5.6. Casus
5.6.1. RAMOLA (Rabo Money Laundering)
Een casus ter illustratie van pseudo-koop uitgevoerd
door burgerinfiltranten.
Feiten en omstandigheden
Op een dinsdag in september 1991 gaat een man met een sporttas een
filiaal van de Rabobank in Utrecht binnen. Noot Hij
stelt zich voor als Soussi en kondigt aan dat hij van plan is
veelvuldig grote hoeveelheden buitenlands geld, Frans en Belgisch,
te wisselen. Het bankpersoneel verwijst hem vervolgens naar het
hoofdkantoor. Daar wordt gevraagd naar de herkomst van het geld in
de sporttassen die hij inmiddels bijna dagelijks aanbiedt. Soussi,
die meneer T. blijkt te heten, vertelt dat het geld afkomstig is
van zijn autohandel en van andere Marokkanen. De bank is voorlopig
gerustgesteld en verleent haar diensten. In ruim een jaar gaan
sporttassen met 25 miljoen gulden aan buitenlandse valuta over de
toonbank. De directie van de bank vraagt op een gegeven moment naar
een mogelijke relatie met verdovende middelen. De heer T. ontkent
met klem. Ondanks het feit dat de Wet melding ongebruikelijke
transacties bij financile dienstverlening (MOT) nog niet van kracht
is, acht de bank het toch wenselijk melding te maken van deze
opmerkelijke grote hoeveelheden buitenlandse valuta in sporttassen.
Het Meldpunt ongebruikelijke transacties bij de CRI ontvangt in
januari 1993 (na zestien maanden) de eerste melding. De RCID
Utrecht besluit deze melding na te trekken en ontdekt dat T. zeer
regelmatig naar Rotterdam rijdt, daar een aantal panden bezoekt en
direct weer terugrijdt naar Utrecht. Daar wordt een aantal
sporttassen geleegd bij de bank. Inmiddels doet de bank een
vervolgmelding aan het meldpunt waarin staat dat inmiddels weer 30
miljoen is aangeboden aan de bank om te wisselen. De zaak wordt
overgedragen aan de RCID Rotterdam die reeds informatie blijkt te
hebben over de panden in relatie tot verdovende middelen. Besloten
wordt een gerechtelijk vooronderzoek te openen. Ontdekt wordt dat
de handel in verdovende middelen onder meer plaatsvindt vanuit een
snackbar en een videotheek. Vanuit de videotheek worden per
telefoon regelmatig vreemde zaken besteld. Zo wordt gesproken over
zendingen colberts, spul, jonge varkentjes, zuivere aarde, melk,
kamers. Bovendien blijkt het mogelijk om halve cassettes en halve
video-films te bestellen en wordt vaak verzocht om te komen met een
weegschaal. De bestellingen worden gedaan bij een woning die
naderhand een safe-house van verdovende middelen blijkt te zijn. In
de loop der tijd wordt duidelijk dat de organisatie bestaat uit
twee Marokkaanse families Z. en B. en een groep geldwisselaars die
in anderhalf jaar tijd 270 miljoen gulden aan buitenlands geld
hebben gewisseld.
Politieel en justitieel onderzoek
Tussen de eerste MOT-melding en de opening van het gerechtelijk
vooronderzoek wordt proactief onderzoek gedaan. In deze periode
wordt een aantal vaststellingen gedaan, zoals blijkt uit de
verklaringen ter terechtzitting. Niet duidelijk wordt op welke
wijze dit vooronderzoek heeft plaatsgevonden. Gezien de
vaststellingen lijkt observatie te zijn gebruikt. Vervolgens wordt
het onderzoek overgedragen aan het Regionale bureau bovenlokale
criminaliteit Rotterdam (RBBC). Op 10 juni 1993 wordt een
gerechtelijk vooronderzoek geopend op de geldwisselaar T. Door
middel van langdurige observatie en het tappen van
telefoongesprekken komt de politie onder andere uit bij de twee
Marokkaanse families (Z. en B.) Bij de observatie in dit onderzoek
werd gebruik gemaakt van fotocamera’s en videocamera’s. De
opgenomen telefoongesprekken worden vertaald door tolken. Verder
worden nog registraties van een aantal autotelefoons opgevraagd met
een machtiging van de rechter-commissaris. In de doorlichting staat
dat diverse ATF gesprekken zijn afgeluisterd middels de kolibrie.
In het requisitoir wordt nadrukkelijk vermeld dat er geen
autotelefoons zijn afgeluisterd. Noot
Vooraankopen
Een informant die zich in het criminele milieu kon bewegen doet
vier vooraankopen van herone en cocane in opdracht van de RCID
Rotterdam/Rijnmond.
Deze informant is in de ogen van officier van justitie De Groot
geen infiltrant, immers hij bevindt zich al in het criminele milieu
dus hij hoeft hierin niet meer te infiltreren, noch is er sprake
van pseudo-koop. Van het begin af aan was het de bedoeling door
middel van deze aankopen CID-informatie te bemachtigen. Er is geen
sprake geweest van pseudo-koop. Noot
Voor deze aankopen wordt vooraf onder andere buitenlandse valuta
verstrekt door het ministerie van Justitie. Dit geld wordt gemerkt
teneinde de geldstromen te kunnen volgen. Noot De
informant krijgt een beloning voor het doen van de aankopen. Dit
CID-traject loopt parallel met het gerechtelijk vooronderzoek. De
vooraankopen vinden plaats tussen 1 september 1993 en geruime tijd
voor 3 oktober 1994 Noot en betreffen hoeveelheden van
minder dan 100 gram, tussen de 100 en 750 gram of meer dan 750
gram. Noot Elke aankoop heeft een ander aspect zoals een
andere hoeveelheid of een andere persoon. Het doel van de aankopen
is bevestiging te verkrijgen van reeds aanwezige informatie over de
samenstelling van de organisatie en met name over de safehouses en
de geldstromen. Het is niet bedoeld om bewijs tegen personen te
verkrijgen. Daarom worden deze aankopen door het openbaar
ministerie niet beschouwd als opsporingshandelingen Noot
omdat ze niet hebben plaatsgevonden in een opsporingsonderzoek en
niet gericht
zijn geweest op bewijsgaring. Slechts informatie over het feit dat
twee panden druggerelateerd zijn is doorgegeven aan het tactisch
team.
Het traject kwam tot stand in overleg tussen de RCID en de
CID-officier van justitie. De informant zat strak aan de regie. De
informant mag geen mensen uitlokken. De informant heeft zich
gedragen op de manier waarop een informant zich moet gedragen.
Noot De hoeveelheden werden vooraf afgesproken. Toen
zijn geen afspraken gemaakt over het totale aantal voorkopen, noch
om de operatie buiten het dossier te houden. Deze afweging is later
gemaakt. Noot De inzet van dit middel werd nodig geacht
omdat het hier een gesloten familie-organisatie betrof waarin een
groot aantal familieleden zich bezighield met strafbare feiten en
het verkrijgen van informatie over deze groep erg moeilijk was. Om
deze reden werd het ook niet voor mogelijk gehouden om een
politie-infiltrant in te zetten. Bovendien was reeds een informant
ingeschreven bij de RCID die informatie over deze groepering kon
verschaffen.
De CID-officier van justitie en de zaaksofficieren zijn achteraf
op de hoogte gehouden van de voorkopen door middel van mondelinge
verslaggeving en processen-verbaal waarin van elke aankoop het
tijdstip, de hoeveelheid en de prijs staat vermeld. Noot
De runners waren niet op de plaats aanwezig waar de aankoop zich
had afgespeeld en de informant was evenmin in het bezit van
afluisterapparatuur. Noot De rechtsgrond voor de
aankopen is onduidelijk. In deze aankopen is niet voorzien in de
Richtlijn infiltratie 1991.
De richtlijnen voor pseudo-koop zijn zo gemaakt maar de
ontwikkelingen gaan wat harder. Ik heb deze affaire besproken met
de hoofdofficier van justitie. We hebben intern besproken of we van
de richtlijn af zouden wijken. We vonden de richtlijn achterhaald.
Noot Het onderzoek ter terechtzitting Processen-verbaal
van de vooraankopen komen aanvankelijk niet voor in het
zittingsdossier. Op herhaald verzoek van de rechtbank wordt
hierover informatie verstrekt door het openbaar ministerie en de
criminele inlichtingendienst in de vorm van een proces verbaal en
een getuigenverhoor van de chef CID, het getuigenverhoor van de
CID-officier van justitie en geanonimiseerde processen-verbaal van
de vooraankopen. Deze blijken zodanig geanonimiseerd dat niet veel
duidelijkheid geschapen wordt over de feiten en omstandigheden van
elke aankoop. De getuigenverhoren van de CID-officier van justitie
en de CID-chef werpen ook niet meer licht op de zaak en worden
gekenmerkt door zinsneden als: Ik weet dat wel, maar wil er geen
uitspraak over doen. en Als ik dat bevestig of ontken, is dat een
vingerwijzing naar de identiteit. Noot De rechtbank
verzucht:
Voorzitter (In ‘t Velt-Meijer): Dat betekent dus dat u nooit
volledige opening van zaken kan geven zonder de identiteit van de
informant vrij te geven?
Getuige RCID-chef (In ‘t Veld): Dat klopt. Dat was ook van tevoren
voorzien, en het is de afweging geweest die wij hebben gemaakt.
Noot
Vervolgens wordt door de officier van justitie de mogelijkheid van
het opvoeren van de informant/infiltrant als anonieme getuige
overwogen. Hiervan wordt echter afgezien omdat op dat moment er
niet voldoende concrete aanwijzingen zijn dat iemand uit de
Ramola-groepering zich bedreigend naar de informant uitliet
Noot .
De officier van justitie vermeldt in zijn requisitoir dat naar
de mening van het openbaar ministerie de verstrekte informatie
voldoende mogelijkheden biedt tot toetsing door de rechter van de
rechtmatigheid van de vooraankopen. De rechtbank denkt hier anders
over. Tijdens de zitting worden hierover signalen gegeven. (..)
deelt de voorzitter mede dat de rechtbank geen aanleiding ziet om
nogmaals om overlegging van de processen-verbaal van pseudo-koop te
verzoeken, aangezien zij daar reeds eerder om gevraagd heeft en zij
de processen-verbaal ook toen niet heeft gekregen. Wat de
consequentie daarvan is zal door de rechtbank worden overwogen.
Noot
De verstrekte informatie wordt met name onvoldoende bevonden om
aan het Tallon-criterium te toetsen. De rechtbank oordeelt als
volgt:
Op dit punt is slechts bekend geworden dat er sprake was van een
groep van personen die reeds in grote hoeveelheden drugs handelde.
Dit is echter onvoldoende om voor elkeverdachte afzonderlijk te
kunnen vaststellen of hij reeds in grotere hoeveelhedenharddrugs
handelde voordat hij door de informant zou kunnen zijn benaderd,
hetgeen toch minimaal nodig is om ervan te kunnen uitgaan dat de
opzet van de verdachte met betrekking tot de tenlastegelegde feiten
niet door het optreden van de informant is gevormd.(..) De
rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie door de
beslissing aankopen te laten doen door een informant, zodat zonder
diens identiteit prijs te geven onvoldoende informatie kan worden
verstrekt om het gebruik van deze opsporingsmethode te kunnen
toetsen en op grond waarvan is besloten in het geheel geen melding
te maken
van het gebruik van deze methode op zodanige wijze handelt in
strijd met de goede procesorde dat het de niet-ontvankelijkheid
over zichzelf afroept.
Het feit dat door de verdediging wordt aangedragen dat deze
vooraankopen elke rechtsgrond missen wordt door de rechtbank niet
als zwaarwegend gezien. Rechter In ‘t Velt-Meijer zegt hierover
tijdens het openbaar verhoor:
- De heer Vos :
- De heer In ‘t Veld heeft zich afgevraagd of het wel zo
schokkend was dat aankopen werden gedaan en niet in het
proces-verbaal terechtkwamen. Die aankopen werden namelijk toch
niet als bewijs in de zaak gebruikt. Kunt u daarop
reageren? - Mevrouw In ‘t Velt-Meijer:
- Ja, ik verwijs dan ook weer naar het vonnis. De rechtbank
heeft daar ook op gereageerd. Van de kant van de verdediging werd
namelijk naar voren gebracht dat dit op zichzelf al zo erg was dat
dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid. In het vonnis van
de rechtbank staat dat het een verkeerde inschatting is geweest dat
het, omdat het niet voor het bewijs gebruikt zou kunnen worden,
niet nodig was om het te vermelden. Over de gang van zaken en de
vraag wie er is ingelicht over de beslissing om de informant
in te zetten, hoe vaak dit is gebeurd en of daar voldoende
controle op is geweest, is ter zitting voor de rechtbank voldoende
duidelijkheid gekomen. De rechtbank heeft ook gezegd: het enkele
niet vermelden is voor ons geen reden om te zeggen dat het openbaar
ministerie niet ontvankelijk is. Noot
Uit het vonnis blijkt dat op een aantal andere punten de rechtbank
van mening verschilt met het openbaar ministerie. Dit betreft
ondermeer de vraag wanneer een methode een opsporingsmethode is.
Het betreft in casu aankopen van verdovende middelen die gedaan
zijn tijdens een gerechtelijk vooronderzoek en met het doel om ten
behoeve van dat onderzoek informatie te verkrijgen. Het betreft
derhalve een opsporingsmethode en wel een die vergaand en
ingrijpend van aard is. (..) Ongeacht de benaming van deze methode
(vooraankoop of pseudo-koop) dient een dergelijke gang van zaken
volledig door de rechter te worden getoetst. Noot
Een mogelijke interpretatie van dit vonnis is dat het staat voor
een vertrouwensbreuk tussen de zittende en staande
magistratuur:
- De heer Gerding:
- Los van de vraag of dit vonnis in hoger beroep stand zal
houden, vind ik het een vrij dramatisch vonnis, omdat de rechtbank
tussen de regels door heeft gezegd: officier van justitie, openbaar
ministerie, wij geloven u niet. De geloofwaardigheid van het OM in
Rotterdam heeft toen een geduchte knauw gekregen.
Noot
De plaatsvervangend hoofdofficier te Rotterdam Gerding voegt
hieraan toe dat vroeger het woord van de officier van justitie het
is goed gegaan in de opsporing voldoende was. Nu is dit naar zijn
mening niet meer zo. Niet iedereen deelt deze mening. CID-officier
van justitie De Groot acht deze suggestie van vertrouwensbreuk
begrijpelijk doch niet juist. Dit wordt bevestigd door de
voorzitter van de strafkamer In ‘t Velt-Meijer. Immers het feit dat
het openbaar ministerie ter terechtzitting meldt dat de verdachte
schuldig is aan het plegen van bepaalde strafbare feiten maakt toch
ook niet dat de rechtbank dit zonder zelfstandige toetsing
overneemt?
- De heer Vos:
- Ik wil aan de orde stellen dat van de zijde van de officier
gezegd is: rechtbank, geloof mij nu maar; het is voldoende
zorgvuldig gegaan. En dat is voor u uiteindelijk toch onvoldoende
gebleken? - Mevrouw In ‘t Velt-Meijer:
- Ja, het gaat namelijk om een juridisch oordeel over de vraag
of er is uitgelokt of niet. Het feit dat het OM zegt dat dit niet
zo is geweest, vond de rechtbank onvoldoende. Wij wilden dat
zelfstandig kunnen toetsen. Om de lijn door te trekken: als iemand
verdacht wordt van moord en de officier zegt dat wij hem maar
moeten geloven dat diegene dat heeft gedaan, dan nemen wij daar ook
geen genoegen mee. Noot
In deze zaak is het openbaar ministerie in de vervolging van het
merendeel van de feiten niet ontvankelijk verklaard. Het OM heeft
hoger beroep aangetekend. In dit kader is extra informatie over een
aantal verdachten overhandigd aan de advocaat-generaal.
Noot Op de vraag welke les het openbaar ministerie uit
deze zaak heeft getrokken zegt De Groot tijdens het verhoor:
- De heer De Groot:
- De les uit het Ramola-vonnis is wat mij betreft
getrokken op het moment dat de Hoge Raad zijn oordeel heeft
geveld. Noot
In hoger beroep komt het gerechtshof te Den Haag tot een andere
eindconclusie: ten onrechte heeft de rechtbank de officier van
justitie in zijn vervolging niet-ontvankelijk verklaard.
Noot Het hof wijst de zaak terug
naar de rechtbank voor verdere afdoening. Het hof deelt overigens
de kritiek van de rechtbank op de handelwijze van het openbaar
ministerie, maar acht de bezwaren in dit specifieke geval in
onderdelen en tezamen niet z ernstig, dat niet-ontvankelijkheid
behoort te volgen.
Het hof onderscheidt twee type bezwaren. Het ene type is dat van
de integriteit van de strafrechtspleging, een belang dat in een
meer verwijderd verband van de verdachten staat.
Het hof acht deze bezwaren groot, maar de omstandigheden van het
geval voldoende zwaarwichtig om van de infiltratierichtlijnen af te
wijken. Die omstandigheden zijn gelegen in de uitzonderlijke omvang
van de geldtransacties, die uit een navenante uitzonderlijke omvang
van drugshandel zouden kunnen voorkomen, met alle nevengevolgen
vandien; het gebrekkige resultaat van de reeds ingezette
opsporingsmiddelen; het kennelijke gebrek aan professionele
infiltranten; de lange duur van het onderzoek; de wat betreft zijn
betrouwbaarheid positieve ervaringen die men al met de informant
had, die bovendien ook zelf de risico’s van zijn handelen op de
koop zal hebben genomen; het beperkt aantal aankopen dat men heeft
verricht, de zorgvuldige begeleiding van de informant; en het feit
dat drugs uit de markt zijn gehaald en vernietigd, welk laatste
feit de ernst van het door de overheid gepleegde misdrijf
aanzienlijk relativeert. Het andere type bezwaren betreft de
controleerbaarheid van gegevens, waartegen de verdachte zich
moeilijk kan verdedigen. Het hof merkt volledigheidshalve op dat
geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden, die tot de conclusie
zouden moeten leiden dat door de toepassing van de methode
grondrechten van de verdachte zijn geschonden. Weliswaar is verder
veel oncontroleerbaar, maar aan de hand van de verklaringen van de
CID-officier van justitie en de CID-chef is wel controleerbaar dat
de aankopen niet hebben gestrekt tot het verkrijgen van bewijs.
Dat betekent, aldus het hof, dat de verdachte wordt aangesproken
op feiten, die niet direct met die aankopen in verband staan. Hij
zal zich dus niet hebben te verantwoorden voor andere handelingen
dan die waartoe hij mogelijkerwijs is uitgelokt of die rechtstreeks
met die vooraankopen in verband staan. Voor die handelingen wordt,
tot het tegendeel blijkt, steeds een afzonderlijk wilsbesluit
verondersteld. De vooraankoop, bezien vanuit het perspectief van de
mogelijk uitgelokte eerste verkoop, impliceert niet vanzelfsprekend
dat volgende wilsbesluit. Derhalve moet aannemelijk worden dat de
verdachte door toedoen van de politie onlosmakelijk in het
drugsmilieu is beland en dat hij daardoor geen anderekeus had dan
het feit te begaan, wil zijn beroep op de niet-ontvankelijkheid een
kans maken. Dat door de gewraakte handelingen de verdenking kan
zijn gerezen, acht het hof niet een omstandigheid waarvan gezegd
kan worden dat jegens de verdachte sprake is geweest van een
zodanige ernstige schending van procesrecht dat hij niet vervolgd
kan worden. Ernstig acht het hof dat politie en justitie niet
onmiddellijk opening van zaken hebben gegeven. Het mag volgens het
hof, niet zo zijn dat geheel en al van de verdediging afhankelijk
is of kennis wordt verkregen van een toegepaste opsporingsmethode.
Het hof verbindt daar in dit geval geen consequenties aan omdat
volstrekt niet aannemelijk is geworden dat de gegevens achter zijn
gehouden om de rechter te misleiden, Noot maar dat de
reden daartoe veeleer gezocht moet worden in het op zichzelf te
respecteren en niet onbegrijpelijke feit dat men de informant heeft
willen afschermen. Het achterhouden van processen-verbaal wordt in
de infiltratierichtlijn mogelijk gemaakt, indien bewijs op andere
wijze kan worden geleverd, terwijl het in casu niet om bewijs gaat.
Bovendien is zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voldoende –
voor juist te houden – informatie verstrekt
5.6.2 CoPa (Colombia-Paramaribo)
Een casus ter illustratie van een grootschalig
strafrechtelijk onderzoek waarbij harddrugs worden
doorgelaten.
Algemeen
Het CoPa-onderzoek wordt gestart in 1992 door de politieregio
Haaglanden en betreft een onderzoek naar de betrokkenheid van het
voormalige militair gezag in Suriname bij de cocanestroom van
Suriname naar Nederland. Tevens wordt een grootschalig financieel
onderzoek gestart naar hiermee gepaard gaande witwastrajecten. Aan
de start van dit ambitieuze onderzoek is wel wat voorafgegaan, zo
zegt de zaaksofficier:
- De heer Van der Voort:
- (…) Ik zal proberen om dat kort toe te lichten. De
onderzoeken tot dan toe hadden geleid tot succesvolle
verdovende-middelenzaken, waarbij partijen waren onderschept en
waarbij verdachten waren veroordeeld. Daarnaast werd steeds meer
informatie gegenereerd, waaruit aanwijzingen kwamen dat het
voormalige militaire gezag in Suriname, de voormalige legerleiding,
in feite betrokken was bij, dan wel achter die permanente
cocanestroom vanuit Nederland naar Suriname zat. - De voorzitter:
- Inclusief de hoogste baas. (…)
- De heer Van der Voort:
- De voormalige legerleiding, waaronder ook de voormalige
legerleider. - De voorzitter:
- Bouterse.
- De heer Van der Voort:
- Bouterse. Er was dus sprake van aanwijzingen.
Noot Uit onderzoek blijkt dat de cocane in heel- of
halffabrikaat uit Brazili of Colombia komt en via Suriname naar
Nederland wordt vervoerd. Dit is veelal verstopt bij de legale
goederenstroom, zoals vis, hout, groente of rijst. Ook worden de
halffabrikaten in laboratoria in Suriname verwerkt en vervolgens
doorgevoerd. Retour naar Suriname gaat een enorme geldstroom van
tientallen miljoenen dollars. Het doel van het opsporingsonderzoek
is tweeledig. Ten eerste een strafrechtelijke, dan wel politieke
uitschakeling van het zogenaamde Paramaribo-kartel in Suriname. Van
der Voort zegt hierover: - De heer Van der Voort:
- Dat is een verzameling van personen op hoog niveau, politiek
en militair, in Suriname met banden met landen die de cocane
leveren. De cocane komt uiteindelijk niet uit Suriname. Het wordt
ergens vandaan betrokken. Het gaat om de gezagsdragers daar die op
de achtergrond verantwoordelijk zouden zijn voor – het wasnog maar
een aanname, wij hadden er aanwijzingen voor, maar geen bewijzen –
en betrokken zouden zijn bij de internationale handel in verdovende
middelen, namelijk cocane.
Als tweede doelstelling voegt hij hier aan toe:
De tweede doelstelling, de subdoelstelling was, om in elk geval
belangrijke tussenhandelaren in cocane strafrechtelijk te
vervolgen, aan te houden en in Nederland te berechten.
Noot Financieel onderzoek blijkt een belangrijk middel
om de verdachte goederenstromen in kaart te brengen. Het
betalingsverkeer tussen Nederland en Suriname wordt geanalyseerd en
hieruit blijkt onder meer dat meer bedrijfjes in Nederland
kapitalen op hun bankrekening hebben staan die door de (officieel)
opgegeven handel nooit verdiend had kunnen zijn. Noot
Bovendien wordt duidelijk dat in toenemende mate criminele
organisaties gebruik maken van het chartale in plaats van het
girale verkeer zodat de financile papertrail moeilijk is te volgen.
Ook wordt in de loop van het financile onderzoek een
smeergeldaffaire ontdekt tussen Nederlandse zakenmensen en de
Surinaamse top. Het financile onderzoek is mogelijk door de
informele en vrijwillige verstrekking van financile gegevens door
financile instellingen aan het CoPa-team. Financieel rechercheren
is ten tijde van het begin van dit onderzoek nog vrij ongewoon:
- De heer Van der Voort:
- Het was natuurlijk een krankzinnige opdracht. Het was ook
duidelijk dat, voor zover die opdracht gehaald zou kunnen worden,
het niet via een klassieke manier van rechercheren zou gaan. Er zou
op een andere manier moeten worden nagedacht over de aanpak van het
onderzoek. Het financieel rechercheren is nu heel gewoon
geworden – inmiddels hebben wij de wet MOT – maar in die
tijd, medio 1992, was het nog geen algemeen goed om op die manier
te rechercheren. Dat is n van de innovatieve dingen die wij in het
team hebben uitgeprobeerd, in samenwerking met de BFO’s en met
de FIOD. Wij hebben dus op een heel speciale manier
geprobeerd om financieel onderzoek te bedrijven.
Noot
Via een trapsgewijze aanpak wordt getracht bij de top van de
organisatie uit te komen. De drie hoofdgroepen van
opsporingsmethoden, te weten observatie, infiltratie en
informanten, worden gebruikt. Met tappen en observeren doet zich
een aantal moeilijkheden voor. De verdachten bevinden zich vaak op
grote afstand, onder andere veel in Suriname en Miami. Er is echter
voor gekozen om niet met Surinaamse diensten samen te werken. Ook
worden barrires opgeworpen door de machtspositie van de te
onderzoeken groep, zowel in politiek als economisch opzicht. Met de
bronlanden van de drugs, Colombia en Brazili, wordt wel
samengewerkt. Bovendien wordt ook gezocht naar informanten met deze
nationaliteiten om het onderzoek verder te helpen. Informanten
hebben onder meer een rol in de zogenaamde Prismamethode die
uitgeprobeerd is in dit onderzoek.
Halverwege 1994 worden op basis van een drietal gerechtelijke
vooronderzoeken tegen Desi B. en twee handlangers twee maal
wereldwijd huiszoekingen verricht, die worden gericht op
financieel-economische achtergronden. De eerste keer gaat het om
ruim 30 huiszoekingen, de tweede keer betreft het 130 huiszoekingen
die tegelijkertijd in 12 landen plaatsvinden. De criminele
groepering is al vanaf het begin goed op de hoogte van het
CoPa-onderzoek. Er worden zelfs processen-verbaal in Paramaribo
verkocht. In het gehele CoPa-onderzoek is tactisch, financieel,
CID- en inlichtingen onderzoek gedaan. In dit kader is contact
geweest met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Tevens is de
internationale samenwerking belangrijk gebleken.
In april 1995 is het afgeronde dossier aangeboden aan de top van
het openbaar ministerie. Dit wordt
doorgesproken met de minister waarna er een afweging moet worden
gemaakt over een eventuele vervolgactie.
- De voorzitter:
- U bent toch nog niet zo succesvol geweest, bijvoorbeeld in
het grote onderzoek, waar we nu over spreken? Misschien zeer
succesvol op de deelterreinen, maar niet op de
hoofddoelstellingen. - De heer Blok:
- Dat hangt ervan af. Wanneer ik, net als de heer Van der
Voort, het totale traject bekijk, weet ik dat er in ieder geval
ruim 2000 kilo cocane in beslag is genomen, en dat er 65 mensen
zijn veroordeeld. Dat vind ik op zich, met name als ik naar die
veroordeelden kijk, die meestal straffen kregen van 10 tot 14 of
meer jaar, en waarbij het ging om belangrijke drugshandelaren, niet
onsuccesvol. Noot
De vraag of strafvorderlijk zou kunnen worden opgetreden moest
beantwoord worden aan de hand van aanleiding die de strafdossiers
daartoe gaven. Noot
Inmiddels is een nieuw
rechtshulpverdrag tussen Nederland en Suriname afgesloten, waarin
overigens niets staat over uitlevering. Hierbij is wel van
Nederlandse zijde bedongen dat alle vragen door de minister
persoonlijk gefiatteerd dienen te worden.
Minister Sorgdrager heeft op basis van dat rechtshulpverdrag met
Suriname op 15 december 1995 haar ambtgenoot ingelicht dat er een
gerechtelijk vooronderzoek tegen onder meer Desi Bouterse is
geopend. Parallel aan het opsporingsonderzoek hebben een aantal
gesloten CID-trajecten gelopen waarin bijzondere opsporingsmethoden
zijn gehanteerd.
CID-traject A
Een informant wordt belast met de afhandeling van partijen
verdovende middelen die naar Nederland worden gestuurd door de
drugmafia in Zuid-Amerika. Hij levert aan de CID-Haaglanden
informatie over een schip met een paar duizend kilo cocane dat
binnen afzienbare tijd naar West-Europa zal komen. Deze partij is
bestemd voor drie groeperingen in Nederland. Inmiddels wordt bij
een politile-actie een grote partij van meer dan duizend kilo
cocane in beslag genomen en een groot aantal leden van n van deze
drie groeperingen wordt aangehouden. De Zuidamerikanen komen
hierdoor in de problemen. Er is geen geld voor het vervoer van een
gereedstaande partij cocane en zij willen nu eerst de
betrouwbaarheid van deze nieuwe lijn testen. Er wordt een plan
gesmeed om enkele duizenden kilo’s marihuana te verzenden, en
vervolgens van de opbrengst het vervoer van de cocane te betalen.
Met deze laatste partij zullen ook de Zuidamerikaanse
hoofdrolspelers overkomen, aldus de informant.
De CID vat het plan op om een gecontroleerde aflevering van de
lijntester van softdrugs te doen. Hierna kunnen van criminele zijde
de financin worden afgehandeld waarna een partij harddrugs zou
kunnen volgen die vervolgens onderschept zou worden. De Centrale
toetsingscommissie gaat op 9 februari 1995 niet akkoord met dit
plan. Deze is er onder meer niet van overtuigd dat een partij
cocane zou volgen op de doorlevering van marihuana.
Dit oordeel brengt grote problemen met zich mee. Het blijkt dat
de liaison officer in Zuid-Amerika de informant runt voor
Haaglanden en dat de informant er diep inzit en niet meer terug kan
inzake de partij drugs. Het gaat nu om een proefzending van meer
dan twintgduizend kilo marihuana. Bovendien ligt de partij cocane
van meer dan zesduizend kilo klaar ter verscheping met hetzelfde
schip als de softdrugszending. Dan blijkt ook dat de partijen qua
financiering toch niet van elkaar afhankelijk zijn. De cocane komt
toch, en is bestemd voor vijf organisaties in Nederland. Wanneer
deze partij in Nederland aankomt, zal een aantal kopstukken van
Zuidamerikaanse kartels overkomen om de partij de inspecteren en te
splitsen, aldus de informant. De informant komt naar Nederland en
zal hier gerund worden door de CID. Hij opereert dan als een
burgerinfiltrant en zal daadwerkelijk een actieve rol gaan spelen.
De doelstelling is het gecontroleerd doorvoeren van de partij
marihuana tot zover de Zuidamerikanen van mening zijn dat de lijn
safe is. Eventueel kan op een gegeven moment een deel bij n van de
afnemers in beslag worden genomen. Het plan is om in ieder geval de
partij cocane in beslag te nemen en de kopstukken aan te houden.
Voor dit traject wordt voorwaardelijke toestemming door de Centrale
toetsingscommissie gegeven. Aanbevolen wordt dit traject aan de
minister voor te leggen.
Bij een latere toetsing wordt gemeld dat de partij marihuana
zoek is. De infiltrant meldt nu dat de partij eigenlijk al binnen
is, maar weet niet met welk schip of in welke haven de partij is
ingevoerd. Onbekend is of deze partij misschien al door een dienst
ergens geveegd is of niet. Het vervolgtraject schijnt nog wel
gewoon door te gaan.
CID-traject B
Een informant benadert de RCID-Haaglanden met het verhaal dat hij
door een belangrijke drugscrimineel in Suriname gevraagd is om een
partij cocane Nederland binnen te brengen. Het is bekend dat deze
drugcrimineel onder bescherming van de voormalig legerleider
opereert. Het CoPa-team gaat erop in. De criminele organisatie
geeft aan eerst een proefzending te willen doen, waarna een grotere
partij zal volgen. De RCID gaat naar de douane met het verzoek om
doorlating van de partij. Er wordt een lijntester van meer dan tien
kilo cocane doorgelaten en het milieu in gevolgd zonder dat wordt
ingegrepen. De criminele winsten voor dit eerste transport levert
de informant niet in. Voor latere transporten worden hierover wel
afspraken gemaakt. Na deze succesvolle lijntester wordt door de
criminele organisatie een tweede partij afgezonden van meer dan
honderd kilo cocane naar een Nederlandse haven. Het schip ligt
reeds voor de rede als de informant gevraagd wordt de partij
ongezien door de douane te loodsen. Hij geeft dit door aan de
politie waarna de officier van justitie rechtstreeks contact
opneemt met de douane. Hier rijst een probleem. De container is
reeds geselecteerd voor controle en kan dus niet ongezien worden
doorgelaten. De informant komt in een lastig pakket. Hij moet met
een smoes terug naar de organisatie en adviseert de organisatie om
van de partij af te blijven. Later wordt deze partij gecontroleerd
afgeleverd, alwaar de partij in beslag wordt genomen en er vijf
aanhoudingen worden verricht.
De informant heeft voor bewezen diensten een beloning tussen de
20.000 en 30.000 gulden van justitie ontvangen. De hoofdverdachte
in dit onderzoek is niet naar Nerderland gekomen. Een andere reeds
lang nagejaagde Surinaamse drughandelaar is wel voor de partij op
komen dagen. Deze is in hoger beroep tot een langdurige
gevangenisstraf en een forse geldboete veroordeeld.
CID-traject C
Dit traject is een illustratie van de Prismamethode . Het
ideaaltype is dat een politie-infiltrant de invoer regelt van een
beperkte partij cocane die de criminele organisatie als lijntester
wil gebruiken. Vervolgens wordt bekeken (observatie) waar de partij
het milieu ingaat. De politie-infiltrant dient de oorspronkelijke
informant af te dekken. De methode mislukt in deze zaak enigszins
omdat er uiteindelijk twee lijntesters moeten doorgaan, de
informant er niet goed uitkomt omdat een politie-infiltrant later
ook nog zijn bedrijf moet gebruiken voor transport, en er een derde
partij kwijtgeraakt.
- De heer Koekkoek:
- Is het met doorleveren – lijntesten – voorgekomen dat een
partij onbedoeld toch verdween, omdat men het zicht erop
verloor? - De heer Blok:
- U bedoelt dat het de bedoeling was dat het een
gecontroleerde aflevering zou worden, en dat de partij
vervolgens gemist werd? - De heer Koekkoek:
- Ja.
- De heer Blok:
- Dat is voorgekomen.
- De heer Koekkoek:
- Ook met harddrugs?
- De heer Blok:
- Ja.
- De heer Koekkoek:
- Grote hoeveelheden?
- De heer Blok:
- Zeker.
- De heer Koekkoek:
- Honderden kilo’s?
- De heer Blok:
- Ja.
- De voorzitter:
- Is dat dan een observatieteam dat voor een stoplicht
staat, of is het dan toch weer de positie van de informant,
die er te dicht op zit, waardoor we er niet meer bij kunnen
komen? - De heer Blok:
- Nee, het zit meer in de sfeer van puur ongeluk, bijvoorbeeld
aanrijdingen, of het eenvoudigweg missen. Zo simpel is het ook
niet: je moet als observatieteam vaak op vrij grote afstand
opereren, juist om de
informant te beschermen en eruit te kunnen houden. Ook in
verband met contra-observatie moet je soms op vrij grote
afstand opereren. Dan gaat het wel eens mis. Dan is de bedoeling
anders, maar de partij komt dan wel op de vrije markt.
Noot
5.6.3 De Jehova’s Getuigen-infiltratie-actie Een casus ter
illustratie van een bijzondere
politile infiltratie-actie
De overval op het AH filiaal te Oosterbeek
Op 14 mei 1990, ‘s ochtends vroeg, dringen mannen het filiaal
van de Albert Heijn in Oosterbeek binnen. Noot En
gewapend met een pistool en de ander met een riotgun. Er is reeds
personeel aanwezig. Zij bevelen dat iedereen moet gaan liggen en
dat de kluissleutel moet worden ingeleverd. Niemand is echter in
het bezit van deze sleutel. Na enig geschop en getrap beseffen de
overvallers uiteindelijk dat de kluis niet open zal gaan.
Hierop begint een overvaller n voor n de personeelsleden met een
nekschot te executeren. En van hen ziet dit twee maal gebeuren en
probeert te vluchten. In zijn vlucht wordt hij twee keer in de rug
geschoten. Naar aanleiding van enkele getuigenverklaringen en een
reconstructie van de werkwijze van de daders komt het Recherche
Bijstands Team (RBT) uit op Ab A. (bijgenaamd Appie) als n van de
vermoedelijke daders. Hij zou degene met de riotgun zijn geweest
die de personeelsleden in koelen bloede heeft vermoord c.q.
verwond. Gezien de werkwijze heeft hij waarschijnlijk ook al
verschillende bankovervallen in Hilversum en Bussum, een overval op
een postagentschap in Vreeland en een overval op een AH filiaal in
Baarn op zijn geweten. Evenals in Oosterbeek waren bij deze
gelegenheden de overvallers gekleed in overalls en bivakmutsen,
dreigden zij met een riotgun en een pistool en gebruikten gestolen
Opels als vluchtauto’s die zij na achterlating besprenkelden met
ondermeer ammoniak. Noot Al snel is derhalve duidelijk
dat Appie A. waarschijnlijk betrokken is bij deze zoveelste
overval, dit keer met dodelijke afloop. Echter, sluitend bewijs kan
niet worden verkregen met methoden als semascan, het opvragen van
gegevens bij PTT-Telecom, de inbeslagname van post, videocamera’s,
direct afluisteren in een Huis van Bewaring, afluisteren van
telefoongesprekken onder andere met een Kolibrie, opvragen van
bankgegevens etc. Om in de buurt te kunnen komen van Appie A. wordt
besloten over te gaan op politile infiltratie.
Politile infiltratie
Vanaf april 1992 heeft de ingezette pseudo-koper (A 807) van het
Amsterdamse infiltratieteam regelmatig contact met Appie A. tijdens
kerkdiensten van de Jehova’s Getuigen in Bussum. De CID-officier in
deze zaak, Koers, zegt hierover tijdens zijn openbaar verhoor:
- De heer Koers:
- (…) Het bijzondere in deze situatie was dat de
hoofdverdachte in die zaak, die het middelpunt was van, zeg maar,
zo’n zestig kennissen, vrienden om hem heen, slechts op n publiek
toegankelijke plaats echt kwam. Dat was in die gemeenschap. Toen
hebben wij ons de vraag gesteld: op welke manier zou het mogelijk
zijn, iemand in de buurt van die hoofdverdachte te brengen, niet om
hem te verhoren, maar om aanwezig te zijn? Als de politie, zeg
maar, in die kring van zestig betrokken of kennissen en vrienden
met getuigenverklaringen zou beginnen en als het ware steeds
dichterbij zou komen, dan ontstaat er psychologisch druk, zeker als
je geweten niet schoon is. En als je dan iemand in de buurt kunt
hebben die, als er onder die druk een uitlaatklep gezocht wordt,
aanwezig is om te horen wat er gezegd wordt, zou dat mooi zijn. Die
vraag hebben wij ons gesteld. Toen hebben wij gezegd: wij
kunnen/moeten gaan kijken of dat lukt. Vervolgens bleek dat
eigenlijk de enige plek om mogelijk een contact te laten ontstaan,
die bijeenkomst was. Toen hadden wij gelijk een groot probleem. Ik
had een gewetensprobleem; anderen ook: mag je dat doen of mag je
dat niet doen? Wij hebben daar intern over gepraat, er best lang
over gepraat. Ik kan mij nog herinneren dat wij toen bij de
hoofdofficier geweest zijn. Ik weet niet wanneer hij bij de PG
geweest is, maar er is behoorlijk over gepraat. Wij hebben gezegd:
als wij nou iemand gewoon daar laten binnenkomen die absoluut geen
contact zoekt… - De heer Vos:
- Geen politieman?
- De heer Koers:
- …een politieman die eruit ziet als – en nu zeg ik het even
zwart-wit – iemand met een crimineel verleden en je brengt hem dus
in die geloofsgemeenschap waar onze hoofdverdachte aanwezig was
die, zo zou je kunnen zeggen, het criminele verleden de rug toe
gekeerd had, gekozen had voor die gemeenschap, maar wel dat
wereldje nog kende en waarschijnlijk een bekeringsdrang zou
hebben… En gelijk de eerste keer dat onze politieman zich daar
vertoonde, gebeurde wat wij gehoopt hadden: de hoofdverdachte zelf
nam contact met onze man op. Noot
Dit contact komt dus snel tot stand. Appie A. blijkt te weten van
het (gefingeerde) crimineel verleden van de politie-infiltrant, wat
het gehoopte gevoel van verwantschap biedt. Tevens gaat het contact
over woonruimte die Ab zal kunnen regelen voor A 807. Naarmate het
contact vordert worden de ontmoetingen uitgebreid naar de
woonadressen van zowel Ab als van A 807, alwaar bij de laatste
video-opnamen met geluidopname worden gemaakt. Koers verklaart dat
het tot nu toe verloopt volgens plan:
- De heer Koers:
- En dit is iets wat zo apart is en waar zo zwaar over
nagedacht is. Ik denk nog steeds na over de vraag: hoe ver mag je
juist met dat soort dingen gaan? Daarom kan ik het u zo precies
vertellen. Ik heb dit als CID-officier gedaan; ik heb ook
uiteindelijk gezegd: doen. Ik heb ook heel veel gesprekken gehad
bij de briefing en de debriefing en de begeleiding daarvan. Toen
hebben wij gezegd: het is mooi dat dat contact er is, maar er mag
in die gemeenschap absoluut niets gebeuren. - De heer De Graaf:
- Wat bedoelt u met niets gebeuren?
- De heer Koers:
- Al te uitgebreide gesprekken. Want het is een
geloofsgemeenschap. Maar je kunt wel misschien zo ver komen dat de
hoofdverdachte onze man een keer wou bezoeken. Dat is gebeurd.
Noot
Over en weer worden bij deze gelegenheden ontboezemingen gedaan
over ieders crimineel verleden. Bij n van deze ontmoetingen zou Ab
verteld hebben over zijn betrokkenheid bij de overval in
Oosterbeek. Tevens vertelt Ab dat hij wil trouwen met zijn
Chileense vriendin in Nederland waarna zij willen vertrekken naar
Chili. Echter, er zijn problemen met de formaliteiten van de
ondertrouw en hij vertelt geen geld te hebben om samen naar Chili
te vertrekken. Hij werkt immers als concirge bij een school,
waarvoor hij f.1500 per maand krijgt. De politie-infiltrant biedt
hem aan om de tickets naar Chili te betalen, dit voorstellende in
het kader van een soort ruil voor de woonruimte van Ab waar de
politie-infiltrant dan in zou kunnen trekken. Zodoende kan er
controle gehouden worden op de vertrekdatum. Later is er nog het
plan om samen, Ab en A 807, naar Chili te vluchten omdat het de
politie-infiltrant ook te heet onder de voeten zou zijn geworden.
Om onduidelijke redenen verstrekt A 807 aan Ab een bedrag van 2500
gulden.
Echter, op een gegeven moment komt Ab niet meer opdagen bij de
Jehova-diensten en niemand schijnt te weten waar hij is. Later
blijkt dat de druk van de politie hem te groot is geworden omdat
personen in zijn omgeving, waaronder zijn vriendin, worden
aangehouden voor een verhoor over de connectie van Ab met de
overval te Oosterbeek. Tevens blijkt hij gehoord te hebben dat A
807 een infiltrant is. In paniek stapt hij op een avond in oktober
1992 op het vliegtuig naar Chili, zonder zelfs zijn vriendin in te
lichten. De vogel is gevlogen. Noot
Het onderzoek ter terechtzitting
Naar aanleiding van een uitleveringsverzoek van de Nederlands
overheid aan de Chileense autoriteiten is Appie A. in november 1994
aan Nederland uitgeleverd. Dit ondanks het feit dat er geen
uitleveringsverdrag is tussen Nederland en Chili.
Ter terechtzitting wordt door de voorzitter een brief
voorgelezen van de hand van Appie A. waarin hij aan de nabestaanden
zijn spijt betuigt. Hij bekent de overvallen. De verdediging voert
ondermeer aan dat met betrekking tot de infiltratie-actie
onregelmatigheden hebben plaatsgevonden waardoor het openbaar
ministerie niet-ontvankelijk in haar vervolging zal moeten worden
verklaard. De rechtbank is echter van mening dat met het
getuigenverhoor van de teamcommandant van het politile
infiltratieteam en de overlegging van de processen-verbaal van A
807 genoeg uitsluitsel wordt gegeven over de gang van zaken tijdens
de infiltratie. Tevens acht zij het recht op een rustig en
ongestoord verloop van de godsdienstuitoefening niet geschonden.
Bovendien wordt de op deze manier verzamelde informatie niet als
bewijs gebruikt. Het openbaar ministerie is derhalve ontvankelijk
in haar vervolging van Appie A. Noot
De rechtbank oordeelt op 18 april 1995 Appie A. schuldig aan
moord en poging tot moord, dubbele afpersing en een poging tot
afpersing. Ondanks een psychiatrisch rapport dat Appie A. tijdens
de misdrijven minder toerekeningsvatbaar was, is levenslange
gevangenisstraf zijn deel. Noot Het ingestelde hoger
beroep wordt ingetrokken.
5.6.4. Export zaak Twente Een illustratie van een
opsporingsonderzoek waarbij een
combinatie van methoden wordt ingezet, waaronder
burgerinfiltratie
Feiten en omstandigheden
In Twente houden de heren M., C. en B. zich bezig met criminele
zaken. Al geruime tijd gaan er in Twente geruchten over de aard van
deze zaken. Zij zouden zich bezig houden met mensensmokkel uit
India en Pakistan naar Nederland en Engeland. Tevens zouden zij
betrokken zijn bij de handel in verdovende middelen. Deze
informatie bereikt de CID van de Koninklijke Marechaussee (KMar) en
de RCID van de regiopolitie Twente. De informant van de RCID Twente
is geclassificeerd meestal betrouwbaar, en de informatie
gehoord/niet bevestigd. Noot
Een proactief onderzoek wordt gestart. In dit onderzoek komt
wederom CID-informatie over de criminele organisatie van de
informant maar nu met betrekking tot een concrete container,
vermoedelijk met verdovende middelen. De politie besluit deze zaak
nader te onderzoeken en richt een opsporingsteam op in januari 1994
onder de naam Exportteam. De KMar, in verband met de vermeende
mensensmokkel, en de politie Twente zijn hierin vertegenwoordigd.
Doel is om de criminele organisatie op te rollen en het
wederrechtelijk verkregen vermogen te ontnemen. Noot In
de loop van het onderzoek blijkt inderdaad dat de organisatie zich
bezighoudt met de smokkel van mensen (Sikhs) en verdovende
middelen, zowel hard- als softdrugs. Het betreft eigenlijk twee
deelorganisaties met enkele dwarsverbindingen. Beide opereren wel
onder de leiding van B. en C. Deze Twentse organisatie is een
zijtak van een criminele organisatie die opereert in het westen des
lands. De opsporing richt zich op beide deelorganisaties. Deze
casus richt zich met name op het onderzoek naar die tak
van de organisatie die zich bezighoudt met de handel in verdovende
middelen. Dit vanwege de inzet van het middel
burgerinfiltratie.
Politieel en justitieel onderzoek
De RCID Twente doet vanaf eind 1992 proactief onderzoek naar
deze bende. Een observatieteam wordt ingezet en video-apparatuur
wordt geplaatst. Tevens worden informanten gerund. Tijdens deze
proactieve fase nemen andere opsporingsinstanties partijen
verdovende middelen, die vervoerd worden in containers, in beslag
die bestemd zijn voor de criminele organisatie in kwestie. Dit zijn
drie partijen verdovende middelen. Deze acties leveren niet veel
duidelijkheid op over de criminele organisatie. In de loop van het
proactieve onderzoek kan de verkregen CID- informatie over de
criminele activiteiten onvoldoende bevestigd worden. In januari
1994 besluit de RCID Twente om een container gecontroleerd door te
laten teneinde uitsluitsel te krijgen over de vraag of de zaak zich
nu leent voor ontmanteling door opsporing of niet. De politie
observeert de container die naar een bedrijf in Geesteren gaat.
Hierbij komen M. en B. in zicht. Het spul gaat zonder tussenkomst
van de politie het milieu in. Noot De doorlating
bevestigt de reeds aanwezige RCID informatie. Duidelijk wordt dat
een opsporingsonderzoek kan worden opgestart.
Burgerinfiltratie
In januari 1994 wordt het Exportteam opgericht dat onderzoek
gaat doen op basis van RCID-informatie en een analyserapport. Het
blijkt dat er nog onvoldoende uitsluitsel is over de betrokkenheid
van individuele leden van de criminele organisatie zowel bij de
smokkel van verdovende middelen, als bij de mensensmokkel. Verder
is er nog geen duidelijkheid over de lokatie van de opslagplaatsen
van de verdovende middelen en de financile stand van zaken. De RCID
besluit in januari 1994 tot de inzet van de eerder vermelde
informant als burgerinfiltrant. Deze wordt door een andere RCID
overgedragen. De introductie van een politie-infiltrant wordt niet
mogelijk geacht gezien het gesloten familiekarakter van de
criminele organisatie. De burgerinfiltrant moet duidelijkheid
scheppen over de daadwerkelijke handel in verdovende middelen.
Incidenteel mag hij strafbare feiten plegen teneinde zijn rol
binnen de criminele organisatie op geloofwaardige wijze te
vervullen. Hij heeft deelgenomen aan diverse transporten. De
infiltratie-actie duurt ongeveer acht maanden. In deze periode
wordt de infiltrant afgeluisterd en geobserveerd teneinde te
checken of de verstrekte informatie klopt. Er worden geen
processen-verbaal opgemaakt van de activiteiten van de infiltrant.
Noot De infiltrant verdient aan zijn activiteiten voor
de criminele organisatie. De afspraak is dat hij alle verdiensten
inlevert bij de RCID. Dit is tot eind 1995 echter nog niet gebeurt.
Er is hem een tipgeld van f.10.000,- in het vooruitzicht gesteld.
Noot In het kader van dit opsporingsonderzoek worden
zestien gerechtelijke vooronderzoeken geopend waarin een aantal
opsporingsmethoden wordt ingezet, te weten het tappen van faxen en
(auto)telefoons, al dan niet met een kolibrie, het parallel
schakelen van semafoons en het opvragen van (historische)
printgegevens. Tevens worden er acht strafrechtelijk financile
onderzoeken geopend.