4.2 Omschrijving methode
4.2.1 Definitie
Het begrip informant kan formeel en inhoudelijk worden
gedefinieerd. Formeel is de informant degene die als zodanig staat
geregistreerd bij de Criminele Inlichtingendienst (CID). Deze
definitie voldoet echter niet, al was het maar om de enkele reden
dat op grond daarvan niet is vast te stellen wie dan als zodanig
moeten worden geregistreerd. In het navolgende wordt dan ook een
materile definitie ontwikkeld. In het rapport Opsporing
gezocht (blz. 25) wordt de informant gedefinieerd als iemand,
die anders dan als getuige, aan een opsporingsambtenaar gevraagd of
ongevraagd inlichtingen verstrekt over een gepleegd of nog te
plegen strafbaar feit. Het is overigens niet uitgesloten dat een
informant in een later stadium wel wordt gehoord als (al dan niet
anonieme of beschermde) getuige. Het is evenmin uitgesloten dat een
informant in een zaak waarover hij informatie aandraagt alsnog als
verdachte in het vizier komt. In dat perspectief is het wenselijk
om de systematiek van de Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden
(1985) over te nemen en in plaats van de frase anders dan als
getuige op te nemen dat de inlichtingen worden verstrekt, onder
voorwaarde dat de anonimiteit wordt gewaarborgd. Dat doet ook recht
aan het grote gewicht dat in de praktijk aan deze toezegging wordt
toegekend.
Volgens de eerder gebruikte definitie betreffen de inlichtingen
gepleegde of nog te plegen strafbare feiten. In de praktijk is het
verband tussen hetgeen (al dan niet desgevraagd) wordt meegedeeld
en enig strafbaar feit tamelijk ver verwijderd: de politie is soms
genteresseerd in de handel en wandel van het subject – komt hij in
bepaalde cafs; kent hij X; is hij actief in de sportwereld
enzovoort. Hier is de definitie in vergelijking tot de praktijk te
eng. Onder criminele inlichtingen worden verstaan inlichtingen over
personen van wie wordt vermoed dat zij betrokken zijn of nog zullen
worden bij gepleegde of te plegen strafbare feiten. In de
literatuur zijn ook andere elementen genoemd. Zo definieert
Frielink Noot een informant als iemand uit het criminele
milieu die – al dan niet tegen betaling of enige andere prestatie –
de politie regelmatig inlichtingen verstrekt over gepleegde of nog
te plegen strafbare feiten. Zoals we zullen zien is de beperking
tot criminele informanten niet terecht, al is het waar dat de
traditionele informant uit het criminele milieu afkomstig is. Ook
de regelmaat van de contacten is niet dwingend, aangezien voor de
vraag of iemand als informant wordt geregistreerd die regelmaat
niet bepalend is, maar de toezegging van anonimiteit. Op het in dit
verband in de praktijk wel, maar principieel niet relevante
verschil tussen incidentele informanten/tipgevers en informanten
die regelmatig informatie verschaffen (en verder worden aangeduid
als gerunde informanten) wordt hierna onder 4.2.2 teruggekomen.
Tenslotte kan ook de tegenprestatie niet als bestanddeel van de
definitie worden opgenomen, aangezien sommige informanten – een
minderheid – niet zozeer financile of strafvorderlijke
tegenprestaties beogen, maar wraak of uitschakeling van de
concurrentie, danwel handelen uit gewetensnood.
Een en ander brengt de commissie tot de volgende definitie van
informanten: iemand die onder zekere waarborgen aangaande zijn
anonimiteit aan een opsporingsambtenaar gevraagd of ongevraagd
inlichtingen verstrekt in verband met gepleegde of te plegen
strafbare feiten.
4.2.2 Verschijningsvormen: typen informanten
Informanten kunnen op grond van de manier waarop ze worden
geworven in drie groepen worden verdeeld: de aangehoudenen, degenen
die zich spontaan melden en degenen die benaderd worden. De eerste
categorie is het grootst: de meeste informanten worden geboren
tijdens het verhoor.
Dat is als volgt te illustreren. Bij een pand waar wordt
gedeald, worden enkele lieden die het uiterlijk voorkomen hebben
van een junk aangehouden en naar het bureau gebracht. Deze
verdachten leggen al dan niet een verklaring af, maar in de drie
dagen van in verzekeringstelling wordt een relatie opgebouwd met de
verhorende politie-ambtenaren. De politie kijkt wat er voor hen
gedaan kan worden in hun benarde situatie. Ze worden verwezen naar
hulpverleningsinstanties als ze dat wensen. Er zijn er dan een
aantal die gewoon zeggen: Je hebt mij redelijk goed behandeld, als
we mekaar tegen komen ben ik tot een wederdienst bereid, of anders
weet je me te vinden.
De wijze van werving sluit aan bij de bevinding dat de meeste
informanten afkomstig zijn uit het criminele milieu. Met boeven
worden boeven gevangen. Volgens diverse schattingen van
politiedeskundigen zal in elk geval meer dan drie kwart van het
totale informantenbestand een criminele achtergrond hebben. Daarmee
verschillen de toeleveranciers van de Criminele
inlichtingendiensten van die van de Binnenlandse veiligheidsdienst
(BVD). De informanten van de BVD (die bij die dienst als agenten te
boek staan) hebben doorgaans geen criminele achtergrond.
Er zijn echter ook informanten zonder criminele achtergrond. Te
denken valt in de eerste plaats aan de vriendin of echtgenote van
een persoon uit het criminele milieu, of aan familieleden. In de
tweede plaats is te denken aan informanten afkomstig uit het
dienstverlenende bedrijfsleven: bijvoorbeeld autoverhuurders,
garagehouders, taxichauffeurs en mensen uit de horeca. Juist deze
informanten behoren (evenals de hiernavolgende) tot de groep die
zich spontaan meldt of die wordt benaderd door een CID. Een breed
aangetroffen opvatting is dat er in de bovenwereld te weinig
informanten worden gerund: tegenwoordig zou daarnaar actief gezocht
worden. In de derde plaats – en in het verlengde van het vorige
punt – worden ook in verband met de niet-klassieke criminaliteit
(zoals milieudelicten en fraude) informanten gezocht en gevonden in
de kring van concurrenten en werknemers.
Als informanten worden door de Algemene inspectiedienst (AID)
genoemd: vrachtwagenchauffeurs, vissers, boeren
(concurrentie-informanten) en werknemers. Bij de douane recherche
noemt men als tipgevers portiers op een haventerrein die zien dat
van een zeeschip een tas op de kade wordt gezet. In de sector
milieu hebben rechercheurs een heel nieuw informatienetwerk moeten
opbouwen. Een verdeling naar een aandachtsgebied als het milieu is
echter niet gebruikelijk.
In beginsel kunnen bovenwereldinformanten overal worden
gerecruteerd.
- De voorzitter :
- U heeft ons eerder verteld dat u heeft overwogen om
journalisten als informant te gaan gebruiken. - De heer Paulissen:
- Ja.
- De voorzitter:
- Zijn zij uiteindelijk ook ingeschreven?
- De heer Paulissen:
- Neen, zij zijn uiteindelijk niet ingeschreven, omdat
onze korpsbeheerder vond dat wij hierin toch een beetje te
ver gingen. Noot
Soms worden politiemensen (al dan niet uit een andere regio)
ingeschreven als informant in het register van de CID. Ook zijn zij
soms zelfs betaald als informant om anderen te doen geloven dat het
gewoon om burgerinformanten gaat. Noot Doorgaans – maar
niet altijd – is de CID-chef van de status van deze informant op de
hoogte. Ter illustratie een citaat uit het verhoor van de leider
van het Rotterdamse arrestatieteam:
- De heer Koekkoek:
- U zei, dat vroeger mondeling aan de chef CID verteld
werd, wat er gezien was. Staat u of een van uw medewerkers
ingeschreven als informant bij de CID? - De heer Broere:
- In een ressortelijke vergadering van chefs RCID –
belegd op verzoek van de teamchefs AT Rotterdam en West 1 –
is deze problematiek aan de orde geweest. Toen was de optie aan de
orde om ingeschreven te worden als informant. In die tijd
was dat de beste optie. - De voorzitter:
- Bent uzelf ingeschreven geweest als
informant? - De heer Broere:
- Ja, ik was toen zelf ook ingeschreven als
informant. - De voorzitter:
- Hoe lang heeft dat geduurd?
- De heer Broere:
- Slechts een heel korte periode. Het was aan de orde net
voordat het AT van de gemeentepolitie en het AT West
1 samengingen. Beide chefs waren erbij betrokken. De huidige
CID-officier en de huidige chef CID hebben beiden
verklaard hieraan absoluut niet mee te willen werken. Dat is al
twee jaar geleden. Ik heb dus ongeveer een jaar ingeschreven
gestaan. - De voorzitter:
- Vindt u het zelf wel een acceptabele werkwijze?
- De heer Broere:
- Op dat moment was dat voor ons acceptabel. Er is toen heel
nadrukkelijk over de voors en tegens gesproken en het werd als
zodanig geaccepteerd. Op grond van voortschrijdend inzicht – het is
een wat afgezaagde kreet – hebben wij nu de conclusie getrokken dat
wij van al onze bevindingen proces-verbaal opmaken.
Noot
De reden van het bestaan van de aldus opgezette zogenaamde
U-bochten en L-bochten is doorgaans de afscherming van de
identiteit van de oorspronkelijke informant.
U-bochten: het is voorgekomen dat een Utrechtse
pseudokoper/politie-infiltrant in Amsterdam optrad (met medeweten
van de Utrechtse politie) en in Utrecht werd ingeschreven als
informant. Op die manier kon de informatie van de pseudokoper (via
een U-bocht) worden vastgelegd en worden teruggezonden aan
Amsterdam, waardoor de identiteit van de pseudokoper zo goed
mogelijk verborgen bleef. Deze gang van zaken wordt slechts
toelaatbaar geacht als er toestemming voor is gegeven door het OM,
in het bijzonder op de plaats waar de informatie wordt gedeponeerd
en weer uitgegeven.
L-bochten: Soms bestaat niet de vooropgezette bedoeling om de
informatie (direct) terug te sturen naar de regio waar ze vandaan
kwam. Dan is sprake van de zogenaamde L-bocht: de CID-runners uit
Dordrecht voorzagen de CID Utrecht van informatie, waarbij Utrecht
de informatie opmaakt en de Dordtse runners als
informant werden ingeschreven.
Als reden voor inschrijving van politiefunctionarissen als
burgerinformant is ook genoemd dat zij in hun priv-situatie
informatie hebben opgedaan die zij niet op de normale manier (door
middel van het opmaken van een proces-verbaal) kunnen verstrekken
aan collega’s.
Zo zou om de traceerbaarheid van de oorspronkelijke informant te
bemoeilijken het volgende traject zijn opgezet. Burgerinformant B
meldt zich bij CID I met informatie over X. De CID I neemt contact
op met een politie-infiltrant (P). P treedt in contact met X.
Vervolgens meldt P zich onder een aangenomen valse identiteit bij
een andere CID en wordt daar als burgerinformant ingeschreven. P
geeft CID II inlichtingen over hetgeen hij te weten is gekomen,
maar maakt daar geen melding van aanwezigheid van de
oorspronkelijke informant B. Zo is deze er tussen uitgevallen en is
hij later in de strafzaak in beginsel niet meer traceerbaar. Het
zou zelfs voorkomen dat de politie-infiltrant in een dergelijke
situatie zich tijdens een verhoor door de rechter-commissaris
slechts identificeert onder zijn aangenomen valse identiteit en
niet kenbaar maakt dat hij van de politie is. Noot
- De voorzitter:
- Noemt u eens een voorbeeld van wat u bij de hand hebt gehad,
op zo’n manier dat het geen schade kan doen. - De heer Van Steeg:
- Nu, een informant die gezien heeft dat er in een
bepaald pand vuurwapens liggen; wij weten alleen maar dat die
informant het gezien heeft. De informant weet het en de
verdachte weet het, die twee, en daarbij komt dat de informant
in Utrecht of in de omgeving van de verdachte woont. Op het
moment dat de informant deze informatie ter beschikking
stelt aan Utrecht en de informatie in de openbaarheid komt, zal het
heel gauw duidelijk zijn voor de betrokken verdachte dat deze
informatie van die informant af komt. Bij het toepassen van
deze constructie zoek je naar mogelijkheden en vraag je je af: waar
heeft de verdachte bijvoorbeeld nog meer contacten? Als dan blijkt
dat hij veelvuldig in Amsterdam komt, zou je gebruik kunnen maken
van die wetenschap en zeggen: we gaan wat zand in de ogen van de
verdachte strooien en wij gaan de U-bochtconstructie
toepassen. - De voorzitter:
- Heeft u het ook wel eens zo gedaan, dat u het uit meerdere
steden liet terugkomen? - De heer Van Steeg:
- Nee.
- De voorzitter:
- Ik vraag dit, omdat er ook een voorbeeld is waarbij de
CID-informatie vanuit n bron, uit verschillende korpsen bleek terug
te komen. Want dat kan natuurlijk niemand controleren: u kunt het
aan Amsterdam vragen, u kunt het aan Rotterdam vragen en als zij
het allebei doen, heb je twee bronnen. - De heer Van Steeg:
- Ja, wie gaat er dan met zijn vingers omhoog staan? Ik niet,
in ieder geval. - De heer Vos:
- Ik zou nog iets over de U-bocht willen vragen: vindt er dan
geen opwaardering van de informatie plaats? Ik heb begrepen dat de
U-bocht ook wel eens gebruikt wordt om informatie als het ware een
zwaarder kaliber te geven. - De heer Van Steeg:
- Ik doe dat niet. Wij doen dat, zo durf ik te zeggen, in
Utrecht zeker niet. Gebruikelijk is dat wij in Utrecht de
informatie opmaken en dat deze de (waarderings-)codering meekrijgt
die wij in kunnen vullen. Die kunnen wij ook alleen maar invullen,
want wij hebben contact met de informant. Die krijgt die en
die waardering en wij geven dat door aan het andere korps, aan de
andere regio. De andere regio neemt die waardering over – ik vind
in ieder geval dat dit zo moet; dat spreken wij ook af – en deze
waardering komt uiteindelijk bij de tactische recherche
terecht. - De voorzitter:
- Heeft u er kennis van dat er wel eens opwaardering heeft
plaatsgevonden? - De heer Van Steeg:
- Nee.
- De voorzitter:
- Dit, omdat wij daar ook van gehoord hebben.
- De heer Van Steeg:
- Ja, u heeft mij dit bij een vorige gelegenheid ook gevraagd:
opwaardering via het CRI of zo, of via het buitenland. Nu,
dat is voor mij echt waanzin. Noot
Naast de vraag wie als informant worden ingeschreven, dient ook de
vraag naar de activiteiten van deze informanten te worden
behandeld. Dat er ook met andere dan ingeschreven personen wordt
gewerkt, wordt door sommigen met kracht ontkend.
- De voorzitter:
- U hebt met tientallen informanten te maken gehad. U
hebt, zoals ons is gebleken, zeer diep in dat werk gezeten. Daarom
kan ik mij voorstellen dat u ook nog van andere tipgevers gebruik
hebt gemaakt. - De heer Van Vondel:
- Dat kan ik mij dus helemaal niet voorstellen. Ik werk alleen
met informanten die expliciet ingeschreven staan in de
informantendossiers. Anders is het geen informant.
Noot
Onderscheid is te maken tussen incidentele informanten/tipgevers en
gerunde informanten. Die laatste categorie kan weer worden
onderscheiden in passieve informanten en gestuurde informanten. Wat
betreft de incidentele tipgevers is niet duidelijk onder welke
omstandigheden de politie bereid is om zo’n
tipgever als informant te registreren. Dit zal bijvoorbeeld
afhangen van het te verwachten gebruik van de tip. De tipgever
(bijvoorbeeld de buurman of een bezoeker van een persoon bij wie
drugs worden opgeslagen) zal onder omstandigheden zijn inlichtingen
slechts vertrouwelijk willen geven. Of hij als informant wordt
geregistreerd hangt af van de vraag of de tip ook daadwerkelijk als
CID-informatie wordt gexploiteerd, bijvoorbeeld als n van de
gronden om een gerechtelijk vooronderzoek ter fine van huiszoeking
te vorderen. Indien zulks het geval is, zal die registratie zinvol
zijn. Als de tip afkomstig is van een persoon die gewoon op naam
wil verklaren of als de tip op geen enkele wijze bruikbaar is, is
CID-registratie niet zinvol. Voor de regelmatige contacten tussen
informant en CID-rechercheur gebruikt men het begrip runnen. De
CID-rechercheur die de contacten met de informant onderhoudt, wordt
runner genoemd. Bedacht dient nu te worden dat van de
geregistreerde informanten een aanzienlijk aantal – de overgrote
meerderheid – niet gerund wordt. Het betreft hier de incidentele
tipgevers of informanten waar men tijdelijk geen of slechts
incidenteel contact mee heeft, bijvoorbeeld omdat ze gedetineerd
zijn of omdat er van politiezijde geen prioriteit ligt bij de soort
informatie die zij kunnen verstrekken (zie daarover 4.4.2).
Het runnen kan weer onderscheiden worden in passief en actief
runnen. De actief gerunde informanten worden ook gestuurde
informanten genoemd. Als onderscheidend criterium kan hier gelden
dat de informant gevraagd wordt iets anders te doen of na te laten
dan hij gewoon is of anders gezegd: als hij op verzoek van de
politie andere activiteiten gaat verrichten dan hij spontaan zou
doen.
Van een actief gerunde of gestuurde informant spreekt men als
aan de informant gevraagd wordt bepaalde cafs te bezoeken om
contacten te leggen. Ook wanneer specifiek aangegeven informatie
moet worden verzameld – dat wil zeggen als antwoorden op concrete
vragen worden gevraagd die de informant niet spontaan kan geven –
is van sturing sprake.
In de praktijk stelt menigeen zich op het standpunt dat niet
gestuurd wordt als een informant wordt gesuggereerd om ook caf In
de blauwe druif eens te bezoeken, omdat daar voor de CID
interessante personen komen.
- De heer Koekkoek:
- Nu kan de informant op die vragen geen antwoord
geven. Dan ligt het toch voor de hand dat de informant, die
zich in het criminele milieu beweegt, een antwoord gaat zoeken op
de vragen die de runner stelt? Stuur je dan niet? - De heer Valente:
- Zo zit de mens in elkaar. Dat is geen sturen. Anders kun je
geen informanten runnen. Ik ben strikt, maar zo strikt ben
ik niet. Zo strikt heb ik het nog niet bedacht.(….) - De heer Koekkoek:
- U ziet het dus niet als een vorm van sturing? Je wilt toch
bepaalde informatie hebben? Je stelt vragen. De informant
weet het niet. Dan gaat de informant toch op zoek? Je zet
hem toch op een spoor? - De heer Valente:
- Zo zou je het kunnen zien, maar dat is geen sturen. Hoe kun
je de informatie taxeren als je niet aan een informant
vraagt van: hoe weet je dat en hoe kom je eraan?
Noot
Vooral de informant die verkeert in criminele kring zal voor de
vraag kunnen komen te staan of hij zal deelnemen aan strafbare
feiten. Hij behoort er bij de eerste ontmoeting weliswaar door de
runners op te zijn gewezen dat proces-verbaal tegen hem wordt
opgemaakt, indien hij zich bij het verzamelen van inlichtingen
schuldig maakt aan een strafbaar feit. Noot Maar het
gebeurt ook dat de informant toestemming krijgt om onder gezag en
regie van politie en OM strafbare feiten te plegen en/of de
criminele organisatie te steunen.
- De heer Wortel:
- Een meewerkende informant mag naar mijn inzicht
alleen gezocht worden in de kringen van hand- en
spandienstenverleners. - De voorzitter:
- Zoals?
- De heer Wortel:
- Degenen die voor een criminele groepering noodzakelijke of
aantrekkelijke diensten kunnen verlenen. - De heer Koekkoek:
- Niet in de organisatie zelf?
- De heer Wortel:
- In de periferie, de hand- en spandienstenverleners. Daar kun
je naar mijn overtuiging een meewerkende informant vinden
aan wie je kunt toestaan zijn betrokkenheid voort te zetten onder
een aantal voorwaarden, waaronder het behoud van de
verdiensten. Hoewel de verdiensten fors kunnen zijn,
zullen zij aan een bepaalde bovengrens gebonden zijn.
Noot
In die gevallen, waarin de gestuurde informant ook handelend onder
gezag en regie van politie en OM optreedt door strafbare feiten te
plegen of door de criminele organisatie te ondersteunen, is de dan
gestuurde informant aan te merken als burger-infiltrant. Dat is ook
het geval als de gestuurde informant onder een aangenomen
identiteit functioneert.
- De heer Paulissen:
- Toen ik in 1987 in dat wereldje terecht kwam, was 90% van
de informanten crimineel. Zij
pleegden nauwelijks strafbare feiten en hadden niet ergens echt
actief in deel. Toch wisten zij redelijk veel van datgene wat zich
afspeelde. Je ziet in die jaren een verandering. Er ontstaat zoiets
van, omdat men natuurlijk ook weet dat er met informanten
wordt gewerkt: als je iets wilt weten, doe je dus mee. Dat
betekent bijna per definitie dat de informanten vervolgens
in een rol kwamen waarin zij actief in bepaalde constructies of
actief in bepaalde handelingen, ook strafbare handelingen,
betrokken werden. Dus dan ga je een informant een zaak in
sturen. Noot - De voorzitter:
- Wat is in algemene zin, dus niet gerelateerd aan dit
onderwerp, voor u het maximum wat een gestuurde infiltrant, die
burger, kan doen? - De heer Mosterd:
- Dat blijven voor mijn gevoel altijd de wat kleinere
dingetjes (…). Ik denk dat er een verhouding is tussen datgene
waar het om gaat en datgene wat de informant mag doen. In de
praktijk gaat het gewoon om kleine dingetjes. - De heer Rouvoet:
- Wat zijn kleine dingetjes?
- De heer Mosterd:
- Wat activiteiten. Wij hebben een zaak gehad waarin
verpakkingsmateriaal aangeleverd moest worden. De infiltrant wist
dat het op een bepaalde manier gemaakt moest zijn zodat er
verdovende middelen in gestopt konden worden. In de zin van artikel
140 is hij dan ook strafbaar, want hij heeft er weet van wat de
bedoeling ervan is. Je kunt ook denken aan de situatie dat hij weet
dat de hoofdverdachte, bij wie hij in de auto zit, een ronde maakt
om verdovende middelen te distribueren. Als hij daarbij zit en er
weet van heeft, pleegt hij ook een strafbaar feit. In die orde ligt
het. Noot
Overigens is het niet per se noodzakelijk dat een informant
die het criminele milieu ingaat tevoren reeds strafbare feiten
heeft gepleegd. Ook niet-criminele informanten kunnen
derhalve het milieu worden ingestuurd en daar ondermeer door het
plegen van strafbare feiten ingroeien.
Aan de afbakening tussen een burgerinformant en een
burgerinfiltrant wordt nader aandacht besteed in hoofdstuk
5.
Gebleken is overigens dat er in de praktijk geen eenduidigheid
heerst over de inhoud van het begrip informant en
infiltrant.
- De heer Brand:
- Ik heb moeite met de definitie van de
burgerinfiltrant. Er is een informant, dat is meestal een
criminele burger. Dan is er een politie-infiltrant. Aan het
eind van de rit kan ik bedenken dat ik een
burgerinfiltrant nodig heb. Ik wil op het terrein van
infiltratie niet verder gaan dan de politionele infiltrant met
de mogelijkheid om in extreme gevallen een burgerinfiltrant
te gebruiken. Ik wijs de definitie van de commissie-De Wit die
luidt dat zo gauw een informant een handeling verricht in
het belang van de criminele organisatie, hij een infiltrant
geworden is, af. Ik wil een omschrijving waarbij een informant
waarvan ik accepteer dat de criminele organisatie aan hem eisen
stelt, een informant blijft. Infiltratie gaat
verder. Noot Bedacht dient te worden dat niet steeds
van meet af aan duidelijk zal zijn of de informant kan uitgroeien
tot een infiltrant. Het is een geleidelijk proces. Het omslagpunt
van informant naar infiltrant zal niet steeds zonneklaar zijn.
Er is verschil tussen iemand die reeds chauffeur van een
verdachte is en zich bij een CID als informant meldt en het geval
waarin de CID aan een persoon vraagt om te gaan optreden als
chauffeur van een verdachte. In het eerst geval is de chauffeur
(die verder niet onder regie van de CID handelingen verricht) een
informant, terwijl hij in het tweede geval infiltrant is. Dat
laatste staat los van de vraag of de persoon die als chauffeur gaat
optreden zelf een crimineel verleden heeft of voor zijn
geloofwaardigheid al dan niet strafbare feiten moet plegen. De aard
van de handelingen is derhalve niet zonder meer beslissend voor de
vraag of iemand informant of infiltrant is.