoning
    van de gegevens die niet meer van belang zijn voor de
    werkzaamheden, en in elk geval uiterlijk na vijf jaar.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken