2 JURIDISCH KADER
2.1 Algemene inleiding
Opsporing is volgens de commissie het verzamelen, registreren en
verwerken van gegevens en informatie door bevoegde ambtenaren
omtrent vermoedelijk gepleegde strafbare feiten of te plegen zeer
ernstige strafbare feiten in enig georganiseerd verband met het
doel te komen tot een strafrechtelijke sanctie. Dat het gaat om
opsporingshandelingen houdt in dat de gegevensverzameling en/of
-verwerking wordt benut voor een strafprocesrechtelijke afdoening
door de justitile autoriteiten of de strafrechter. Dit hoofdstuk
betreft de juridische achtergronden van de navolgende
opsporingsmethoden: a. observatie; b. runnen van informanten; c.
infiltratie; d. andere wijzen van informatie-inwinning, waaronder
misdaadanalyse, fenomeenonderzoek en financieel rechercheren. Deze
onderwerpen omvatten tal van deelonderwerpen die elk op zich ook
als opsporingsmethoden worden aangemerkt.
In het hoofdstuk over observatie is bij uitzondering tevens
ingegaan op reeds in de wet geregelde opsporingsmethoden zoals de
telefoontap en het onderscheppen van poststukken. Deze
laatstgenoemde methoden zijn strikt genomen geen bijzondere
opsporingsmethoden daar zij reeds in de wet zijn geregeld. Voor de
commissie schuilt een deel van het bijzondere karakter van de
onderzochte methoden in het gegeven dat ze niet – althans slechts
door de jurisprudentie en soms door enkele regels van anderen dan
de formele wetgever – in de wet zijn geregeld. De telefoontap en de
postvang moeten echter alleen al hierom in dit onderzoek worden
betrokken, omdat deze een bijzonder karakter hebben: in de eerste
plaats moet de toepassing ervan (tenminste tijdelijk) geheim
blijven, in de tweede plaats hebben deze middelen – sterker dan
andere in het Wetboek geregelde dwangmiddelen – betekenis met het
oog op toekomstige strafbare feiten en ten derde hebben de
resultaten ervan dikwijls betekenis voor onderzoek dat een ander
subject betreft. De meeste behandelde opsporingsmethoden worden ook
gebruikt in de zogenaamde pro-actieve fase. Met die term wordt door
de commissie uitsluitend (tenzij uitdrukkelijk anders vermeld)
gedoeld op de fase waarin niet of onvoldoende vaststaat dat een
strafbaar feit is of wordt gepleegd en dus ook nog niet een
verdachte als bedoeld in artikel 27 Sv aanwijsbaar is.
Noot In het (politile) spraakgebruik wordt de term soms
ruimer gehanteerd voor alle geheime onderzoekswerkzaamheden. Het
komt voor dat iemands gangen heimelijk worden geobserveerd voordat
een verdenking jegens hem bestaat, maar het komt ook voor dat de
gangen van een verdachte heimelijk worden geobserveerd – zodra de
verdachte van de observatie zou weten, zou de methode geen vruchten
afwerpen. Hetzelfde geheime karakter kenmerkt het runnen van
informanten, het begeleiden van infiltranten en in feite ook – zij
het minder noodzakelijk – het opvragen van inlichtingen bij
derden.
In dit hoofdstuk wordt slechts ingegaan op enkele algemene
juridische achtergrondgegevens die de onderzochte methoden gemeen
hebben. Daarbij komen in 2.2 mogelijke juridische gronden aan de
orde, alsmede of en zo ja in hoeverre de onderzochte
opsporingsmethoden een wettelijke regeling behoeven. De
rechtspolitieke overwegingen om al dan niet tot aanbevelingen
terzake over te gaan, worden uitsluitend in het eindrapport
vermeld. Voorts wordt in 2.3 in algemene zin ingegaan op de
voorwaarden voor de inzet van de opsporingsmethoden. In die
paragraaf wordt tevens toegelicht waarom een aantal punten de
gevallen waarin, de gronden/doelen waartoe, de vormvoorschriften
en/of termijnen waarmee en de functionarissen door wie de methoden
kunnen worden toegepast – in de navolgende hoofdstukken
systematisch de revue passeren. Daarbij wordt in dit hoofdstuk,
evenmin als in de rest van deze bijlage minder uitgebreid dan
mogelijk is, ingegaan op de controle op de toepassing. Deze komt
uitgebreider aan de orde in bijlage 6 over de organisatie. In de
navolgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de juridische
kaders waarbinnen tot op heden van de betreffende methoden wordt
gebruik gemaakt.