5 INFILTRATIE
5.1 INLEIDING
Vanaf eind jaren zestig wordt in Nederland met infiltranten
gewerkt en aangenomen mag worden dat politile undercover-operaties
nog veel ouder zijn. Noot Aanvankelijk worden met enige
regelmaat pseudokopen uitgevoerd door de Amerikaanse Drugs
Enforcement Administration (DEA), en pas geleidelijk gaat ook de
Nederlandse politie zich daar georganiseerd op toeleggen. Omstreeks
1978 is door de Amsterdamse hoofd-inspecteur Sietsma naar Canadees
model begonnen met pseudokoopteams die zich gaandeweg ook met
verdergaande vormen van infiltratie hebben beziggehouden. Welbewust
is toen eind jaren zeventig door middel van de Tallon-zaak een
uitspraak van de Hoge Raad met betrekking tot infiltratie
uitgelokt. Het experimentele karakter van infiltratie leidde tot
problemen rond 1980; ook op het optreden in de direct daarop
aansluitende periode wordt tegenwoordig teruggezien alsof het er
toen nogal amateuristisch aan toeging.
- De heer Van Riessen:
- Dan praat ik over 1980/1981. Toen gebeurde dat in
Amsterdam. - De heer Koekkoek:
- Onder wiens verantwoordelijkheid? Hoe ging dat dan?
- De heer Van Riessen:
- Dat gebeurde onder verantwoordelijkheid van de toenmalige
chef van de centrale recherche. Om een grote slag te slaan – die is
ook toen niet geslagen – werden er ponden herone op de markt
gebracht. Noot
Teneinde de pseudokoop te professionaliseren en omdat er behoefte
was aan geavanceerdere vormen van infiltratie werd in 1983 zowel
een Werkgroep pseudokoop als een werkgroep lange termijn
infiltratie opgericht. De eerste schreef een rapport
Pseudokoop in 1984, waarmee de basis was gelegd voor de
ontwikkeling van een nationale pseudokoopcursus. In 1985 wordt de
Tweede Kamer voor het eerst – als gevolg van een rapportage van het
openbaar ministerie – in kennis gesteld van infiltratie als
opsporingstechniek. Noot Het is op zichzelf een
opmerkelijk feit dat tot het proefschrift van Frielink (1990)
Noot er niet of nauwelijks in openbare bronnen iets is
terug te vinden over deze eigenlijk zo oude, maar in de beleving
nieuwe opsporingstechniek. Dat geldt in feite nog sterker voor
technieken als gecontroleerde aflevering en doorlating.
- De heer Van der Putten:
- Ik durf rustig te stellen dat ik misschien de architect ben
van het systeem. (…) Vanaf 1989 tot nu hebben wij partijen
softdrugs doorgeleverd, die op de vrije markt zijn gekomen,
teneinde de infrastructuur van de criminele organisatie in beeld te
brengen. Noot
In dit hoofdstuk gaat het om infiltratie in diverse vormen. In het
vorige hoofdstuk over informanten is evenwel reeds het moeilijk te
lokaliseren onderscheid tussen informanten en (burger)infiltranten
vermeld. De (burger)infiltratie komt in dit hoofdstuk aan de orde,
maar sommige in het vorige hoofdstuk beschreven aspecten van het
runnen van informanten, de deals met criminelen (in geld en in
strafvorderlijke voordelen) en het al dan niet kunnen behouden van
criminele winsten, zijn ook voor de onderwerpen van dit hoofdstuk
relevant. Datzelfde geldt voor de werkzaamheden van observatieteams
in het kader van de gecontroleerde aflevering en doorlating.
In het rapport Opsporing gezocht worden de volgende
vraagpunten met betrekking tot het gebruik van infiltranten
geformuleerd.
5A. Kan worden volstaan met richtlijnen voor infiltratie en het
runnen van informanten? 5B. Moeten de richtlijnen voor infiltratie
en het runnen van informanten herzien worden vanwege het
meerduidige karakter van deze richtlijnen?
5C. Hoe gaan politie en justitie in de praktijk om met de
opsporingsmethoden infiltratie en het runnen van informanten? Zijn
daar ontwikkelingen in te onderkennen?
5D. Hoe kan in het algemeen de onafhankelijke positie van politie
en justitie ten opzichte van informanten worden gewaarborgd?
5E. In hoeverre worden informanten gebruikt als infiltranten?
5F. Welke grenzen dienen gesteld te worden aan de reikwijdte van
infiltratievormen? 5G. Hoe moet de sturing en controle van
infiltratie-acties plaatsvinden?
5H. In hoeverre kunnen politie en justitie participeren in het
plegen van strafbare feiten teneinde informatie te
krijgen over te plegen of gepleegde strafbare feiten?
5I. Welke voor- en nadelen zijn te onderkennen aan de inzet van
politie-infiltranten en burgerinfiltranten? In het navolgende wordt
achtereenvolgens ingegaan op de definitie en de verschijningsvormen
van de methode (5.2), de juridische grondslag (5.3), het feitelijk
gebruik (5.5), alsmede de controle en samenwerking (5.5). Na enkele
casus (5.6.) volgen de conclusies (5.7).