4.4 Feitelijk gebruik van de methode
4.4.1 Kwantitatieve gegevens
De NCID beheert een systeem waar alle CID-en hun informaten
gecodeerd aanmelden (zie hierover Bijlage 6 Organisaties,
hoofdstuk 3 Criminele inlichtingen diensten). Dit systeem
bevatte echter lange tijd geen totaaloverzicht, omdat tot 14
september 1995 zes regionale CID-en hebben nagelaten de informanten
aan te melden.
- De heer Barendregt :
- Ik mis op dit moment nog de Gelderland-Midden CID, de
Noord-Holland noord regionale CID, met de Midden- en
West-Brabant CID is de afspraak gemaakt dat zij regionaal
zouden aanleveren – week 37, als ik het goed heb – ik mis Brabant
Zuid-Oost, Limburg-Noord en Flevoland. Dat is dus op het gebied van
de aanlevering van gecodeerde informanten.
Noot
In het totaal waren op 7 juni 1995 binnen het
Informantencoderingssysteem 2.936 coderingen opgenomen afkomstig
van 17 CID-eenheden. Medio december 1995 is dit aantal gegroeid tot
5.259 informanten. Dit keer hebben alle 25 RCID-en, de Koninklijke
marechaussee, de Divisie Mobiliteit van het Korps landelijke
politiediensten (gedetineerden-vervoer) en een aantal bijzondere
opsporingsdiensten, waaronder de FIOD, informanten aangemeld.
De Nationale CID (NCID) voert geen controle uit op het aangeleverde
materiaal. Zij heeft daartoe ook geen bevoegdheid. Dit heeft tot
gevolg dat niet voorkomen kan worden dat informanten door meer dan
een CID worden gerund zonder dat de diensten daar zelf weet van
hebben. Dat staat nog los van de gevallen waarin sprake is van het
zogenaamde combi-runnen, waarbij een runner van CID I tezamen met
een runner van CID II de informant begeleidt.
- De voorzitter:
- U hebt er geen check op, landelijk want u kent immers de
namen van die informanten niet. - De heer Barendregt:
- Nee, het zijn codes voor ons. Welke namen erachter zitten,
weet alleen de regio. Het systeem geeft op zichzelf niet de
waarborg dat een dubbele melding wordt tegengegaan. Het is mogelijk
dat er een andere naam achter zit. Noot
Er bestaan tussen de (R)CID-en grote verschillen in de aantallen
ingeschreven informanten. Nergens is met zo veel woorden
voorgeschreven wie de zegsman de status van informant kan verlenen.
Op grond van de CID-regeling 1995 kan de registerbeheerder als
verantwoordelijke hiervoor worden gehouden. De chef van de CID in
de praktijk is belast met de dagelijkse leiding ten aanzien van het
registerbeheer en is uit dien hoofde medeverantwoordelijk (zie
4.6.1). In de praktijk vindt de inschrijving dikwijls plaats in
overleg tussen het koppel CID-rechercheurs en de ploegchef; het is
niet duidelijk in hoeverre de RCID-chef daadwerkelijk greep heeft
op de inschrijving van personen als informant. De CID-regeling laat
ook wat de materile criteria voor inschrijving betreft, een
tamelijk grote discretionaire ruimte bestaan.
In artikel 7, eerste lid van de CID-regeling is bepaald wanneer
gegevens in het CID-register mogen worden opgenomen: In het
CID-register worden met het oog op de voorkoming of opsporing van
misdrijven die, gezien hun ernst of frequentie dan wel het
georganiseerd verband waarin zij worden gepleegd, een ernstige
inbreuk maken op de rechtsorde uitsluitend gegevens opgenomen
omtrent (…) De informanten worden door de CID geregistreerd
volgens een gecodeerd systeem. Regel is dat de code slechts bekend
is bij de chef van de CID en de politieambtenaren die het contact
met de informant onderhouden alsmede hun direct leidinggevende.
- De heer Koekkoek:
- Is het uitgesloten dat een zelfde natuurlijke persoon onder
meer codenamen in het (informantencoderingssysteem red.)
voorkomt? - Mevrouw Gonzales:
- Zodat het lijkt alsof het meer voorstelt? Nee, dat is
uitgesloten. - De heer Koekkoek:
- Door het systeem van codering?
- Mevrouw Gonzales:
- Onder andere. Noot Van elke informant dient
de CID een dossier aan te leggen. Noot Voor een goed
begrip van de kwantitatieve gegevens is het feit dat er zowel
incidentele tipgevers als gerunde informanten worden ingeschreven
en wat de laatste categorie betreft zowel passief gerunde
informanten als gestuurde informanten (inclusief de
burgerinfiltranten). Dat ook incidentele informanten als zodanig
worden ingeschreven is minder verwonderlijk dan op het eerste
gezicht lijkt. Ook zo’n tipgever kan immers slechts bereid zijn de
belangrijke tip te geven op voorwaarde van anonimiteit, terwijl op
het moment van ontvangst van de tip reeds duidelijk is dat de
informatie van belang kan zijn. In een dergelijk geval zal de
betrouwbaarheid van de bron doorgaans niet te beoordelen zijn, wat
dan ook door de classificatie X uit het CID-rapport behoort te
blijken. Op de CID-informatierapporten (de zogenaamde 4x4tjes)
wordt nader ingegaan in Bijlage 6 Organisaties, hoofdstuk 3
Criminele inlichtingendiensten.
De daadwerkelijke intensiteit waarmee informanten worden gerund,
verschilt, hetgeen alleen al duidelijk is door het feit dat
sommigen enkel passief worden gerund en anderen actief. Het runnen
van een informant wordt ervaren als tijdrovend werk. Niet alleen
het gesprek tussen rechercheur en informant kost tijd, maar het
eigenlijke werk lijkt daarna pas te beginnen. Als de informant
inlichtingen geeft moeten deze worden nagetrokken. Denk
bijvoorbeeld aan de tenaamstelling van een telefoonnummer, een
kenteken of een bankrekeningnummer.
Daarbij moet tevens bedacht worden dat zelfs met de naar
schatting paar honderd actief gerunde informanten – dat wil zeggen
informanten aan wie concrete verzoeken worden gedaan – soms slechts
een keer per maand een contact van bijvoorbeeld 2 uur wordt
onderhouden en met anderen bijvoorbeeld in een eindfase van het
onderzoek twee of drie maal per week.
Een en ander leidt tot grote regionale verschillen in de
aantallen ingeschreven informanten per regio en/of per runner. Over
het geheel genomen kan geschat worden dat er circa drie tot vier
maal zoveel informanten zijn ingeschreven als het aantal dat
daadwerkelijk wordt gerund. Over het aantal te runnen informanten
per runnerskoppel is (ondermeer als gevolg van de verschillen die
afhankelijk zijn van de stand van het onderzoek)
geen enkele zinnige schatting te geven.
Een zegsman van de CID Twente gaf te kennen dat men werkt met 64
informanten en 9 runners. Van die 64 worden er 29 daadwerkelijk
gerund. Een runner geeft aan dat hij werkt met 20 informanten
waarvan hij er 5 daadwerkelijk als informant runt. Een andere
rechercheur geeft aan dat hij twee informanten runt. En van die
twee runt hij reeds drie jaar.
Vanuit het regiokorps Haaglanden wordt gemeld dat er ongeveer
300 informanten zijn. Vier koppels rechercheurs runnen 80
informanten. Van die 80 informanten geven er 40 50 meer dan
incidenteel informatie. Een runner uit hetzelfde korps meldt dat
hij ongeveer 60 informanten runt waarvan met 15 regelmatig wordt
gewerkt.
In Noord- en Oost-Gelderland zijn ongeveer 100 informanten
geregistreerd. Per koppel worden in dat korps 5 6 informanten
actief gerund. Het zou daar in totaal gaan om 20 25 actief gerunde
informanten. In het regiokorps Zuid Holland Zuid is er een
informantenbestand van een paar honderd informanten. Men vindt dat
veel te groot. Het is vervuild door ndagsvliegen en er zitten zelfs
nog personen in die al zijn overleden. Een andere zegsman schat het
overigens ruw op 70-100 informanten. Amsterdam/Amstelland heeft 330
structureel gerunde informanten. Daarnaast is er een lijst van
incidentele tipgevers, enkele honderden per jaar.
In Utrecht wordt het aantal informanten op 80 geschat. Van dat
aantal wordt vermoedelijk een 25-tal gerund. Dat wil zeggen dat er
meerdere keren per week contact is met die informanten. De CID-chef
van de regiopolitie Brabant-Noord zegt 200 goede informanten te
hebben. Gelet op de kwaliteit kunnen er twintig of dertig beschouwd
worden als potentile infiltrant.
De kernteams hebben eveneens een zeer varirend aantal
informanten en zij beschikken volgens de CID-chefs van de kernteam
over 2 tot 20 actief gerunde informanten.
Bij de Economische controle dienst (ECD) worden ongeveer vijf
informanten gerund. Gemeld wordt dat de AID n of twee (gerunde)
informanten op jaarbasis heeft; een andere zegsman is echter van
oordeel dat van het echt runnen van informanten binnen de AID geen
sprake is. Vanuit enkele douaneposten wordt gemeld dat er geen
informanten worden gerund. Ook de douanerecherche zou zich daar
niet mee bezighouden, maar wel gebruik maken van tipgevers. Ook de
fiscale recherche werkt niet met gerunde informanten, maar wel met
tipgevers.
4.4.2 De taak van de runners: sturing en veiligheid.
De CID is binnen de politie exclusief belast met het runnen van
informanten. Dat neemt niet weg dat ook tactische rechercheurs te
maken kunnen krijgen met informanten, al was het maar op het moment
van verhoor, waarbij iemand zich presenteert als mogelijke
informant. Tactische rechercheurs hebben soms te maken met
incidentele tipgevers die hun informatie slechts op voorwaarde van
anonimiteit willen verstrekken. Wanneer deze informatie van zodanig
belang wordt geacht dat deze geregistreerd moet worden, zal de
tactische rechercheur de informant moeten overdragen aan de CID.
Daarin ligt een discretionaire beslissing. Vast staat dat het door
de bank genomen als onprofessioneel wordt beschouwd als tactische
rechercheurs – en meer algemeen: anderen dan CID-rechercheurs –
ertoe overgaan dergelijke tipgevers te runnen. Toch zijn er
aanwijzingen dat dit incidenteel wel voorkomt.
De begeleiding en sturing van informanten door de politie blijft
ook tijdens het tactisch onderzoek in handen van de CID. Dat is
zelfs het geval als de informant actief wordt ingezet in het
tactische traject. De tactische recherche heeft in een dergelijk
geval geen duidelijkheid over de vraag of er in het onderzoek
sprake is van een actief gerunde informant.
Het runnen geschiedt in koppels van twee CID-runners (zie ook
bijlage 6 Organisaties hoofdstuk 3 Criminele inlichtingendiensten).
Zij bepalen onder verantwoordelijkheid van de RCID-chef de
voorwaarden waaronder met de informant wordt gewerkt. Er is de
commissie n geval gebleken van het runnen van een informant door
een chef.
- De voorzitter:
- Vond u het vreemd dat de heer Langendoen zelf ook
informanten runde, in ieder geval n? De chef doet dat normaliter
toch niet? - De heer Van Vondel:
- Het is natuurlijk geen normale situatie, maar die situatie
was zo gegroeid en was door omstandigheden zo gebleven.
Noot - De voorzitter:
- (…) Hoeveel mensen binnen de CID-Kennemerland hielden zich
bezig met het runnen van informanten ten behoeve van het
IRT? - De heer Langendoen:
- In totaal vier man.
- De voorzitter:
- Vier in totaal? Daar was u zelf ook bij?
- De heer Langendoen:
- Daar hoor ik zelf ook bij.
- De voorzitter:
- Is het niet vreemd dat de CID-chef zelf informanten
runt? Dat is toch niet zijn functie? - De heer Langendoen:
- Dat is vreemd. Het is niet zijn functie.
- De voorzitter:
- Waarom deed u het wel?
- De heer Langendoen:
- Dit heeft ook weer een historische achtergrond. Ik runde een
van de informanten al in mijn begintijd. Ik ben hem blijven
runnen. Het is wenselijker om dat niet te doen, maar gezien de
zwaarte van de informatie en de groepering waarin wij gingen
opereren, was het wenselijker om deze combinatie vol te
houden.(…) Noot
In het contact met de informant is van wezenlijk belang dat de
rechercheur de leiding heeft. Dit is in de relatie tussen
rechercheur en informant het kritische punt. Geeft de rechercheur
de leiding en daarmee het initiatief uit handen dan loopt hij de
kans dat een omgekeerd sturingsproces in werking treedt. De
(criminele) informant stuurt in een dergelijk geval de CID. Hij
maakt van deze dienst gebruik om er zelf beter van te worden en
tracht zijn eigen criminele handelen buiten schot te houden. De
controle op de verrichtingen van de informant is door dit dreigende
gevaar uiterst essentieel.
- De heer Vos:
- Maar er is niet exact na te gaan wat de informant
gedaan heeft, omdat de informatie naar voren komt via de mond
van de politie. - De heer Valente:
- Dat is het probleem met informanten. Dan zouden wij
geen informanten meer moeten gebruiken.
Noot
Inhoudelijk dienen de runners bij hun werk te worden geleid door de
bestaande gedragsregels, die onder 4.3.2 aan de orde kwamen en die
tot stand kwamen in het kader van de tegenprestaties voor de
informant. Bedacht moet echter worden dat het runnen van
informanten feitelijk niet louter als een regelgeleid proces kan
worden opgevat. De interactie tussen runners en informant heeft een
eigen dynamiek, doordat de informant zich soms bewust is van zijn
sterke positie van aanbieder van informatie die de runners graag
willen hebben. Tussen de informant en rechercheur wordt over van
alles en nog wat gesproken. Een goede vertrouwensband levert in het
politiewerk de beste informatie. Wel is de mening naar voren
gekomen dat runners aan een informant niet te veel vragen moeten
stellen over zijn privleven, omdat de informant dan het idee krijgt
dat hij een schouder heeft om op uit te huilen.
Vanuit de praktijk is geopperd om CID-rechercheurs zich, naast
hun gewone rechtspositie, nog eens schriftelijk accoord te laten
verklaren met de bij de CID geldende regels, onder het motto
controle moet normaal worden. Er zou nog te veel sprake zijn van
een knuffel-cultuur.
Het zou veel te ver gaan te concluderen dat de rechercheur het
initiatief vaak uit handen geeft. Veel runners hebben met reden het
gevoel dat zij steeds de regie over de informant weten te behouden.
Toch is gebleken dat gevallen zich voordoen waarbij de rechercheur
het initiatief heeft verloren. In hoofdstuk 5 zal in verband met de
doorlevering enkele malen blijken van gevallen waarin de controle
verloren lijkt te zijn gegaan, zoals in de Kennemerlandse affaire
en in een geval waarbij een informant zijn XTC-handel met succes
wist voort te zetten.
Andere voorbeelden zijn het geval waarin een informant aan een
rechercheur/runner informatie vraagt over mogelijk van diefstal
afkomstig zilveren bestek. Als de runner zegt dat er geen aangifte
is, weet de informant dat hij minder risico loopt bij de aanschaf
van het bestek.
Ook is het voorgekomen dat een CID-rechercheur bewust informatie
naar een subject wegtipte, door hem bijvoorbeeld op de hoogte
brengen van een op handen zijnde huiszoeking, wellicht vanuit de
veronderstelling dat de informant buiten de zaak stond waarover
deze de informatie had gegeven en op grond waarvan de huiszoeking
was gepland.
Men kan erover twisten of de controle is verdwenen, wanneer –
zoals in Twente gebeurde – op verzoek van de informant van runner
wordt gewisseld, omdat hij met een bepaalde rechercheur niet goed
kan opschieten. Aan het verzoek werd daar voldaan uit angst dat de
verstoorde relatie met de rechercheur ten koste zou gaan van de
informatie.
- De heer Langendoen:
- De informant bepaalt uiteindelijk of hij voor een
andere politieregio of -organisatie wil gaan
werken. - De voorzitter:
- Maar je zou toch zeggen dat u, de politie, toch die keuze
moet bepalen? - De heer Langendoen:
- In dit concrete geval zijn wij met het IRT
overeengekomen dat wij akkoord waren met het overdragen van de
diverse informatieposities. Wij hebben dat vervolgens
teruggekoppeld naar de informanten en die informanten
wilden niet overgaan. Noot
Een complicerende factor is dat in het geval de informant
(onverwacht) niet stuurbaar blijkt, het probleem kan ontstaan dat
enerzijds beindiging van het contact wenselijk is, maar anderzijds
met de veiligheidsbelangen van de informant rekening zal moeten
blijven worden gehouden.
Ter illustratie: stel dat een informant op het laatste moment
komt met informatie over de levering van verdovende middelen door
zijn organisatie. Hem is zoals gebruikelijk aanvankelijk te
verstaan gegeven dat hij zich niet met strafbare feiten mag inlaten
en hij draagt dus het risico dat hij justitie pas in een laat
stadium heeft ingeschakeld. Van vervolging voor strafbare feiten
die hij heeft gepleegd voor het moment dat hij naar justitie kwam
met de informatie is hij niet gevrijwaard. Twee wegen staan nu
open. Als de informant verboden wordt bij de zaak betrokken te
blijven, bestaat de kans dat de partij verdovende middelen niet
meer te volgen is, terwijl tevens het risico toeneemt dat de
criminele organisatie vermoedt dat betrokkene een informant van de
politie is met alle gevaren van dien. Beide gevolgen suggereren dat
de informant niet buiten de zaak moet worden gehouden. Maar als de
informant wel bij de zaak betrokken mag blijven, moet hij vanaf dat
moment als infiltrant worden beschouwd en lijkt de vrijwaring als
het ware ex post facto gegeven. Dit is des te ongelukkiger daar er
rekening mee moet worden gehouden dat de informant de partij met
opzet zo laat heeft aangemeld in de verwachting dat de politie de
partij wel zal laten lopen om hem te beschermen. Illustratief in
dit kader zijn ook de twee zaken die in Haaglanden met de informant
F. hebben gespeeld:
- De heer De Graaf:
- Wat is er exact aan de hand met de informant of
infiltrant F., voor zover er iets aan de hand is? Wat weet u
daarvan? - De heer Brand:
- Het gaat om twee zaken. De eerste is een zaak van 40 kg
cocane waar de informant F. aan een tactische rechercheur
van ons meldt dat hij hem kan brengen bij 40 kg cocane en bij een
dader. Regel bij ons is dat een tactische rechercheur een
informant niet zelfstandig mag runnen. Dus de rechercheur heeft
dat gemeld aan de chef CID.(…) De chef CID kijkt
dan of de CID het over kan nemen. Dat was in dit geval niet
mogelijk. Dus aan de tactisch rechercheur is toegestaan om onder
verantwoordelijkheid van de chef CID de
informant te runnen. In dat traject is inderdaad 40 kg cocane
door ons in beslag genomen en er zijn daders bij aangehouden.
Vervolgens bleek dat de informant zich niet aan de afspraken
gehouden had. (…) Hij had de container op zijn naam laten zetten.
Hem was dus verboden, dat te doen. (…) En de zaak is dus niet
doorgezet naar de rechter. Noot
- De heer Van der Voort:
- In die zaak (de door Brand als eerste zaak aangeduide, red.)
is niet gebleken dat de informant onbetrouwbaar was. In die
zaak is gebleken dat de informant ongestuurd, onbestuurbaar,
onvoldoende aangestuurd was. - De voorzitter:
- Daarbij is als het ware gebleken dat de informant
niet goed werd gerund en dat hij zich niet liet runnen. - De heer Van der Voort:
- Juist. Dat is dus een fatale combinatie.
- De voorzitter:
- Een soort gedeelde verantwoordelijkheid van aan de ene kant
politie en OM en aan de andere kant de figuur zelf. - De heer Van der Voort:
- Het bleek dat om veiligheidsredenen de informant, die
niet onbetrouwbaar was, maar op een verkeerde manier had gewerkt,
niet meer uit de zaak kon worden gehouden. Er is toen voor gekozen
om alle verdachten, waaronder de informant zelf op dat
moment, op vrije voeten te stellen. De zaak is vervolgens
geseponeerd. (…) - De heer Van der Voort:
- Ik heb wel meegemaakt – die zaak is bij het verhoor van de
heer Brand aan de orde geweest (dit betreft de door Brand als
tweede zaak aangeduide, red.) – dat iemand zich presenteerde
als
informant en een partij bij de politie meldde. Hij vertelde dat
iets buiten de haven een schip lag met een partij van maar 40 of 50
kilo groot. Hij zei tegen ons dat de politie daar vooral niet aan
moest komen, omdat daarna een partij zou komen die vele malen
groter zou zijn. Dat verzekerde hij ons ook. Ik geloof dat zelfs
werd gesproken over 1000 kilo cocane. (…) In dat geval hebben wij
de partij gecontroleerd afgeleverd, omdat er twee dingen aan de
orde waren. Het ene was dat de informant F volstrekt
oncontroleerbaar en onbestuurbaar was. Dat was al in een eerdere
zaak gebleken. Het andere aspect was dat wij zeer ernstige twijfels
hadden over de betrouwbaarheid van deze informant. Ik had de
indruk, samen met de politie, al in een heel vroeg stadium, dat het
helemaal geen kleine partij was, maar dat op deze manier, met
toestemming van de politie, met bescherming van de politie zelfs,
om een ripdeal te voorkomen, een grotere partij werd ingevoerd. Het
laatste bleek, want er zat geen 40 kilo in, maar 200 kilo.(…) De
partij is geschept, er is een gecontroleerde aflevering van
gemaakt. De informant, tevens zijnde verdachte, is
aangehouden, voorgeleid aan de rechter-commissaris en
uiteindelijk voor de rechtbank gebracht. Ik heb een gevangenisstraf
van acht jaar geist. De rechtbank heeft er zeven van gemaakt. Het
hof, om hem moverende redenen, heeft er drie jaar gevangenisstraf
van gemaakt. Noot
De CID-runners zijn – en voelen zich – bij uitstek verantwoordelijk
voor de veiligheid van de informant. Gesteld is dat het hoofd van
een RCID tegenover derden (daaronder begrepen de rechterlijke macht
en de tactisch recherche) nooit antwoord geeft op de vraag of
iemand informant is. Het wordt niet bevestigd en niet ontkend. Er
zijn diverse voorbeelden van gevallen waarin de politie het belang
van de geheimhouding van de naam van de informant (tegenover de
rechter) zwaarder liet wegen, als gevolg waarvan een verdachte niet
werd veroordeeld. De eerste reden voor deze terughoudendheid is
gelegen in bezorgdheid voor de veiligheid van de informant. Een
tweede, meer instrumentele, reden is dat men vreest dat zonder een
waterdichte garantie van anonimiteit het aantal informanten
drastisch zal afnemen.
Toch weet de criminele organisatie soms de informant te
ontdekken door na te gaan welke persoon niet strafrechtelijk is
aangepakt en wie van de aangehouden personen niet inverzekering of
in bewaring zijn gesteld. Het komt ook voor dat een informant zich
zelf later als zodanig bekend maakt. Het bekend worden van de
identiteit van een informant blijkt ook inderdaad gevaarlijk te
zijn. Het doodschieten van Helio Stewart, de voormalige lijfwacht
van de hoofdverdachte in de Laundryzaak (zie 4.6.1), kan
worden beschouwd als de liquidatie van een kroongetuige. Er is nog
een geval – in Amsterdam – waarbij het vermoeden sterk is dat het
om een liquidatie gaat. Met zekerheid is echter niet vast te
stellen om welke reden iemand uit het criminele milieu wordt
geliquideerd. Dat doet uiteraard niet af aan de dreiging die
uitgaat van het feit dat in 1993 43 liquidaties in criminele kring
plaatsvonden.
- De heer Vrakking:
- Getuigenbescherming; daar maken wij op dit moment gebruik
van. - De voorzitter:
- Juist.
- De heer Vrakking:
- En dan wordt er een apart convenant gesloten. En dat komt
gewoon in het dossier te liggen. - De heer De Graaf:
- Nog even voor alle zekerheid en om het duidelijk vast te
stellen: getuigenbescherming geef je aan getuigen die zich bedreigd
voelen en daadwerkelijk bedreigd worden. Dat kunnen bij wijze van
spreken ook informanten zijn. - De heer Vrakking:
- Dat kan.. Noot In 1994 stelde de minister van
Justitie een Werkgroep getuigenbescherming in onder voorzitterschap
van Craemer. Deze werkgroep bracht in het voorjaar van 1995 rapport
uit. Noot De werkgroep ziet voor de centrale overheid
een rol bij de bescherming van getuigen en stelt voor
getuigenbeschermingsprogramma’s te introduceren. - De heer Craemer:
- Ik citeer nu uit het rapport dat is uitgebracht in april
1995. De criteria zijn wat de commissie betreft cumulatief, dat
voor het leven, gezondheid of veiligheid moet worden gevreesd van
de getuige of zijn naasten, dat de dreiging niet zodanig is dat
bescherming reeds op voorhand ontoereikend is, dat de dreiging niet
op een eenvoudige wijze door de regionale politie te pareren is,
dat de dreiging verband houdt met het afleggen van getuigenis dan
wel het verlenen van belangrijke diensten ten behoeve van justitie
of politie, dat de betrokkene gemotiveerd is om volledig met de
beschermende autoriteiten mee te werken, dat die stressbestendig
is, dat de kosten opwegen tegen de baten, dat de te nemen risico’s
van toelating politiek verantwoord zijn. Dan heb je voor
kroongetuigen of getuigen die nog een verklaring moeten
afleggen, nog een paar bijzondere criteria, namelijk dat het moet
gaan om misdrijven die in zijn algemeenheid aan het CID-criterium
voldoen. - De voorzitter:
- Wat is dat?
- De heer Craemer:
- Dat zijn over het algemeen de ernstige misdrijven,
gemakkelijker gezegd, daar waarop voorlopige hechtenis van
toepassing is. Dus waar vier tot zes jaar of meer op staat. Verder
moet de getuigenis of verleende dienst op initiatief van politie en
justitie zijn afgelegd en moet de getuigenis of verleende dienst
substantieel bijdragen aan het voorkomen, opsporen of vervolgen van
misdrijven. Ten slotte geldt voor degenen van wie de identiteit
gewijzigd zou moeten worden, het criterium dat de betrokkene, gelet
op zijn karakterstructuur en gedragspatroon geen gevaar oplevert
voor zichzelf of zijn nieuwe omgeving. Noot
Voor getuigenbeschermingsprogramma’s worden volgens het rapport 15
tot 25 aanvragen per jaar verwacht. Vooralsnog zullen er per jaar
niet meer dan 5 tot 8 daadwerkelijk te beschermen getuigen zijn.
Het gaat hier hoofdzakelijk om drugzaken. De werkgroep acht het
noodzakelijk de getuigenbescherming in hoofdlijnen wettelijk te
regelen. Er wordt daarbij vanuitgegaan dat de getuige geen recht
heeft op bescherming.
- De heer Rouvoet:
- Om die twee onderwerpen uit elkaar te houden, zou je kunnen
zeggen dat de Wet getuigenbescherming eigenlijk niet meer is dan de
Wet anonieme getuigen? Wilt u dat daarmee aangeven? - De heer Craemer:
- Ja. Per definitie zou je kunnen zeggen dat wie in het kader
van de Wet getuigenbescherming als anonieme getuige is
opgetreden, niet meer in aanmerking behoeft te komen voor
het
getuigenbeschermingsprogramma. Die heeft ook geen
risico.
In de praktijk biedt de regiopolitie in uitzonderlijke gevallen
bescherming. In het rapport wordt een geval genoemd van een getuige
die in de gelegenheid wordt gesteld te emigreren. Ook is een geval
bekend van een getuige die tijdelijk is ondergebracht in een hotel
in Duitsland.
4.4.3 Doel van het gebruik: nut en betrouwbaarheid
In het algemeen heerst in politiekringen de opvatting dat
inlichtingenwerk door middel van informanten waardevol is. Al in
1983 werd gesteld: Het kopen van inlichtingen, om die
opsporingstaak op een zo goed mogelijke wijze te vervullen, is een
werkwijze die moeilijk kan worden gemist. De rol van een betaalde
informant is dikwijls zelfs van doorslaggevende betekenis bij de
opsporing van daders van een misdrijf of ter voorkoming van een
misdrijf. Noot
Het doel van het vergaren van inlichtingen van informanten, kan
als volgt worden gereconstrueerd: in de eerste plaats dienen deze
inlichtingen om nieuwe zaken in beeld te brengen en daaromtrent
beslissingen over de vraag welke zaken moeten worden aangepakt,
voor te bereiden. Omdat met name de zaken van georganiseerde
criminaliteit doorgaans worden gestart naar aanleiding van
beschikbare CID-informatie (zie Bijlage 6 Organisaties,
hoofdstukken 3, 4, 6 en 9) en die informatie voornamelijk tot
stand komt door informanten, is de indirecte rol van informanten
bij de selectie van zaken groot.
- De voorzitter:
- De basis van uw werk is nog steeds wat u uit het criminele
milieu hoort? - De heer Mosterd:
- Wij proberen daar nu wat meer koers aan te geven. Een bekend
probleem bij de CID was – het is het ten dele nog steeds,
maar het was het zeer zeker – dat het terechte verwijt werd
gemaakt: de
informant runt, managed de CID en bepaalt waar de politie
achteraan loopt. Door betere afspraken, betere procedures, zie je
nu dat wij proberen de beleidsdoelstellingen van het korps te
volgen. Het is in dit verband grappig dat ik, voordat ik hier
naartoe kwam, nog een managementrapportage zat door te nemen,
waarin wij ook dit jaar proberen de bedrijfsvoering wat beter te
verwoorden. Daarin zie je dan bijvoorbeeld dat wij op het item
woninginbraken zoveel informantengesprekken hebben gehad en op het
item roofovervallen zoveel informantengesprekken. Op die manier
proberen wij eigenlijk zelf veel meer de regie te bepalen.
Noot In de tweede plaats dragen de inlichtingen van
informanten bij aan de oplossingen van bepaalde onderzoeken, hetzij
door concrete aanwijzingen te geven over gepleegde of te plegen
strafbare feiten dan wel door inzicht te geven in kenmerken en
relaties van bepaalde personen die als verdachte of anderszins de
belangstelling van de politie hebben. Dat informanten deze functie
hebben is aannemelijk, maar er zijn geen cijfers – laat staan
recente cijfers – die hierin nader inzicht geven. Wel kunnen
uiteraard voorbeelden van successen worden genoemd.
Door de informatie is in Gelderland-Midden een overval
voorkomen. Op het tijdstip van de geplande overval is er een
politieauto voor het te overvallen pand gezet. Voorts wordt uit
Brabant-Zuid-Oost gemeld dat aan een informant toestemming is
gegeven om mee te gaan in de uitvoeringsfase van een moord. Op deze
wijze kon de verdachte aangehouden worden voor verboden
wapenbezit.
Intussen wordt veel van de verzamelde informatie in het geheel
niet gebruikt. Volgens een CID-chef wordt binnen zijn regio slechts
18% van de verzamelde informatie ook daadwerkelijk gexploiteerd.
Zowel vanuit de recherche als vanuit het OM is de opvatting dan ook
te vernemen dat de CID-informatie nogal ongestructureerd is. Het
varieert van informatie over een gestolen brommer tot een
drugorganisatie. Projectmatig werken op van tevoren uitgekozen
doelen zou nog te weinig gebeuren.
Nu moet deze in het licht van de bevindingen in Bijlage 6
Organisaties, hoofdstuk 3 Criminele-inlichtingen diensten niet
onbegrijpelijke kritiek, enigszins worden gerelativeerd. In de
eerste plaats kan informatie die irrelevant lijkt voor het lopende
onderzoek wel zinnig zijn om nieuwe zaken en groepen in beeld te
krijgen. In de tweede plaats is de kwaliteit en de structurering
van de informatie in hoge mate afhankelijk van de toeleveranciers:
de informanten. Ten aanzien van sommige (groepen) subjecten
beschikt de CID niet of nauwelijks over informanten – bijvoorbeeld
in de Chinese onderwereld – en ten aanzien van andere (groepen)
subjecten is de betrouwbaarheid van de informanten gering.
De betrouwbaarheid van de informanten wordt ongetwijfeld mede
benvloed door de motieven van een persoon om als informant op te
treden (over de betrouwbaarheidsinschatting Bijlage 6
Organisaties, hoofdstuk 3 Criminele-inlichtingen diensten).
Naar die motieven wordt ook gevraagd bij het kennismakingsgesprek.
Veruit het meest genoemde motief is de hoop een beloning te
krijgen.
- De heer Paulissen:
- Wat wij altijd doen, is zoeken naar het motief van de
informant. - De voorzitter:
- Wat zijn zijn motieven?
- De heer Paulissen:
- Vaak is dat geld. Het kan wraak zijn. Het klinkt misschien
vreemd, maar er zijn er bij die er een soort vak van maken. Zij
zien er een bepaalde spanning in terug. Wij scannen een
beetje: waarom komt deze man ons nu vertellen dat dit
gebeurt? - De voorzitter:
- Toch ook uit concurrentieoverwegingen? Je kunt toch je
concurrent zo uitschakelen? - De heer Paulissen:
- Dat zou op een gegeven moment kunnen.
Noot - De heer Van Looijen:
- Motieven zijn er vele: wraak, concurrentiebeding,
dollartekens in de ogen. Zo kan ik er een aantal noemen.
Noot
Sommigen gaan ervan uit dat informanten per definitie onbetrouwbaar
zijn; zeker informanten uit de omgeving van de hoofddader worden
met scepsis bezien. Er dient immers rekening mee gehouden te worden
dat de CID wordt misbruikt; er is zelfs gewezen op de mogelijkheid
dat criminele organisaties quasi-informanten sturen om informatie
over lopende zaken in te winnen.
- De voorzitter:
- Dus hoe meer strafbare feiten hij pleegt, hoe meer
vertrouwen je in hem moet hebben? - De heer Paulissen:
- Absoluut. Stel dat een informant een wat actievere
rol gaat spelen binnen zo’n organisatie. Dat doet ik niet met
een informant die ik niet ken, die ik nooit heb kunnen
controleren.
Informanten zijn in mijn ogen nooit 100% stuurbaar. Het is een
illusie om mensen voor te schilderen: luister, dit is het scenario
en dit gebeurt er. Wat je moet doen, is duidelijke afspraken met
die man maken: dit zijn de kaders waarbinnen jij opereert met
dekking van politie en justitie, als jij daarbuiten gaat, zijn de
problemen en de effecten daarvan ook voor jezelf, als wij je buiten
die kaders op een strafbaar feit betrappen waarover wij vooraf met
jou geen afspraken hebben gemaakt, dan ga je daarmee gewoon het
strafrechtelijke circuit in. Dus je probeert de stuurbaarheid wel
te vergroten, maar op 100% moet je nooit rekenen. Je moet altijd
wantrouwend blijven ten opzichte van hetgeen zo’n informant
voor je doet. Dat is het spel. En die onzekerheid moet je
meenemen. Noot
In het algemeen wordt de stelregel aangehangen dat informatie
van een enkele informant onvoldoende is om op te varen. Bij het
zoeken naar bevestiging bestaat het gevaar dat dezelfde informatie
nogmaals bevestigd wordt door dezelfde bron.
Dat gevaar dreigt met name als de informant zijn informatie bij
verschillende CIDen neer legt. Hier is ook te wijzen op de onder
4.2.2 beschreven U- en L-bochtconstructie voor zover die het doel
hebben een burgerinformant af te schermen: diens informatie wordt
als het ware witgewassen tot informatie van de politiefunctionaris
die als informant staat ingeschreven. Het is (niet alleen
theoretisch) mogelijk dat desondanks uiteindelijk toch ook de
informatie van de burgerinformant opduikt, als gevolg waarvan twee
CID-bronnen elkaar bevestigen: in het uiteindelijk opgemaakte
proces-verbaal kan ook de indruk zijn gewekt dat het om twee
bronnen gaat, terwijl dat er niet met zoveel woorden staat en het
in feite een bron is. Niet zelden is een proces-verbaal als volgt
ingedeeld :
1. Op 3 januari 1994 kwam bij de RCID informatie binnen dat
Jansen zich schuldig maakt aan woninginbraken. De bron wordt
gekwalificeerd als in het verleden betrouwbaar gebleken.
2. Op 23 januari 1994 kwam bij de RCID informatie binnen dat Jansen
beschikt over een grote som geld. Het zou gaan om tenminste 20.000
gulden. De bron wordt gekwalificeerd als in het verleden
betrouwbaar gebleken.
3. Op 6 februari 1994 kwam bij de RCID informatie binnen dat
Jansen half januari 1994 een woninginbraak heeft gepleegd waar veel
geld is weggenomen. Hij zou op dit moment in cafs de grote jongen
uithangen. De bron wordt gekwalificeerd als in het verleden
betrouwbaar gebleken.
4. Voorts is bekend geworden dat op 18 januari een inbraak in
een woning aan de X-straat te Y heeft plaatsgevonden. De buit
bedroeg onder meer 50.000 in contanten. Zie de bijgevoegde
aangifte. In dit bericht wordt niet gezegd dat er van n en dezelfde
bron sprake is en ook niet dat er van meer bronnen sprake is.
Navraag is zonder meer noodzakelijk.
Het is niet ongebruikelijk de betrouwbaarheid van een informant
te testen: het is evenwel niet duidelijk wanneer hiertoe wordt
besloten. De gangen van een informant worden soms nagegaan door een
observatieteam (OT). Het observatieteam (OT) gaat dan na of de
informant de met de runner gemaakte afspraken nakomt.
In het contact met criminele informanten zou niet stiekem met
opname-apparatuur worden gewerkt. Het vertrouwen wordt wel eens
gecheckt door de informant te vragen een recorder in zijn zak te
doen. Dit wordt ook gedaan omdat informanten nogal eens
overdrijven.
De Regeling tip-,toon- en voorkoopgelden schrijft voor dat
informanten die onbetrouwbaar zijn gebleken worden vermeld op een
zogenaamde zwarte lijst. Deze lijst wordt thans naar aanleiding van
meldingen vanuit de regio opgesteld door de CRI en door deze dienst
vertrouwelijk binnen de korpsen bekend gemaakt. Of iemand op de
lijst wordt geplaatst of er weer van afgevoerd wordt is een
beslissing van de chef van de CID.
- De voorzitter:
- U beschikt over een zwarte lijst met informanten.
Staan daar de mensen met naam en toenaam op? - De heer Barendregt:
- Ja, hoewel ze sinds kort gecodeerd zijn. Het bezwaar van het
verspreiden van de naam is dat ook bekend wordt dat iemand in het
verleden als informant is opgetreden. Al is hij nu
onbetrouwbaar, dan wil dat niet zeggen dat hij dat in het verleden
ook was. - De voorzitter:
- Hoeveel mensen staan er op die lijst?
- De heer Barendregt:
- Het zijn drie A4-tjes vol. Ik denk dat het om 120 130 mensen
gaat. Noot - De heer Van der Voort:
- Als de criminele organisatie plotseling besluit om de
plannen anders uit te voeren, dan hebben politie en justitie te
maken met de criminele informant die dat meldt en waar je je
vraagtekens bij hebt. Uiteindelijk gaat het erom wat voor contact
de runners hebben met de informant. Kun je ervan op aan, is
de informant betrouwbaar gebleken, is die aan te sturen? In
sommige gevallen, als tijdens het traject blijkt dat er telkenmale
een ander verhaal komt en als wij het gevoel hebben voor het lapje
te worden gehouden, dan moet je er een streep onder
zetten. - De voorzitter:
- Heeft u dat ook gedaan?
- De heer Van der Voort:
- Het is in zaken voorgekomen dat een streep is gezet onder de
samenwerking met een informant. Dan komt deze op de
zogenaamde zwarte lijst terecht bij de RCID.
Noot
Een voorbeelden van het verbreken van het contact met een
informant is een onderzoek van Gelderland-Midden, waar een
informant werd gerund van wie pas later bleek dat hij zelf deel
uitmaakte van de criminele organisatie. Alle politile contacten met
deze informant zijn daarop verbroken. De hoofdofficier van
justitie oordeelde dat sprake was van een toelaatbare inzet. In een
onderzoek in Zaanstreek/Waterland werd overwogen tot
burgerinfiltratie. Dat ging niet door in verband met
onbetrouwbaarheid van de burger. Het is de runners verboden om
met personen op de zwarte lijst contact op te nemen. Als dergelijke
personen contact zoeken met CID-rechercheurs, moeten zij
onmiddellijk overleg plegen met de chef van de CID. De chef van de
CID stelt vervolgens vast of en zo ja onder welke voorwaarden en
door wie contact wordt onderhouden met een persoon op de zwarte
lijst. De contacten met die persoon moeten beperkt blijven tot de
zaak waarover hij informatie aanbiedt. Deze regeling wordt in de
praktijk niet altijd nageleefd. Zo kwam naar voren dat een
rechercheur/runner is geschorst, omdat hij ondanks daartoe
verstrekte opdracht het contact met een informant niet had
verbroken. Wel dient hierbij te worden opgemerkt dat niet is uit te
sluiten (en het ook voorkomt) dat een informant van de zwarte lijst
alsnog in contact treedt of benaderd wordt door de tactische
recherche. De recherche weet niet dat de getuige op de zwarte lijst
staat. Dit is ook niet bezwaarlijk, aangezien de verklaring van de
voormalig informant nu via het openbare traject gaat.
4.4.4 Gevallen: het soort delicten en de betekenis van de
verdenking
De informanten bevinden zich voornamelijk in de wereld van de
verdovende middelen. De meeste informatie – percentages van 60 en
80 zijn genoemd – heeft betrekking op drugs en aan drugs gelieerde
feiten. Het reguliere CID werk zou derhalve vooral drugs betreffen.
Daarnaast spelen informanten een rol bij levensdelicten, in
georganiseerd verband inbreken en corruptie. Eerder in 4.2.2 is er
al op gewezen dat de wens bestaat ten aanzien van niet-klassieke
criminaliteit (milieu en fraude) informanten te vinden en dat dit
tot nog toe slechts in beperkte mate lukt.
Het ligt in de aard van dit middel dat informanten niet alleen
worden gebruikt in geval van verdenking. Met name incidentele
tipgevers melden zich dikwijls spontaan aan en hebben dan iets te
vertellen over een nog onbekend strafbaar feit of over een persoon
tegen wie nog geen verdenking bestaat. De vraag is in het algemeen
en dus ook ten aanzien van de incidentele tipgevers, wanneer de
door de informant aangedragen informatie over een persoon mag
worden geregistreerd. De definities van het CID-subject en het
grijze veld subject in de CID-regeling 1995 lijken een
aanknopingspunt te bieden: een CID-subject is een natuurlijk
persoon of rechtspersoon, die als verdachte betrokken is, of naar
redelijkerwijs kan worden vermoed betrokken zal worden bij enig
misdrijf, dat gezien zijn ernst of frequentie dan wel het
georganiseerd verband waarin het wordt gepleegd een ernstige
inbreuk op de rechtsorde maakt (artikel 1 sub c jo 2, eerste lid
sub a CID-regeling 1995), terwijl van het grijze veldsubject nog
niet vaststaat of hij als CID-subject kan worden aangemerkt
(artikel 1 sub d).
De definitie van het CID-subject in de CID-regeling 1995 is iets
preciezer dan die in artikel 1 Besluit Politieregisters, maar is
daar goed mee te verenigen. De definitie van het
grijze-veldregister is daarentegen preciezer – aangelegd met het
oog op de vaststelling of de geregistreerde in samenhang met andere
gegevens kan worden aangemerkt als CID-subject – dan die in de
CID-regeling 1995. Wanneer een mededeling van een informant – die
immers nog niet (en vermoedelijk nimmer) als getuige wordt
aangemerkt – aanleiding is om iemand als CID-subject (ofwel als
verdachte of als betrokkene) te beschouwen dan wel als persoon die
niet als zodanig maar wel als grijze veld subject is te
registreren, is niet helder en in de praktijk lijkt hierover ook
geen beleid te bestaan.
Tijdens de RCID-themadagen van 5 en 6 april 1988 heeft men
gediscussieerd over de vraag wanneer verkregen inlichtingen als
criminele inlichtingen moeten worden beschouwd en waar het
beoordelingsprimaat behoort te liggen. Men kwam tot de conclusie
dat er voldoende vertrouwen in CID-rechercheurs mag worden gesteld
om de beoordeling hiervan aan hen over te laten. Het primaat ligt
dus bij degene die de inlichtingen in ontvangst neemt.
Noot
- De heer Barendregt:
- Het is heel lastig om de criteria voor CID-subject in
de praktijk te interpreteren. De regel spreekt over ernstige
inbreuk op de rechtsorde. Wij kennen n rechtsorde in Nederland,
maar de inbreuk daarop kan zeer divers zijn. Kortom, er kan
regionaal en lokaal verschil zijn wat betreft de inbreuk. Je moet
al een bandbreedte hanteren, voordat je tot benoeming kunt
overgaan. Er zijn regio’s die via een puntensysteem proberen om de
zwaarte van het feit in relatie tot de persoon in kaart te brengen.
Wij hebben met elkaar gepoogd om de criteria landelijk vast te
stellen, maar dat is niet gelukt omdat het heel lastig is. Dit
betekent dat de registerbeheerder vanuit zijn verantwoordelijkheid
voor de privacy de taak heeft om daarop toe te zien en steeds te
bekijken of het rechtmatig is. Noot
Daarmee hangt nauw samen het gegeven dat niet duidelijk is wanneer
over een persoon nadere gerichte vragen kunnen worden gesteld aan
informanten, of in hoeverre het (systematisch) verzamelen van
gegevens over een grijze veld subject wordt toegelaten en
plaatsvindt. Wel staat vast dat informanten met concrete vragen op
pad worden gestuurd, zonder dat vaststaat dat de betrokken persoon
over wie de informatie wordt gevraagd verdachte is, of dat een
strafbaar feit is gepleegd.
Wat hier ook van zij, feit is dat informanten worden gerund met
het doel van bepaalde personen meer te weten te komen voordat
iemand als verdachte is gedentificeerd. Of zulks alleen gebeurt,
als het subject als CID-subject is geregistreerd dan wel als grijze
veld subject, of dat ook zonder een dergelijke status op concrete
personen wordt gerechercheerd, is niet duidelijk.
De eventuele status van het subject is van belang met het oog op
andere opsporingsmethoden.
- De heer De Graaf:
- Mijn vraag is wat concreter. U zegt dat de actieve
observatie van een observatieteam niet op een
CID-subject gezet mag worden? - De heer Vrakking:
- Als het CID-subject verdacht is, mag het wel. Bij
degene die mogelijk verdachte kan worden, mag het niet, zo vind ik.
(…) dat gaat mij te ver. Als er geen verdachte is, vind ik dat
een inbreuk op het Europees Verdrag. - De heer De Graaf:
- Toch begrijp ik het nog niet, mijnheer Vrakking. Wij horen
hier van heel veel mensen dat je nu juist die methoden nodig hebt –
en dan heb ik het niet over doorlevering, maar over observeren,
peilbakens plakken – kortom, informatiemethoden om te kunnen
bepalen of een CID-subject uiteindelijk ook verdachte kan
worden. Wij hebben een paar voorbeelden op tafel gehad. Het wordt
in heel Nederland waarschijnlijk toegepast juist om te kijken of
iemand uiteindelijk als verdachte aangemerkt kan worden. U zegt:
dat kan absoluut niet. - De heer Vrakking:
- Dat vind ik. Als je het over organisaties hebt en je hebt
twee, drie verdachten in beeld gebracht, zie je wel door het volgen
van die twee, drie mensen meer en meer mensen. Dit betekent dat je
zo de organisatie in beeld krijgt. Maar ‘s morgens opstaan en
denken kom wij gaan vannacht de scharensliep maar even bekijken kan
niet. - De heer De Graaf:
- Maar die scharensliep toch niet per se
CID-subject? - De heer Vrakking:
- Nee, maar je hoort vaak verdedigen dat je ook dingen in
kaart zult moeten kunnen brengen, omdat het bij voorbaat al
verdacht zou zijn. En dat gaat mij te ver. - De heer De Graaf:
- Betekent uw opvatting dat je het begrip verdachte wat ruimer
gaat interpreteren? Omdat je die methode nodig hebt je sneller tot
de verdenking komt? - De heer Vrakking:
- Als u in de rode Cremers, ons handboekje, kijkt, vindt u
daarin nog steeds een standaardarrest van de Hoge Raad uit 1983.
Dat ging over het volgende. Er komt de tip binnen dat er in een
bepaalde woning in drugs gehandeld wordt. De Hoge Raad zegt: dat
was al voldoende om degenen die daar
naar binnen gingen als verdachte aan te merken. Dus je bent
tamelijk snel verdachte, als er aanwijzingen zijn. Noot
Voorts is de status van het CID-subject van belang met het oog op
het gericht stellen van vragen aan de informant. De privacy van het
subject kan immers in het geding komen.
Illustratie: gesteld dat de informant de echtgenoot van het subject
is en dat de informant stelselmatig verslag doet van de
activiteiten van haar partner. Dit kan de facto een dermate
intensieve observatie inhouden, dat zulks – indien het zou
geschieden door een overheidsambtenaar – een ontoelaatbare inbreuk
op de privacy zou opleveren. Naar geldend recht, kan de politie
hier onbelemmerd gebruik van maken, aangezien niet zij, maar de
informant (wellicht) een inbreuk maakt, waarvan de politie slechts
gebruik maakt. Noot Als eenmaal een tactisch onderzoek
tegen een verdachte, of zelfs een gerechtelijk vooronderzoek loopt,
brengt dit niet mee dat het contact met de informant wordt gestaakt
of formeel een andere status krijgt. Illustratie: Stel dat op zeker
moment een kleine dealer wordt opgepakt en deze vertelt dat hij
zijn waar heeft ingekocht bij ene Johnnie in caf Het Haasje.
Gesteld voorts dat de cafbaas een informant van de politie is. Als
bijvoorbeeld nog niet bekend is wie Johnnie is, is er nog geen
verdenking. Sterker nog het enkele feit dat deze informant Johnnie
aanwijst is (zolang er nog geen getuigenverklaring van het
dealertje ligt) wellicht onvoldoende om van een redelijk vermoeden
te spreken. Op dat moment opereert de politie proactief. Dat
verandert als de politie weet wie Johnnie is, hem verdenkt en een
telefoontap wil verzoeken. Dat vergt het tactisch maken van het
onderzoek en tevens een gerechtelijk vooronderzoek (of in de
voorgestelde wetgeving inschakeling van de rechter-commissaris).
Het is evenwel goed mogelijk dat de CID ook dan nog de caf-baas
blijft benaderen om te vragen of hij een tip wil geven als Johnnie
opnieuw in het caf komt. Het feit dat dan een informant wordt
gerund in het kader van de zogenaamde parallelle opsporing is van
belang met het oog op wetsontwerp 23.251, dat immers melding van
opsporingshandelingen in het parallelle traject aan de
rechter-commissaris voorschrijft. Of daarmee ook gedoeld is op
CID-handelingen is niet duidelijk (zie ook Bijlage 6
Organisaties, hoofdstuk 3 Criminele inlichtingendiensten).
4.4.5 Duur
Kenmerkend voor de incidentele tipgever is dat het contact met
hem eenmalig, althans uiterst vluchtig is. De duur en intensiteit
van contacten met passief gerunde informanten is wisselend. Het
komt in dergelijke gevallen voor dat de rechercheur zijn informant
min of meer bij toeval in een caf treft. Het komt ook voor dat de
passief gerunde informanten met grote regelmaat aangehoord worden
door de runners. Er lijkt weinig reden te bestaan om hier verder
bijzondere aandacht aan te wijden. Wel kan nog worden opgemerkt dat
met name bij de informant die zijn brood verdient met het geven van
criminele inlichtingen het gevaar bestaat dat de relatie met hem
voortduurt hoewel het nauwelijks nog bruikbare informatie oplevert,
omdat zowel de informant (in verband met zijn inkomsten) als de
runner (in de hoop dat er volgende keer betere informatie zal
komen) belang hebben bij het instandhouden van de relatie. Tijdens
het onderzoek is zelfs n geval gebleken waarin de informant en zijn
runners gedurende 20 jaar contact hadden.
Bij de actief gerunde, de gestuurde informant is de vraag
hoelang van de diensten van zo’n informant gebruik wordt gemaakt.
Structureel gebruik maken van dezelfde informant bij het doorlaten
van drugstransporten wordt in de praktijk ongewenst geacht, maar
komt wel voor. Met name als de informant waardevol is gebleken en
er een goede relatie tussen informant en rechercheurs is opgebouwd
is het moeilijk de relatie te verbreken. Om te voorkomen dat de
omgekeerde sturing ontstaat, is vijf jaar genoemd als maximale
termijn voor de contacten met een informant. Dat is ongeveer
dezelfde termijn als de BVD aanhoudt voor haar agenten.