Sinis
HR 31 mei 1994, NJ 1995, 29 m.nt. Kn
(Artt. 120, 152 Sv, 9 Opiumwet)
In eerste aanleg is door de rechtbank geconstateerd dat er tijdens
het politie-onderzoek van het Sinis-team, voorafgaand aan de
huiszoekingen en de aanhoudingen op 9 april 1991 een inkijkoperatie
is uitgevoerd in een loods. De officier van justitie was hiervan
niet op de hoogte, evenmin is de rechter-commissaris in het
onderzoek betrokken, zoals bij een formele huiszoeking. Bij deze
kijkoperatie is geen bewijs aan het licht gekomen voor de
tenlastegelegde feiten: in plaats van de verwachte handelsvoorraad
drugs (hashish) werd een speedboot aangetroffen.
Verweer:
De verdediging voerde aan dat de inkijkoperatie onrechtmatig was
(de verdediging: door de politie is ingebroken) en het openbaar
ministerie niet ontvankelijk diende te worden verklaard dan wel
bewijsuitsluiting diende plaats te vinden. De officier noch de
rechter-commissaris waren op de hoogte gesteld of betrokken bij
inkijkoperatie.
Het hof: De door de raadsman genoemde onrechtmatige kijkoperatie
in een loods (…) kan reeds hierom niet tot niet-ontvankelijkeheid
van het openbaar ministerie leiden, omdat een onrechtmatige actie
zijdens de politie ten aanzien van de loods niet aannemelijk is
geworden; uit de stukken is zo’n onrechtmatige actie niet af te
leiden, en het openbaar ministerie heeft verklaard dat navraag bij
de politie geen nadere gegevens dienaangaande heeft opgeleverd, en
ook geen aangifte van de rechthebbende(n) op die loods bekend is
geworden. Het standpunt van de raadsman dat die inkijkoperatie
ander bewijsmateriaal zou vitiren – waaronder de verklaringen van
(…), alsook verdere observaties – behoeft dan ook geen
bespreking. Cassatiemiddel (II) (samengevat):
Voornoemd verweer is verworpen op gronden die deze verwerping
niet kunnen dragen. ‘s Hofs arrest, in ieder geval de
bewezenverklaring niet met redenen omkleed zoals de wet dat eist.
Nu de procureur-generaal heeft medegedeeld dat van die operatie
zich geen stukken in het dossier bevinden en zij niet weet op welke
wijze
die loods, is betreden is ‘s hofs oordeel als hiervoren weergegeven
en met name voor zover daarin is vervat dat een onrechtmatige actie
niet is af te leiden niet aannemelijk geworden, onbegrijpelijk
althans niet zonder meer begrijpelijk. Onder meer gelet op het feit
dat in de processtukken geen last ex art. 120 Sv is te vinden en
dat geen confrontatie tussen opsporingsambtenaren en
bewoner/eigenaar van de loods heeft plaatsgevonden. Alsmede het
feit dat het hof ook niet heeft kunnen weten (zie de vraag van de
voorzitter in cassatie aan de procureur-generaal) op welke wijze is
binnengetreden. Daarnaast zal een gemiddelde burger zijn kostbare
spullen – zoals een speedboot – niet onbeheerd (in een onafgesloten
ruimte) bewaren. De Hoge Raad:
5.4.1 Bij de beoordeling van een verweer als waarvan te dezen
sprake is zal de rechter in de eerste plaats de vraag dienen te
beantwoorden of aannemelijk is dat de opsporingsambtenaren de
betreffende plaats hebben betreden.
5.4.2 Bij bevestigende beantwoording van die vraag zal de
rechter mede aan de hand van het van die opsporingshandeling op de
voet van art. 152 Sv opgemaakte proces-verbaal en/of anderszins –
bijvoorbeeld door het (doen) horen van de desbetreffende
opsporingsambtenaar – dienen te onderzoeken of en zo ja op grond
van welke wettelijke bepaling – waarbij in het onderhavige geval
met name valt te denken aan art. 9 eerste lid aanhef onder b,
Opiumwet – bedoelde ambtenaren bevoegd waren die plaats te betreden
en zal hij van dat onderzoek in zijn uitspraak verantwoording
dienen af te leggen. (..) heeft het hof de verwerping van het
verweer ontoereikend gemotiveerd.
5.5.1 en 5.5.2 (samengevat): Indien het hof tot uitdrukking
heeft willen brengen dat niet aannemelijk is geworden dat de
opsporingsambtenaren de loods hebben betreden, dan is dat niet
zonder meer begrijpelijk in het licht van hetgeen de
procureur-generaal heeft aangevoerd. Indien het hof tot uitdrukking
heeft willen brengen dat weliswaar aannemelijk is dat de
opsporingsambtenaren de loods hebben betreden, doch dat moet worden
aangenomen dat die ambtenaren daartoe bevoegd waren, behoeft dat
oordeel in het licht van 5.4.2 nader motivering, mede in aanmerking
genomen dat zich bij de stukken niet een proces-verbaal bevindt
waarin het betreden van die loods is gerelateerd.
5.7 Indien de rechter naar wie de zaak wordt verwezen tot de
slotsom komt dat de politie zonder daartoe bevoegd te zijn geweest
de in het verweer bedoelde loods is binnengetreden, dient hij na te
gaan welke gevolgen dat in het onderhavige geval meebrengt. Daarbij
gelden de volgende uitgangspunten. 5.7.1 In de regel zal bij
onrechtmatig optreden van de politie moeten worden onderzocht of
bepaald bewijsmateriaal niet tot het bewijs mag meewerken. Daarvan
kan sprake zijn indien a) bewijsmateriaal uitsluitend ten gevolge
van het onrechtmatig handelen van politie is verkregen en b) het de
verdachte is die door bedoeld handelen is getroffen in een belang
dat de overtreden norm beoogt te beschermen.
5.7.2. Slechts indien onrechtmatig optreden in de omstandigheden
van het geval een ernstige schending oplevert van beginselen van
een behoorlijke procesorde kan zulks leiden tot niet
ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in zijn
strafvervolging ter zake van het feit of de feiten tijdens het
onderzoek waarvan het onrechtmatig optreden zich heeft
voorgedaan.
Conclusie advocaat-generaal Van Dorst met betrekking tot
inkijkoperaties op basis van art. 9 Opiumwet is dat (dit artikel)
de politie de bevoegdheid geeft zich te allen tijde de toegang te
verschaffen tot plaatsen behoudens een woning – waar de overtreding
van genoemde wet wordt gepleegd of redelijkerwijs vermoed wordt te
worden gepleegd, desnoods met behulp van de sterke arm (…) Anders
dan bij het binnentreden in een woning tegen de wil van een
bewoner, schrijft art. 9 Opiumwet in zo’n geval niet voor dat
proces-verbaal wordt opgemaakt. Op voorhand wil hij niet uitsluiten
dat een dergelijke – hoewel een wettelijke grond ontberende en
reeds daarom niet onbedenkelijke – werkwijze onder bepaalde
omstandigheden desalniettemin door de strafrechter geoorloofd zal
worden bevonden. Mits de politie alsdan verantwoording aflegt van
haar opsporingstactiek en wel door een proces-verbaal.
Strafvorderlijk optreden dat volstrekt geheim is en dus ook voor de
verdediging en de strafrechter verborgen blijft, is – dunkt mij
(Van Dorst, red.) – volstrekt uit den boze. Inmiddels heeft
op 17 november 1995 het gerechtshof te Amsterdam uitspraak gedaan
in de Sinis-zaak. Omdat het arrest op dit moment nog niet in handen
van de commissie is, wordt volstaan worden met enkele korte
opmerkingen. Noot De meeste verweren werden
verworpen.
De politie had voldoende grond voor de verdenking van het
drietal op grond van een misdaadanalyse. Dat de inkijkoperaties
niet waren vastgelegd in processen-verbaal en dat
onderzoeksmateriaal, waaronder video-opnamen waren vernietigd acht
het hof een onjuiste handelwijze en levert schending van
rechtsregels op. De wijze waarop het dossier is samengesteld is
belemmerend. Tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
leidt dit echter niet.