• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage V – De zaak Charles Z.

    De zaak Charles Z.

    Gerechthof Amsterdam, 10 januari 1995, NJ 1995, 254
    (Artt. 47, 56, 57, 140 Sr, 3 en 11 Opiumwet)
    De beschrijving van deze zaak zal als volgt plaatsvinden: Per
    aangevoerd verweer (1 t/m 9) zal een korte inhoud van dat verweer
    gegeven worden, waarna gelijk (veelal door middel van een
    samenvatting) de overweging en beslissing op dit punt door het hof
    zal volgen. Bij het eerste verweer worden de inleidende opmerkingen
    van het hof, gemaakt voor de behandeling van de verweren, vermeld.
    1. Verweer onvolledig proces-verbaal: Het proces-verbaal van de
    hoofdinspecteur van politie, Woelders, voldoet niet aan opdracht
    van het hof aan de procureur-generaal een volledige rapportgage met
    betrekking tot de gehanteerde opsporingsmethoden te
    verstrekken.

    In algemene zin heeft het hof het volgende gesteld: (p. 6-7)
    Met inkijkoperaties heeft de raadsman aangeduid het betreden van
    plaatsen door opsporingsambtenaren om te kijken wat zich daar
    bevond en het vervolgens bekijken van hetgeen zich daar bevond. In
    verband met het verweer dat de inkijkoperaties plaatsvonden in de
    pro-actieve fase (hier: de fase vr art. 27 Sv) en daarom
    onrechtmatig zouden moeten zijn, overweegt het hof dat terzake niet
    aannemelijk is geworden dat de litigieuze operaties uitsluitend
    hebben plaatsgevonden in die proactieve fase van het onderzoek, dat
    er dan in dit geval op gericht was vast te stellen of er van een
    redelijk vermoeden dat het strafbare feit van art. 140 Sr is of
    wordt gepleegd, sprake was. Het hof acht het in deze zaak niet van
    belang vast te stellen wanneer de overgang van proactief naar
    reactief heeft plaatsgevonden daar niet als uitgangspunt wordt
    aanvaard dat de bevoegdheden van opsporingsambtenaren ten
    principale anders worden beoordeeld naar gelang deze
    plaatsvinden in die proactieve fase dan wel nadien. Geen regel van
    Nederlands recht verzet zich ertegen dat opsporingsambtenaren in
    beginsel hun opsporingsonderzoek voortzetten naast het onderzoek
    dat in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek door of vanwege
    de rechter-commissaris plaats heeft en dat terzake feiten of
    omstandigheden, die tot een ander oordeel zouden moeten leiden,
    gesteld noch aannemelijk geworden zijn. Voor zover met betrekking
    tot methoden en technieken geen regels zijn geformuleerd in wet of
    jurisprudentie, zullen die alsnog moeten worden vastgesteld: a)
    geen regelgeving voorhanden betekent nog niet, althans niet zonder
    meer, dat het hanteren van die methoden in strijd met het recht zou
    moeten worden geoordeeld; b) rekening dient te worden gehouden met
    het niet altijd voorhanden zijn van kenbare rechtsregels ten tijde
    van het inzetten van bedoelde methoden en technieken in het
    verbinden van rechtsgevolgen daaraan. Vervolgd wordt met een
    algemene overweging aangaande de opsporingsbevoegdheden, gelaagde
    structuur Wetboek van Strafvordering, wettelijke functionele
    toemeting. Vergeleken wordt met NJ 1994, 710 (XTC II) waarin
    eveneens de opsporingstaak van art. 2 Politiewet gekoppeld wordt
    aan de bevoegdheid strafbare feiten op te sporen, en daartoe
    onderzoeksactiviteiten te verrichten. Zodoende wordt een basis
    gelegd voor opsporingsactiviteiten in de proactieve fase. (ongeacht
    de vraag of zulks is overlegd met de officier van justitie dan wel
    deze daartoe toestemming heeft gegeven….)

    Reactie hof op verweer 1:
    Het proces-verbaal van hoofdinspecteur Woelders en zijn toelichting
    geven voldoende inzicht in de feitelijke gang van zaken voor een
    voldoende gefundeerd oordeel. Proces-verbaal opgemaakt op basis van
    need to know principe verworpen (verklaringen W. en inzage
    dagrapporten van de tactisch recherche en journaals observatieteams
    en CID-map)

    2. Verweer rechtmatigheid betreden loodsen (inkijkoperaties) ter
    verificatie (meerdere malen) en in de proactieve fase en met
    stelselmatig zoeken
    Reactie hof:
    Is van oordeel dat de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen
    ingevolge art. 9 lid 1 onder b Opiumwet de bevoegdheid omvat tot
    het bekijken van de betreden plaats. Onderzoek in de pro-actieve
    fase was erop gericht gegevens te verzamelen om vast te stellen of
    er een redelijk vermoeden was van overtreding van het strafbare
    feit van art. 140 Sr, hetgeen onverlet laat dat in het kader van
    dat onderzoek reeds het redelijke vermoeden kan zijn ontstaan dat
    enig ander strafbaar feit, voor zover hier van belang in het
    bijzonder overtreding van enige bepaling van de Opiumwet, is of
    wordt gepleegd, welk redelijk vermoeden de grondslag kan vormen
    voor verdergaande activiteiten……

    De vier inkijkoperaties (incl. de woning aan de Kickestein)
    worden kort een voor een door het Hof besproken. Conclusie: Hof
    acht het niet aannemelijk dat telkens sprake is geweest van
    stelselmatig zoeken, vanwege het ontbreken van feitelijke
    grondslag.

    3. Verweer huisvuilsnuffel: Inhoud van de vuilniszakken
    onderzoeken is ontoelaatbaar. Die voorwerpen dienen vernietigd te
    worden (artt 5:5 en 5:18 BW). Een vuilnissnuffel levert een inbreuk
    op rechten van burgers: men behoeft er geen rekeninig mee te houden
    dat anders dan ophalen ter vernietiging, de zakken worden doorzocht
    ten behoeve van een strafrechterlijk onderzoek.

    Reactie hof:
    De eigenaar heeft door plaatsing daarvan op straat als voormeld
    zich van de eigendom willen ontdoen, weshalve zij ingevolge de door
    de raadsman genoemde artt 5:4 en 5:18 BW als res nullius juist door
    toeigening door een ander kunnen worden verkregen. Eigenaar heeft
    of wenst door plaatsing niet langer controle, en heeft op zichzelf
    rekening te houden met de mogelijkheid dat de inhoud een andere
    bestemming krijgt dan is beoogd.

    4. Verweer ziekenhuiskamer/Tapkamer scannen: Scanner geplaatst
    in ziekenhuiskamer, telefoongesprekken afgeluisterd/opgenomen op
    band (ziekenhuiskamer is feitelijk een tapkamer). De politie had
    onder valse voorwendselen toegang tot het ziekenhuis (zogenaamd ten
    behoeve van veelvuldige inbraak auto’s parkeerterrein ziekenhuis).
    Strijd met art. 8 EVRM.

    Reactie hof:
    Het hof stelt voorop dat van algemene bekendheid is een bekendheid
    die in ieder geval mag worden verondersteld bij iedere gebruiker
    van een autotelefoon – dat gesprekken waaraan een gebruiker
    deelneemt door een ieder die dat wenst met behulp van eenvoudige en
    gemakkelijk verkrijgbare technische middelen kunnen worden
    afgeluisterd. Zulks brengt mee dat tot aan zekere grenzen het
    inzetten door opsporingsambtenaren van scanners, die dat
    afluisteren mogelijk maken, in het kader van het onderzoek als hier
    aan de orde toelaatbaar moet worden geoordeeld. Grenzen (slechts
    drie weken, gesprekken eenzijdig te horen en scanner slechts de
    bedoeling vast te stellen of door verdachte in nabijheid van de
    woning gebruik werd gemaakt van autotelefoons…) niet
    overschreden, te minder nu het scannen geen resultaat heeft gehad,
    zelfs niet hetgeen beoogd werd. Misleiding van de autoriteiten van
    het ziekenhuis mist feitelijke grondslag, Woelders heeft verklaard
    dat autoriteiten volledig op de hoogte waren.

    5. Verweer met betrekking tot de CID informatie: Niet wordt
    duidelijk gemaakt op welke wijze die informatie
    door de CID is verkregen, niet valt uit te sluiten dat dit door
    inkijkoperaties is verkregen. Reactie hof:
    Allereerst acht het hof het alleszins toelaatbaar dat gebruik wordt
    gemaakt van CID informatie, gewezen wordt op het grote belang
    hiervan bij het opsporen van strafbare feiten (die op grote schaal
    en in georganiseerd verband gepleegd worden). In de rechtspraak
    reeds lang en zonder voorbehoud aanvaard. Ten tweede, in het
    algemeen behoeven omtrent bron(en) geen mededelingen te worden
    gedaan, met het oog op bescherming betrokken personen/belangen van
    het onderzoek, en dat, afhankelijk van de omstandigheden van het
    geval, een zekere controle kan plaatsvinden met betrekking tot de
    vraag of de verkregen informatie genoegzaam is als grondslag voor
    (verdere) politieel en justitieel optreden, met name met betrekking
    tot inzet dwangmiddelen/de vraag of informatie rechtmatig is
    verkregen. Het door Woelders verschafte inzicht acht het hof
    genoegzaam. 6. Verweer betreden van loods zonder toestemming
    rechthebbende/huurder.

    Reactie hof:
    Het betreden van de loods geschiedde krachtens art. 9 Opiumwet,
    weshalve is het niet van belang of huurder van die loods al of niet
    toestemming heeft gegeven.
    7. Verweer: Parkeerplaats in parkeergarage met behulp van spiegels
    en het verwijderen van een plank geobserveerd.
    Reactie hof:
    Het hof vermag niet in te zien dat het enkel vanaf de buitenkant
    met behulp van spiegels van een of meer platen en/of planken min of
    meer afgezet deel van een open parkeerterrein, ontoelaatbaar zou
    zijn, ook niet indien daartoe een schroef van een plank wordt
    losgedraaid te minder waar met betrekking tot dit parkeerterrein
    CID-informatie uit een onderzoek tegen een ander dan verdachte
    voorhanden was, dat aldaar regelmatig hashish werd ondergebracht en
    eigen observatie het gegeven had opgeleverd dat aan de politie in
    verband met wetsovertreden in het onderwerpelijke onderzoek bekende
    personen regelmatig dat parkeerterrein bezochten.

    8. Verweer: betreden woning Kickestein zogenaamd ten behoeve van
    een voorgenomen renovatie: Reactie hof:
    De omstandigheid dat dat betreden geschiedde in gezelschap van een
    ander, die de woning kwam inspecteren in verband met – voorgenomen
    – renovatie, zulks met instemming van de hoofdbewoonster, vormt
    geen omstandigheid die de niet nakoming van het bepaalde in de
    leden 3 en 4 van art. 9 Opiumwet rechtvaardigt, nu die
    hoofdbewoonster niet kenbaar is gemaakt dat het binnentreden van de
    opsporingsambtenaren geschiedde in het kader van een
    strafrechtelijk onderzoek, zodat zij – naar moet worden aangenomen
    – bij het geven van haar toestemming van niets anders is uitgegaan
    dan dat er inspectie van haar woning zou plaatshebben in het kader
    van die woningrenovatie. Geen gevolgen, in onderling verband en
    samenhang bezien: binnentreden slechts 5 minuten, geen bijzondere
    opsporingsactiviteiten door opsporingsambtenaren, geen resultaten
    en heeft slechts geleid tot een verminderde dynamische observatie
    op het betrokken perceel, binnentreden in het kader van een
    onderzoek tegen een ander dan verdachte. Ten overvloede overweegt
    het hof nog dat er ook geen redenen zijn om aan te nemen dat
    opsporingsmethoden, -technieken en activiteiten (observeren,
    foto’s, peilzenders, videoapparatuur, runnen van informanten,
    mobiele scanners etc. gekoppeld aan opsporingstaak verwezen naar
    art. 2 Politiewet), waaromtrent de raadsman zich bij zijn pleidooi
    niet heeft uitgelaten, hetzij wat de aard van de methode, hetzij
    wat de wijze van toepassing ervan betreft, niet in overeenstemming
    met het recht zouden zijn gehanteerd onderscheidelijk ondernomen.
    Met name geldt dat veel genoemde opsporingsmethoden ook in de
    proactieve fase door opsporingsambtenaren kunnen worden toegepast,
    zulks krachtens de opsporingstaak overeenkomstig de welk in het
    WvSv is voorzien zulks mede in het licht van het bepaalde in art. 2
    Politiewet, een en ander onder de beperkingen zoals in het arrest
    omschreven.

    9. Verweer geen processen-verbaal van de gebruikte
    opsporingsmethoden opgemaakt, ook niet ten aanzien van het inzetten
    peilzenders (dit met toestemming van officier).
    Reactie hof:
    Algemene overweging art. 152 Sv: (verbaliserings) verplichting
    strekt ertoe rechterlijke controle (op onder meer
    bruikbaarheid/betrouwbaar) mogelijk te maken. Het niet opmaken van
    de processen-verbaal, blijkens verklaringen Woelders, diende om
    mogelijke verdachten niet vroegtijdig op de hoogte te stellen van
    de inhoud en werkwijze van de opsporing in het bijzonder ook in de
    pro-actieve fase en geschiedde in het algemeen slechts voor zover
    voor bewijs in strafzaak van belang was of zouden kunnen zijn. Niet
    ingegeven om rechterlijke controle te beletten. Wel voldoende
    deugdelijke aantekeningen bijgehouden in dagrapporten/journaals,
    zodat terzake gerapporteerd kon worden. (p. 17-19) Voor zover niet
    reeds zou kunnen of moeten worden aangenomen dat ook aldus – door
    de vastlegging van alle verrichtingen en bevindingen in
    dagrapportage en journaals – is voldaan aan het bepaalde in art.
    152 WvSv – waaromtrent het hof nog overweegt dat ervan uitgegaan
    moet worden dat ook die vastlegging op door de opsporingsambtenaren
    afgelegde ambtseed geschiedt en in zoverre overeenkomstig het in
    bedoeld artikel bepaalde, plaats vindt –
    geldt in ieder geval dat aldus wordt gehandeld conform de hiervoren
    uiteengezette ratio van dat artikel. (…) Voor zover onderzoek
    betrekking heeft op de pro-actieve fase, nog niet – zoals hiervoren
    uiteengezet – sprake is van een opgespoord feit, zoals bedoeld in
    art. 152 Sv, zodat de gedachte dat kan worden volstaan met
    neerlegging van verrichtingen en bevindingen in vermeldde vorm, zo
    niet toelaatbaar, dan toch op zijn minstgenomen begrijpelijk moet
    worden geoordeeld, zeker gezien de destijds bestaande uitzichten.
    Hof gaat ervan uit dat, zoals door Woelders verklaard een
    gedragslijn bij opsporingsautoriteiten en openbaar ministerie zal
    worden ontwikkeld.

    Voor een uitgebreide behandeling van de zaak Charles Z. door de
    Hoge Raad (HR 19 december 1995, nr. 101.269, ongepubliceerd) wordt
    volstaan met een verwijzing naar de teksten van hoofdstuk 2
    Juridisch kader en 3 Observatie van de bijlage 5
    Methoden.Informatie en getuigen


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken