Illegaal gokken
HR 4 januari 1994, NJ 1994, 294 (DD 24 (1994) 94.185 (95. 607 E)
p. 430.
(Artt.1a en 30b Wet op de Kansspelen)
Verbalisanten (politile infiltranten A 119 en A 127) mengden zich
in het spelende publiek in een casino en deden zelf mee aan de
spellen om illegale gokactiviteiten te kunnen gadeslaan en
opsporen.. Rechtsvraag:
Voldeed de opsporing van illegale gokactiviteiten door middel
van infiltratie aan de eisen van proportionaliteit en
subsidiariteit?
Onder meer is namens de verdachte aangevoerd dat de feiten als
onderhavige, welke worden bedreigd met een gevangenisstraf van
maximaal twee jaar, nimmer door middel van infiltratie mogen
worden opgespoord in verband met strijdigheid met de beginselen van
proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij werd een beroep gedaan
op de beleidsuitgangspunten voor pseudokoop (Staatscourant 4
december 1985, 236) en de criteria zoals door de Hoge Raad
ontwikkeld, in het bijzonder met betrekking tot de subsidiariteit.
Het hof overweegt hieromtrent: dat overtredingen van Wet op de
Kansspelen (..) voor een deel slechts kunnen worden geconstateerd
op het moment dat de diverse spelsoorten daadwerkelijk worden
gespeeld; (…) dat derhalve met het oog op de bewijsvoering aan de
opsporing bijzondere eisen worden gesteld (…) dat het hof voor
wat betreft het subsidiariteitsbeginsel van oordeel is dat, gelet
op de aard van de strafbare gedragingen, niet aannemelijk is
geworden dat toepassing van andere meer gebruikelijke
opsporingstechnieken tot hetzelfde resultaat zouden hebben geleid
(…) dat met betrekking tot het proportionaliteitsbeginsel (…)
niet kan worden gesteld dat de aard en ernst van de vermoedelijke
strafbare gedragingen het inzetten van infiltranten niet zouden
kunnen dragen;
Dat het van algemene bekendheid kan worden verondersteld dat
zich in het kader van illegale casino-activiteiten, waarbij vaak
grote geldbedragen in het geding zijn, ernstige criminele
randgebeurtenissen kunnen afspelen, hetgeen in de onderhavige zaak
bevestigd is door het feit dat onder een van de speeltafels een
doorgeladen vuurwapen werd aangetroffen.
HR: Het door het hof (…) vastgestelde optreden van de
verbalisanten (A 119 en A 127) bestond uit het ter plaatse
uitvoeren van observaties en het zich begeven tussen het
spelende publiek en het zelf deelnemen aan
spel-activiteiten.
Anders dan in het middel kennelijk wordt aangenomen kan
voormeld – door het hof als infiltratie aangeduid – optreden niet
worden beschouwd als een pseudokoop in de gebruikelijke betekenis
van het woord, waaraan niet kan afdoen dat voormelde verbalisanten
in de tot het bewijs gebezigde processen-verbaal pseudokopers
worden genoemd.(…)
Bij beoordeling of een bepaalde werkwijze voldoet aan de eis
van proportionaliteit is niet alleen de ernst van de desbetreffende
feiten van belang maar ook de wijze waarop en de mate waarin ten
behoeve van opsporing en vervolging van die feiten wordt opgetreden
in het criminele milieu. Niet valt in te zien – gelet op de aard
van deze delicten – waarom de gebezigde opsporingsmethode als
ongebruikelijk zou moeten worden beschouwd en er andere, meer
gebruikelijke methoden zijn waarvan redelijkerwijs voldoende
resultaat zou mogen worden verwacht. Bijzonderheden: Zie in gelijke
zin HR DD 90.324 waarbij pseudohuurders werden ingezet ten behoeve
van de opsporing van de verhuur van (illegale) videobanden. Een
delict waarop derhalve een maximum straf van slechts zes maanden
gevangenisstraf is gesteld (art. 31 Auteurswet 1912).