8 INFORMATIEHUISHOUDING
8.1 Inleiding
8.1.1 Omschrijving informatiehuishouding
Het kenmerk van elke opsporingsmethode is het verzamelen van
informatie. Informatiehuishouding heeft betrekking op de opslag,
het beheer en de verstrekking van politiegegevens, ongeacht de
wijze van vergaring. Politiegegevens zijn bovenal tot een persoon
herleidbare gegevens.
Uiteraard kunnen ten behoeve van de opsporing ook registers van
voorwerpen worden aangelegd. Deze registraties bevatten wel altijd
gegevens, die tot individuele personen herleidbaar zijn. Aangezien
opsporing en vervolging uiteindelijk altijd gericht is op een
concrete (rechts)persoon zullen ook de (registers met in eerste
instantie) niet-persoonlijke gegevens, toch gerelateerd kunnen
worden aan een bepaalde persoon. In dit hoofdstuk wordt in de
eerste plaats – kort – aandacht geschonken aan het strafdossier.
Daarna worden de registers behandeld. In de eerste plaats die
beheerst worden door de Wet politieregisters (WPoIR), vervolgens de
door de politie onderhouden registers, waarop de Wet
persoonsregistraties (WPR) van toepassing is. Tot slot de voor de
opsporing en vervolging van belang zijnde registers van de
bijzondere opsporingsdiensten. Bij deze onderscheiden
verschijningsvormen wordt achtereenvolgens onderzocht de aanleg van
het register en de opslag van gegevens, het beheer van het register
en de gegevensverstrekking. Vanzelfsprekend wordt het onderzoek
beperkt tot die registers, die blijkens de bevindingen van de
commissie van belang zijn voor de bestrijding van georganiseerde
criminaliteit. De registers van de criminele inlichtingendienst
(CID-register) zullen de meeste aandacht krijgen. Afzonderlijke
aandacht zal worden besteed aan de verstrekkingen van gegevens uit
opsporingsregisters ten behoeve van bestuurlijke maatregelen om
criminaliteit en verwevenheid tussen legale en criminele
activiteiten tegen te gaan (bestuurlijke rechtshandhaving).
Gegevensverstrekking in het kader van internationale samenwerking
tussen staten wordt behandeld in hoofdstuk 10.
8.1.2 Het strafdossier
De voornaamste gegevensverzameling in de strafvorderlijke fase
is het strafdossier, de stukken van het geding. Dit bevat
processen-verbaal van politie, waarin eigen bevindingen gerelateerd
worden en de verbalen inhoudende de verhoren van personen.
Daarnaast bevinden zich in het dossier verslagen van deskundigen,
uittreksels uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) en andere
openbare registers, alsmede de formele stukken van het eigenlijke
geding. Bij de laatste categorie moet gedacht worden aan de
dagvaarding, aan de zitting voorafgaande vorderingen van het
openbaar ministerie en verzoeken van de verdediging, alsmede de
rechterlijke beslissingen daarop en voorts de verslagen van
handelingen van de rechter(-commissaris). Het strafdossier is niet
zo zeer een opsporingsmethode of -middel als wel het resultaat van
de inspanningen van de opsporingsinstanties en het openbaar
ministerie om tot veroordeling van een bepaalde persoon te geraken.
De functies van het strafdossier en de zich daarin bevindende
processen-verbaal zijn de rechter in staat te stellen het onderzoek
op de terechtzitting nader te structureren, een bijdrage te leveren
aan de beantwoording van de vraagpunten van de artikelen 348 en 350
Wetboek van Strafvordering (de kwesties waarover in het geding een
beslissing moet worden genomen, en voor zover het betreft de
processen-verbaal met name de bewijsvraag), alsmede controle uit te
oefenen op rechtmatigheid van de opsporings- en
vervolgingshandelingen.
Krachtens artikel 152 Sv is elke opsporingsambtenaar verplicht
ten spoedigste proces-verbaal op te maken van het door hem
opgespoorde strafbare feit en van hetgeen door hem tot opsporing is
verricht of bevonden. De processen-verbaal worden opgemaakt op
ambtseed (artikel 153, eerste lid Sv). Voorts behoren de opgemaakte
processen-verbaal onverwijld te worden gezonden aan de hulpofficier
van justitie, die deze eveneens onverwijld doet toekomen aan de
officier van justitie (artikel 156, eerste lid Sv). Voor de
bijzondere opsporingsambtenaren geldt hetzelfde met uitzondering
van de opsporingsambtenaren bij ‘s Rijks belastingen. Zij sturen de
processen-verbaal naar het (ressortelijk) bestuur van ‘s Rijks
belastingen (artikel
80, tweede lid Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)).
Behoudens het geval dat dwangmiddelen zijn toegepast, doet het
bestuur van ‘s-Rijks belastingen de processen-verbaal slechts
toekomen aan de officier van justitie, indien het vervolging
wenselijk acht.
In de praktijk worden niet alle processen-verbaal aan het
openbaar ministerie gezonden, en voor zover zij wel worden
ingezonden gebeurt dat niet altijd onverwijld. De inzending
geschiedt pas als het onderzoek is afgerond, of in een fase
verkeert dat een beslissing van het openbaar ministerie nodig is.
Dit laatste is doorgaans het geval bij toepassing van
dwangmiddelen, staande houden en aanhouding alsmede het ophouden
voor verhoor niet meegerekend. Bovendien zal alleen dan
proces-verbaal worden opgemaakt indien de bevindingen relevant zijn
voor de zaak. Relevant zijn ook de voor de verdachte ontlastende
bevindingen. Noot
Het hof te Amsterdam in zijn arrest van 9 juni 1994 (NJ 1994,
710) geeft dezelfde uitleg aan de relevantie: naast de
bewijsvoering, dient ook ontlastend materiaal te worden vastgelegd,
en indien zulks wordt nagelaten kan dit leiden tot
niet-ontvankelijkheid indien de verdachte door dat verzuim in zijn
verdediging is geschaad. In zijn arrest van 4 februari 1993
Noot heeft het hof Amsterdam de in de zaak verrichte
pseudo-koop activiteiten en undercover-operaties niet relevant
geacht. Noot In dat arrest overwoog het hof dat het
standpunt dat opsporingsambtenaren gehouden zijn tot het opmaken
van proces-verbaal van iedere opsporingshandeling, zonder meer op
straffe van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bij
achterwege laten daarvan, in zijn algemeenheid geen steun vindt in
het recht. Het hof merkt daarbij op dat het niet opmaken van
processen-verbaal of het achterwege laten van inzending aan het
openbaar ministerie zou kunnen leiden tot niet-ontvankelijkheid van
het openbaar ministerie in zijn vervolging, indien zulks zou
geschieden met de uitsluitende bedoeling opsporingsactiviteiten aan
controle te onttrekken. In de zaak Henk R. deed die situatie zich
voor, aldus hetzelfde gerechtshof, en werd het openbaar ministerie
niet-ontvankelijk verklaard (Hof Amsterdam 1 december 1994, NJ
1995, 159).
Naar aanleiding van de zaak Giessen Nieuwkerk heeft de
toenmalige minister van Justitie in 1929 bij circulaire van 20
december 1926 de aanwijzing gegeven dat alle opgemaakte
processen-verbaal in een zaak in het strafdossier moeten worden
opgenomen. De officier van justitie is verantwoordelijk voor de
samenstelling van het strafdossier. Het staat de rechter niet vrij
om stukken uit het dossier te verwijderen, bijvoorbeeld op verzoek
van de verdediging omdat het daarin vervatte bewijsmateriaal
onrechtmatig zou zijn verkregen. De rechter kan natuurlijk wel
verlangen dat aanvullend materiaal aan het dossier wordt
toegevoegd. De verdediging kan aan de rechter materiaal ter voeging
bij de stukken overhandigen.
De rechter hoeft in het vonnis geen verantwoording af te leggen
voor het al dan niet gebruiken van bepaalde stukken. Dit is slechts
anders indien in strijd met een daartoe strekkend verweer, bepaald
bewijsmateriaal toch gebruikt wordt.
In de opsporingspraktijk maakt de politie van meer vormen van
verslaglegging gebruik. Als het gaat om stukken ten behoeve van de
vervolging, wordt in ieder geval de vorm van het proces-verbaal
gekozen. Heeft de verslaglegging een ander doel, dan kan in
bepaalde gevallen worden volstaan met een journaal of een rapport.
Het journaal wordt vooral gebruikt om de elkaar opvolgende
handelingen vast te leggen; een rapport voor de vastlegging en
overdracht van inlichtingen. Deze andere vormen van verslaglegging
voldoen in zoverre aan de vereisten van een proces-verbaal dat zij
doorgaans wel op ambtseed zullen worden opgemaakt. Ten aanzien van
het vereiste dat in het proces-verbaal zoveel mogelijk
uitdrukkelijk de redenen van wetenschap worden opgenomen, schieten
de andere vormen van verslaglegging weleens te kort. In de
proactieve fase bestaat geen wettelijke plicht tot het opmaken van
proces-verbaal. Immers, er is nog geen strafbaar feit gepleegd dat
opgespoord en vervolgd zal gaan worden. Proactieve opsporing is
echter wel strafrechtelijk onderzoek, zij het dat het (nog) geen
plaats in het Wetboek van Strafvordering heeft gevonden. Daarvoor
dienen derhalve oplossingen te worden gevonden die passen in het
bestaande wettelijk stelsel en in ieder geval daarmee niet in
strijd zijn, aldus – alweer – het Amsterdamse gerechtshof (10
januari 1995, NJ 1995, 254). In deze laatste uitspraak stelt het
hof wel vast dat de rechter in staat moet worden gesteld de
toepassing van bevoegdheden, waarbij inbreuk wordt gemaakt op
rechten en vrijheden van – al dan niet verdachte – burgers, te
toetsen. Dit geldt voor proactief optreden niet anders. In casu
achtte het hof dat voldoende deugdelijk aantekening is gehouden
door vastlegging in dagrapporten en journaals, op grond waarvan
nader gerapporteerd kon worden en het hof voldoende inzicht meende
te hebben om genoemde toets uit te voeren. Het hof acht het te
billijken dat eerst na aandringen van de verdediging de
verbaliseringsplicht in volle omvang is nageleefd, omdat ten tijde
van het onderzoek de toepasselijke rechtsregels voor de proactieve
fase in grootschalige strafrechtelijke onderzoeken niet in alle
opzichten duidelijk zijn. De Hoge Raad overweegt in het arrest
inzake Charles Z. van 19 december 1995 dat, hoewel een wettelijke
voorziening ten aanzien van de verslaglegging van handelingen in de
proactieve fase ontbreekt,
verslaglegging in enigerlei vorm nochtans niet achterwege mag
blijven. Ingeval een (tactisch) opsporingsonderzoek volgt zal bij
het opmaken van de processen-verbaal op de voet van artikel 152 Sv
immers zonodig moeten kunnen worden teruggegrepen op hetgeen
voorafgaand aan het opsporingsonderzoek is verricht en bevonden.
Voorts geldt ook hier dat, indien de rechter in het eindonderzoek
nadere opheldering verzoekt omtrent bepaalde feiten en
omstandigheden, doeltreffend moet kunnen worden gereageerd.
Uitgangspunt voor de te volgen verslaglegging is dat de rechter in
het eindonderzoek, overeenkomstig de aan een eerlijk proces te
stellen eisen, in staat zal moeten zijn de rechtmatigheid van het
onderzoek te toetsen en zich een oordeel te vormen over de
betrouwbaarheid van de resultaten van dat onderzoek. In eerste
instantie ligt toetsing van de in deze te volgen gedragslijn
krachtens artikel 13 Politiewet bij de officier van justitie. Naast
de verzameling van processen-verbaal van de opsporingsambtenaren
ontstaat na de vordering gerechtelijk vooronderzoek ook een dossier
dat door de rechter-commissaris wordt opgebouwd. De
processen-verbaal van de onderzoekshandelingen en de beslissingen
van de rechter-commissaris worden integraal aan het zaaksdossier
toegevoegd. De rechter-commissaris heeft – net als tijdens de
opsporingsfase de officier van justitie – de bevoegdheid om
bepaalde stukken tijdelijk aan de verdediging te onthouden. Van die
onthouding dient aan de verdachte kennis te worden gegeven. Deze
kan daartegen een bezwaarschrift indienen. Na sluiting van het
gerechtelijk vooronderzoek gelden de beperkingen op de inzage niet
meer (zie de artikelen 30-34 Sv). In de zaken, waarin een
gerechtelijk vooronderzoek loopt ligt de zeggenschap over de
verstrekking van informatie uit de stukken niet bij het openbaar
ministerie, maar bij de rechter-commissaris. In grote zaken, waarin
meer gerechtelijke vooronderzoeken lopen, is het de bevoegdheid van
de rechter-commissaris om stukken over en weer in de dossiers te
voegen. Zeker als ook gerechtelijke vooronderzoeken tegen onbekende
verdachten zijn ingesteld – en in deze NN-GVO’s lopen vaak taps –
is de positie van de rechter-commissaris cruciaal voor de interne
openbaarheid, aangezien de verdediging veelal geen weet heeft van
die onderzoeken.
8.1.3 Persoonsgegevens en privacybescherming
In de betekenisartikelen van de onderscheiden privacywetten en
-reglementen wordt het begrip persoonsgegeven gedefinieerd
als een gegeven dat herleidbaar is tot een individuele natuurlijke
persoon (artikel 1 Wet persoonsregistraties (WPR)). De definitie in
het Europees dataverdrag luidt: Personal data means any information
relating to an identified or identifiable individual.
Noot De vertaling luidt: iedere informatie betreffende
een gedentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Noot Dit is een ruime omschrijving. Sommige gegevens
zijn naar hun aard persoonsgegevens. Maar ook andere gegevens zijn
als zodanig aan te merken, het gaat daarbij om gegevens die
bepalend kunnen zijn voor hoe iemand in het maatschappelijk verkeer
wordt beoordeeld of behandeld. Elk gegeven dat over een bepaalde
persoon informatie kan verschaffen, geldt derhalve als
persoonsgegeven. Elk bestand van gegevens, waarin zulke gegevens
zijn opgenomen valt, voor zover het om de persoonsgegevens gaat,
onder de werking van de privacywetten.
Het klassieke – al in de wetgeschiedenis gebruikte – voorbeeld
hiervan is de op naam van de kentekenhouder geregistreerde gegevens
omtrent voertuigen in het kentekenregister. Het gaat niet alleen om
de aard van het gegeven, maar ook om de samenhang waarin het
gegeven voorkomt. De combinatie van gegevens kunnen tot personen
herleidbare informatie leiden. Voor de toepasselijkheid van de
privacywetgeving is niet van belang of daadwerkelijk de herleiding
tot een bepaalde persoon plaats vindt. Het gaat immers om de
herleidbaarheid. Of van het laatste sprake is hangt af van de
mogelijkheden waarover de houder of beheerder in de zin van
expertise, technische faciliteiten en dergelijke beschikt, alsmede
de beschikbaarheid van aanvullende informatie. Daarbij moet bedacht
worden dat spontane herkenning, vergelijking van gegevens of
koppeling aan gegevens eveneens zouden kunnen leiden tot
herleiding. De zorgvuldige omgang met persoonsgegevens vergt dat de
registratiehouder of -beheerder zich ervan rekenschap geeft, dat de
herleidbaarheid in geval van verstrekking van een gegeven zich ook
kan voordoen bij de ontvanger. Of sprake is van een
persoonsregistratie hangt af van de samenhang tussen de gegevens in
een verzameling en de systematische toegankelijkheid daarvan.
Noot
Een bijzondere categorie gegevens zijn de zogenaamde
gevoelige gegevens. Dit zijn de gegevens waaruit ras,
politieke overtuiging, godsdienst of andere levensbeschouwing
blijkt, alsmede die welke betrekking hebben op seksualiteit of
intiem levensgedrag en persoonsgegevens van medische,
psychologische, strafrechtelijke en tuchtrechtelijke aard (artt. 6
Europees Dataverdrag, 7 WPR en 5 WPolR). Noot Deze
gegevens kunnen naar hun aard iemands persoonlijke levenssfeer
diepgaand raken. Ook hier geldt dat onder omstandigheden ook die
gegevens als gevoelig moeten worden aangemerkt, die zelf niet de
informatie bevatten, maar waaruit dergelijke informatie
rechtstreeks kan worden afgeleid wanneer zij worden vastgelegd.
Ingevolge artikel 6 Europees Dataverdrag mogen deze gegevens
slechts geautomatiseerd verwerkt worden, indien het nationale recht
passende waarborgen ter zake biedt. Wat onder passende waarborgen
dient te worden verstaan vermeld het verdrag niet. De Wet
persoonsregistraties verlangt wel nadere regelgeving voor de
opneming van dergelijke gegevens in een bestand. Deze is gegeven in
het Besluit gevoelige gegevens (Stb. 1993, 158). Daarin is per type
gevoelige gegevens vastgesteld in wat voor soort registratie deze
mogen worden vastgelegd, onder de voorwaarde dat opneming hetzij
noodzakelijk dan wel onvermijdelijk is voor het doel van de
registratie, hetzij met toestemming van de betrokkene
geschiedt. In de Wet politieregisters is vastgelegd dat niemand
geregistreerd mag worden vanwege zo’n gegeven, maar eenmaal
geregistreerd, kan opneming van zo een gevoelig gegeven
plaatsvinden, indien dat onvermijdelijk is voor het doel van het
register (artikel 5 WPolR.).
Voorts kent de Wet politieregisters nog het begrip
antecedenten. Antecendenten zijn ook gevoelige gegevens en
betekenen kortweg, dat tegen een bepaalde persoon een
proces-verbaal is opgemaakt. Daarnaast wordt de verzending daarvan
naar het openbaar ministerie aangegeven, alsmede het daaraan
toegekende parketnummer en de beslissing van het openbaar
ministerie of de rechter over de aangelegenheid waarop het
proces-verbaal betrekking heeft (artikel 1 onder e WPolR.
jo 2 Besluit Politieregisters (BPolR)). Teneinde de
verstrekking van antecedenten aan de verdachte geregistreerde in
verband met lopend onderzoek achterwege te kunnen laten, wilde de
minister van Justitie een onderscheid maken tussen
processen-verbaal ter zake van ambtshandelingen, waarbij uit de
aard van die ambtshandeling vloortvloeit dat deze geheim gehouden
moet worden. Op advies van de Registratiekamer is in plaats van dat
onderscheid in de definitie het element dat de verdachte over het
strafbare feit moet zijn gehoord, opgenomen. Noot
Rechtspersonen genieten niet de bescherming van de
privacywetgeving. Iets anders is dat registratie van rechtspersonen
tevens gegevens herleidbaar tot natuurlijke personen –
functionarissen van die rechtspersonen – kan bevatten. In zoverre
is een registratie van rechtspersonen onder omstandigheden ook een
persoonsregistratie.
De opneming in een register van gegevens die tot een natuurlijke
individuele persoon zijn te herleiden vormt doorgaans een inbreuk
op het recht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van
de betrokken geregistreerde (artt. 8, tweede lid EVRM en 10
Grondwet). In aanvulling op het EVRM formuleert het Europees
Dataverdrag beginselen ter bescherming van de persoonlijke
levenssfeer voor zover het betreft geautomatiseerde
gegevensbestanden.
De belangrijkste daarvan zijn dat de gegevens:
a. op eerlijk en rechtmatige wijze dienen te worden verkregen en
verwerkt; b. worden opgeslagen voor bepaalde legitieme doelen en
niet worden gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met die
doeleinden;
c. toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn,
uitgaande van de doelen waarvoor ze worden opgeslagen;
d. nauwkeurig zijn en zo nodig, worden bijgewerkt en
e. worden bewaard in zodanige vorm dat de betrokkene hierdoor niet
langer te identificeren is dan strikt noodzakelijk is voor het doel
waarvoor de gegevens zijn opgeslagen.
Voorts dienen de gegevens afdoende beveiligd te zijn tegen
toevallige of ongeoorloofde vernietiging, toevallig verlies en
ongeoorloofde toegang, wijziging of verspreiding. De betrokkene
moet kunnen kennisnemen van het bestaan van de registratie en
zonder al te bezwarende voorwaarden uitsluitsel kunnen krijgen of
over hem gegevens in de registratie zijn opgenomen. Hij dient in
staat gesteld te worden – behoudens enkele toegelaten
uitzonderingen – kennis te nemen van de gegevens en in het
voorkomende geval die gegevens te doen verbeteren of uitwissen. Een
ieder dient een rechtsmiddel ter beschikking te staan als aan een
verzoek tot het verkrijgen van uitsluitsel, kennisneming of
verbetering geen gevolg wordt gegeven. Tot slot dient het nationale
recht te voorzien in sancties en rechtsmiddelen ter zake van
schending van bepalingen waarmee uitvoering wordt gegeven aan deze
grondbeginselen van gegevensbescherming. De in politieregisters
opgenomen personen en organisaties hoeven niet per se veroordeelden
of verdachten te zijn. Noot In tactische onderzoeken
kunnen tijdelijke registers worden aangelegd (artikel 8
WPolR.), waarin alle in het onderzoek op enigerlei wijze naar voren
komende personen kunnen worden opgenomen. Ook een CID-subject is
niet per definitie verdachte in de zin van artikel 27, eerste lid
Wetboek van strafvordering. Een CID-subject kan immers ook zijn een
persoon of organisatie ten aanzien van wie redelijkerwijs kan
worden vermoed dat hij of zij als verdachte betrokken zal
worden bij enig misdrijf met het oog waarop een CID-register is
aangelegd (artikel 1 sub c CID-regeling 1995). Dit geldt in nog
sterkere mate voor de grijze-veld-subjecten
en de in de CID-bestanden opgenomen contacten van
CID-subjecten.
8.1.4 Verschijningsvormen van voor opsporing van belang zijnde
registers
Politieregisters
De Wet politieregisters is van toepassing op alle registers die
worden aangelegd in het kader van de in artikel 2 Politiewet 1993
omschreven politietaak. Noot Deze taakomschrijving omvat
de daadwerkelijk handhaving van de rechtsorde en hulpverlening. De
rechtshandhaving valt te onderscheiden in de strafrechtelijke
handhaving van de rechtsorde en handhaving van de openbare orde. De
bestrijding van de georganiseerde criminaliteit is onderdeel van de
strafrechtelijke rechtshandhaving.
In het opsporingsonderzoek wordt een onderscheid gemaakt in open
trajecten – tactisch onderzoek – en gesloten trajecten –
CID-matig-onderzoek. De gesloten trajecten, die zich zowel in de
voorfase als in een open (tactisch) traject kunnen voordoen, zijn
niet bedoeld om geopenbaard te worden aan verdediging en rechter.
Dit heeft gevolgen voor de wijze van verslaglegging van de daarbij
gehanteerde opsporingsmiddelen en de opslag en verstrekking van de
aldus verkregen gegevens.
De CID-regeling en daarbij horende privacy-reglementen voorzien
in het bestaan van vier politieregisters bij elke Regionale
criminele inlichtingendienst en vijf registers bij de Nationale
criminele inlichtingendienst van de Divisie CRI van het Korps
landelijke politiediensten (KLPD). Het betreft in de eerste plaats
het CID-register, hierin zijn de CID-subjecten opgenomen.
Voor rechtspersonen is een afzonderlijk register, het
CID-subjecten-rechtspersonenregister, ingesteld. Daarnaast
bestaan regionale en landelijk
grijze-veld-subjectenregisters voor natuurlijke en voor
rechtspersonen. De Nationale criminele inlichtingendienst (NCID)
heeft daarnaast een verwijzingsindex voor geregistreerde
CID-subjecten in alle vier de categorien, de
CID-subjecten-index. In het vorige hoofdstuk is het
Meldpunt ongebruikelijke transacties al besproken. De wet
bepaalt dat het door het meldpunt te houden register een register
is in de zin van de Wet politieregisters (artikel 4, eerste lid
MOT).
In tactisch onderzoek zullen de werkzaamheden veelal worden
gerelateerd bij proces-verbaal. In het bedrijfsprocessensysteem
voor de recherche zit een module voor processen-verbaal. Deze
module geldt als een politieregister. De recherche kan overigens
ook voor elk onderzoek n of meer tijdelijke registers aanleggen
(artt. 13 WPolR. en 8 BPolR.). Het voor een (tactisch) onderzoek
aanleggen van een tijdelijk register is slechts een door de wet
geboden mogelijkheid en zeker geen verplichting. Noot
Voor een gewoon rechercheonderzoek wordt doorgaans geen tijdelijk
register geopend. Aangiften worden aangemaakt in een module van het
bedrijfsprocessensysteem en worden automatisch genummerd. Een
vervolg proces-verbaal wordt niet in het bedrijfsprocessensysteem
gemaakt maar in een normaal tekstverwerkingsprogramma. Van de
afgesloten processen-verbaal worden HKS-registratieformulieren
gemaakt en aldus in het Herkenningsdienstssysteem (HKS) verwerkt.
In Amsterdam worden de hard kopie van de processen-verbaal tien
jaar bewaard en daarna vernietigd. Vanaf 1987 worden de Amsterdamse
verbalen op microfilm gezet. Wat daarvan de bewaartermijn is, is
niet helemaal duidelijk. De Archiefwet is op deze stukken van
toepassing.
Voorts onderhoudt de politie enkele registers met tactische
gegevens afzonderlijk van het bestand of het dossier van het
onderzoek, waarin ze zijn vergaard. Dit betreft onder meer het
Opsporingssysteem (OPS), het Herkenningsdienstsysteem en
Centrale verwijzingsindex (HKS/CVI) en het Nationaal
Schengen informatiesysteem (NSIS). Daarnaast bestaan landelijke
bestanden met vingerafdrukken (HAVANK), foto’s en DNA-profielen. In
de regio’s zijn registers aangelegd ter zake van fraudebestrijding,
beperking besturen motorrijtuigen, inbraakbestrijding,
internationale rechtshulp politie, jeugd- en zedenzaken,
milieudelicten, overvallenbestrijding, opkopers en
helingbestrijding, permanent autoteam, schietwapenincidenten
register, vandalismebestrijding, en verdovende middelen.
Volledigheidshalve zal de Wet op de justitile documentatie en
het daarin geregelde Algemeen documentatieregister worden genoemd.
Voor de opsporing heeft dit een marginaal belang, al is het wel de
enige volledige bron van iemands justitile antecedenten. Het is
niet in het onderzoek van de commissie betrokken. Eveneens blijven
buiten beschouwing het bij dezelfde wet geregelde strafregister en
de regeling inzake de verklaring omtrent het gedrag.
Registers van politie vallend onder de Wet
persoonsregistraties
Naast de taken uit de Politiewet 1993 heeft de politie bij
bijzondere wetten andere taken toebedeeld gekregen.
Hoewel de taken door de reguliere politie worden uitgevoerd, zijn
zij niet direct te herleiden tot de politietaak, zoals omschreven
in artikel 2 Politiewet 1993. Als meest sprekende voorbeelden
gelden de Vreemdelingenwet (Vw), de Wet wapens en munities (WMM),
de Wegenverkeerswet (WVW) en de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). Ook op de gebieden van de
horeca en het milieu heeft de politie meer taken dan de
strafrechtelijke handhaving van omvangrijke regelgeving. Voor de
uitvoering van die taken zijn registers aangelegd. Sommige daarvan
kunnen een rol spelen bij de bestrijding van de georganiseerde
criminaliteit. Daarbij valt te denken aan het Vreemdelingen
administratiesysteem (VAS), en het register van vergunninghouders
voor vuurwapens. Deze registers vallen niet onder het regime van de
Wet politieregisters, maar onder de Wet persoonsregistraties danwel
worden zij beheerst door een eigen bij of krachtens de wet
vastgestelde regeling (artikel 2, tweede lid WPR). De Werkgroep
gegevensbestanden geeft een overzicht van de instanties die voor de
opsporing van belang zijnde registraties houden. Noot
Andere persoonsregisters vallend onder de WPR
De Wet persoonsregistraties heeft betrekking op alle
persoonsregistraties die worden gevoerd door het bedrijfsleven en
op de persoonsregistraties die worden gevoerd op het gebied van de
overheid, het onderwijs, de gezondheidszorg en de maatschappelijke
dienstverlening (ook wel te onderscheiden in de publieke en
semi-publieke sector). Noot
Als voorbeeld van registraties, gevoerd door het bedrijfsleven
kunnen worden genoemd: registraties van verzekeringsmaatschappijen,
banken, het Bureau Kredietregistratie Tiel, de PTT,
expertisebureaus,
garagebedrijven/autoverhuurbedrijven/auto-importeurs, de NV
Databank Woerden, beveiligingsdiensten van particuliere
instellingen/bedrijven, woningbouwcorporaties en reis- en
luchtvaartmaatschappijen. De registraties op het gebied van de
overheid zijn te verdelen in drie categorien, te weten:
registraties van de bijzondere opsporings- (en controle)diensten
(AID, ECD, FIOD, Douanerecherche, Milieubijstandsteam e.d.),
registraties van geprivatiseerde opsporingsdiensten
(bedrijfsverenigingen, BUMA/STEMRA, spoorwegpolitie, stichting
havenbeveiligingsdienst, luchthavenpolitie e.d.) en registraties
bij de reguliere politie (zie hiervoor, onder 1.4.2).
Veel persoonsregistraties kunnen voor de opsporing van belang
zijn. Voor zover het betreft particuliere registraties zijn deze
behandeld in hoofdstuk 6 overige
informatie-inwinning. De registers van de bijzondere
opsporingsdiensten zijn geen registers in de zin van de Wet
politieregisters. Het zijn registers in de zin van artikel 17 Wet
persoonsregisteraties. Bijzondere opsporingsdiensten werken
ingevolge artikel 11 Politiewet 1993 met de politie samen. De
verstrekking van informatie vanuit de bijzondere opsporingsdiensten
aan de politie geschiedt op grond van artikel 18, derde lid Wet
persoonsregistraties. De verstrekking van gegevens door de politie
aan buitengewone opsporingsambtenaren in dienst van een
publiekrechtelijk lichaam is geregeld in artikel 14 Wet
politieregisters. Enkele registers zijn niet ten behoeve van de
opsporing aangelegd, maar voor het toezicht op de naleving van de
regelgeving. Het register levert echter wel een bijdrage aan de
opsporing van strafbare feiten betreffende de regelgeving waarvoor
het register is aangelegd, maar kan eveneens inzicht verschaffen in
andere strafbare feiten. De Inlichtingendienst van de belastingen
is primair gericht op de richtige heffingen, draagt bij aan de
opsporing van belastingdelicten, maar kan eveneens inzicht geven in
witwassen, herkomst van gelden en uitgaven betreffende bijvoorbeeld
drugdelicten. Hetzelfde kan gezegd worden voor vergelijkbare dienst
bij de douane, het Douane informatie centrum (DIC).
Register van de Binnenlandse veiligheidsdienst
De Binnenlandse veiligheidsdienst (BVD) heeft tot taak het
verzamelen van gegevens omtrent organisaties en personen welke door
de doelen die zij nastreven, danwel door hun activiteiten
aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar
vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde,
danwel voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de
staat (artikel 8, tweede lid onder a Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten (WIV)). De minister van Binnenlandse Zaken
stelt in overeenstemming met de minister van Justitie regels vast
omtrent het beheer van de verzameling van persoonsgegevens die door
de BVD wordt gehouden (artikel 16, derde lid WIV). Op basis hiervan
is de Privacyregeling BVD tot stand gekomen. Noot Deze regeling
onderscheidt drie typen registraties (artikel 2). Naast de
registraties bij de BVD (BVD-registraties) is ze ook van toepassing
op de gegevensverzameling door ambtenaren als bedoeld in artikel 18
WIV. Dit zijn de registraties ten behoeve van de BVD gehouden bij
de politile inlichtingendienst (PID) (tegenwoordig: RID) en de
registraties ten behoeve van de BVD gehouden bij de
grensbewakingsambtenaren. Deze twee decentrale registraties worden
PID-registraties en grensbewakingsregistraties genoemd.