Doorzending Aruba
HR 22 oktober 1985, NJ 1986, 346
(Art.3 Opiumlandsverordening 1960 Aruba)
Uit een proces-verbaal blijkt dat in de kelder van de luchthaven
Schiphol in Nederland een koffer is gevonden door Nederlandse
opsporingsambtenaren, dat deze koffer daar door hen is geopend en
dat zij daarin (een op) herone (gelijkende stof) aantroffen. De
koffer is overgedragen aan de Rijkspolitie en onderzocht. Een
onderzoek naar de betreffende passagier leverde geen resultaat op,
waarna in overleg met de officier van justitie te Haarlem besloten
is de koffer overeenkomstig de aanwijzingen op het bagage-etiket
door te zenden naar Aruba met een daarin achterblijvende
hoeveelheid van 380 gram (van de 8055 gram) herone die niet in
beslag genomen werd verklaard, terwijl de rest in beslag genomen
werd. Rechtsvraag:
De feitelijke inbeslagneming had al plaatsgevonden in Nederland,
zodat de verdere verzending er een van de Staat was geweest,
terwijl die inbeslagneming slechts op last van de
rechter-commissaris had mogen geschieden. Was deze gang van zaken
onrechtmatig?
Hof: Inderdaad is de op Aruba inbeslaggenomen herone enige tijd
in de feitelijke macht van Nederlandse opsporingsambtenaren
geweest, maar indien dat al, in verband met art. 104 Sv als
inbeslagname mag gelden, geheel binnen het kader van de handelingen
die reeds door beklaagde en/of medeverdachten waren bedoeld, –
hetgeen in het midden kan blijven – dan blijft het doorzenden van
die hoeveelheid herone naar Aruba voorbereid en uitgevoerd, te
weten het verzenden van een koffer met in bussen verpakt op herone
gelijkend poeder van Amsterdam naar Aruba per KLM. Er kan dus ook
niet gezegd worden dat beklaagde en/of medeverdachte(n) door het
optreden van de Nederlandse opsporingsambtenaren tot enige andere
handeling zijn gebracht dan waarop hun opzet reeds was gericht, te
weten het op Aruba binnenbrengen van de bewuste koffer inhoudende
bussen met herone.
Tussenkomst van de rechter-commissaris in Nederland bij al dan
niet in beslagnemen was niet vereist, daar de koffer niet beschouwd
kan worden als een pakket, brief, stuk of ander bericht
toevertrouwd aan de post, telegrafie of aan een andere instelling
van vervoer, als bedoeld in art. 68A Sv (Nederlandse Antillen) en
art. 100 Sv (Nederland) (…) Overwegende, dat het doorzenden heeft
plaatsgevonden na overleg met de officier van justitie en na
kennisgeving aan de politieautoriteiten op Aruba en geen wettelijke
voorschrift noch in Nederland noch in de Nederlandse Antillen zich
tegen een zodanig handelen verzet. De Hoge Raad: Na te hebben
vastgesteld, dat het doorzenden van de koffer met herone naar de
Nederlandse Antillen heeft plaatsgevonden na overleg met de
officier van justitie en na kennisgeving aan de politieautoriteiten
op Aruba, heeft het hof geoordeeld dat geen wettelijke voorschrift
noch in Nederland noch in de Nederlandse Antillen zich tegen
zodanig handelen verzet. ‘s Hofs overweging dat geen wettelijk
voorschrift in de Nederlandse Antillen – te verstaan als: geen
rechtsregel van Nederlands Antilliaans recht – zich tegen bedoeld
handelen verzet draagt de verwerping van het verweer zelfstandig en
is, uitgaande van hetgeen het hof ook overigens als vaststaand
heeft aangenomen door overneming van de verwerping van het verweer
uit het beroepen vonnis, juist.
Noot ThWvV:
Het hof maakt hier de vergelijking tussen deze doorzending en de
activiteit van een undercover agent. Daarnaast stelt ThWvV dat ook
als het anders was zou ik niet weten wat de politie voor
onbehoorlijks heeft gedaan door de koffer door te zenden naar zijn
bestemming om degene, die hem kwam ophalen, te pakken te
krijgen.