Wierdense bijstandsfraude
HR (civiele kamer) 11 november 1994, NJ 1995, 400 m.nt HJS en
RvdW 1994, 241C m.nt EAA (Artt. 8 lid 2 EVRM, 19 IVBP, 10
Grondwet, 25a en 25b,3 Wet Inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
(IOAZ))
In de periode van 12 tot en met 30 maart 1993 heeft vrijwel
onafgebroken door de sociale recherche observatie door middel van
een videocamera op de woning van een van uitkeringsfraude (IOAZ)
verdachte vrouw (O) plaatsgevonden.
Rechtsvraag:
Wordt door de observatie een inbreuk gemaakt op het recht op
privacy en gezinsleven? Was de inzet van een camera
disproportioneel en in strijd met het fair-trial beginsel (onder
meer omdat de banden noch voor rechter noch voor verdediging te
zien waren, volstaan werd met een proces-verbaal met daarin een
selectie van het opgenomene)?
Rechtbank:
Niet valt in te zien waarom in dat geval de observaties
onafgebroken, onmiddellijk en uitsluitend door middel van
(fysiek aanwezige, red.) opsporingsambtenaren in de directe
nabijheid van het te observeren pand zouden moeten geschieden. Het
feit dat bij een observatie een of meer technische hulpmiddelen
worden gebruikt, maakt op zich niet dat de met behulp daarvan
verkregen waarnemingen van de opsporingsambtenaren als onrechtmatig
verkregen bewijs buiten beschouwing gelaten zouden moeten worden.
De keuze van het technische hulpmiddel, een camera welke gericht
stond op een gedeelte van de woning van appellanten, is niet
disproportioneel te achten, nu daarmee niet meer kon worden
waargenomen dan hetgeen een op dezelfde plaats door een lijfelijk
aanwezige opsporingsambtenaar had kunnen worden waargenomen. (…)
Zoals ook door de kantonrechter is overwogen, wordt de door een
observatie gemaakte inbreuk op het recht op privacy en gezinsleven
in casu gerechtvaardigd door het op de wet gebaseerde recht van de
overheid om bij een redelijk vermoeden van uitkeringsfraude
opsporingshandelingen te doen verrichten. Het feit dat bij een
observatie dan gebruik gemaakt kan worden van een camera doet
daaraan niet toe of af. Hoge Raad:
Deze oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting,
ook niet, (…), door in weerwil van de in art. 8 lid 2 EVRM
voorkomende woorden voor zover bij wet voorzien (in accordance with
law) onvermeld te laten op welke wetsbepaling of ongeschreven
rechtsregel de bevoegdheid tot het verzamelen van het onderhavige
bewijsmateriaal berustte. De rechtbank heeft immers kennelijk de
opsporingsbevoegdheid van art. 141 Sv voor ogen gehad. (3.5)
In verband met het beginsel van fair trialoverweegt de Hoge
Raad:
Er bestaat in dit opzicht geen verschil tussen observatie met
gebruikmaking van een technisch hulpmiddel en het geval dat
observatie zonder gebruikmaking van een technisch hulpmiddel heeft
plaatsgevonden: ook dan vormt de rapportage geen volledige
beschrijving van hetgeen de opsporingsambtenaar heeft waargenomen.
Waar het in beide gevallen op aankomt, is of de rechter de
rapportage, eventueel in het licht van daartegen aangevoerd
tegenbewijs, voldoende betrouwbaar oordeelt. Anders dan het
onderdeel voorts nog aanvoert, doet aan een en ander niet af dat
het beeldmateriaal is vernietigd. (3.7)