-
HOOFDSTUK 7 DE DELTA-METHODE:
- DOORLATEN VAN DRUGS ONDER REGIE VAN POLITIE EN
JUSTITIE
7.1 Inleiding
De commissie heeft intensief onderzoek gedaan naar de methode
van het bewust doorlaten van drugs onder verantwoordelijkheid van
politie en justitie, waarbij gestuurde informanten of beter gezegd
burgerinfiltranten behulpzaam zijn. Deze methode, die bekend is
geraakt als de Delta-methode, heeft mede ten grondslag gelegen aan
de opheffing van het interregionaal rechercheteam
Noord-Holland/Utrecht (IRT), eind 1993. Bij haar aantreden in
december 1994 stond voor de commissie vast dat ook de methode die
gebruikt werd door het opgeheven IRT nader onderzocht moest worden.
Zij kon toen nog niet voorzien dat deze delta-methode ook na de
opheffing van het IRT door de CID in Kennemerland was voortgezet.
Daarvoor kreeg zij de eerste aanwijzingen in maart 1995. De
commissie beschikte over informatie dat een informant in Rotterdam
actief was geweest bij het doorlaten van drugs nadat het IRT was
opgeheven. Het ging hier om de zaak die later bekend werd onder de
naam Bever. Op grond van deze gegevens en nieuwe feiten rond
sigarettensmokkel is een rijksrecherche-onderzoek begonnen op
aanvraag van de korpschef en de hoofdofficier van justitie in
Haarlem en de hoofdofficier te Rotterdam. Nadat deze zaak in de
openbaarheid was gekomen, heeft het College van procureurs-generaal
een algemeen rijksrecherche-onderzoek gelast naar het functioneren
van de CID Kennemerland. Vanaf het begin is de commissie in de
persoon van haar voorzitter en de vice-voorzitter op de hoogte
gehouden van de voortgang van het rijksrecherche-onderzoek. De
commissie heeft gekozen voor een breder onderzoek dan de
rijksrecherche. Niet alleen de politieregio Kennemerland was
onderwerp van onderzoek, maar de commissie heeft ook gekeken naar
enkele andere regio’s waar sprake was van het doorlaten van drugs
onder regie van de politie, zoals Rotterdam, Gooi en Vechtstreek,
Twente en Haaglanden. Noot De commissie wilde niet het
onderzoek van de commissie-Wierenga, die onderzoek deed naar de
redenen voor de opheffing van het IRT, volledig over te doen. De
bestuurlijke en organisatorische verhoudingen rondom het IRT zijn
derhalve geen direct onderwerp van onderzoek geweest van de
commissie. De methode van het IRT en het oordeel van de
commissie-Wierenga hierover daarentegen des te meer. Het onderzoek
van de commissie naar deze methode leverde veel gegevens op. De
commissie heeft noodgedwongen een selectie moeten maken uit deze
gegevens. Tijdens het onderzoek naar deze methode werd de commissie
geconfronteerd met elkaar tegensprekende verklaringen van leden van
het OM en politiefunctionarissen. Indien mogelijk heeft de
commissie een oordeel gegeven over de verschillende verklaringen.
In een aantal gevallen bleek het niet mogelijk tot een oordeel te
komen. Sommige feiten waren niet meer te achterhalen. Desondanks
wordt in dit hoofdstuk een zo goed mogelijke chronologische
weergave gegeven van de gebeurtenissen.