11.5 Inventarisatie van opsporingsmethoden in de Verenigde
Staten van Amerika
11.5.1 De georganiseerde misdaad in de Verenigde
Staten
Het Amerikaanse ministerie van Justitie (US Department of
Justice) definieert de georganiseerde misdaad als een langdurig
gestructureerd en gedisciplineerd samenwerkingsverband van
individun of groepen die financieel winstbejag beogen en dit geheel
of gedeeltelijk bereiken met behulp van illegale middelen en
hun
activiteiten beschermen door middel van corruptie en omkoping.
Het ministerie gaat daarbij uit van de veel voorkomende, maar niet
noodzakelijke kenmerken: samenzwering, gebruik van geweld en
bedreiging daarmee, systematische of hoog gedisciplineerde
uitvoering van activiteiten, een hirarchische structuur van de
organisatie waardoor de leiders vaak zelf niet feitelijk de
strafbare handelingen verrichten, invloed in de handel, de politiek
en de overheid met behulp van corruptie en omkoping, alsmede
winstbejag door middel van illegale activiteiten zoals de
drughandel, gokautomaten, kredietverlening met verhoogde rente en
het witwassen van geld en investering of deelname in legale
bedrijven. Noot
De drughandel is nog steeds het domein waar de grootste winsten
worden behaald. Noot Vele andere vormen van
criminaliteit hangen samen met druggebruik en drughandel. In de
Verenigde Staten wordt de georganiseerde misdaad veelal
geassocieerd met etnische of immigranten-groepen. Vooral de
Siciliaanse mafia heeft haar activiteiten door middel van
familie-banden kunnen uitbreiden binnen de V.S. Noot Ook
bestaan sterke indicaties dat legale sectoren van de economie,
zoals de bouwsector, zijn gepenetreerd door de georganiseerde
misdaad. Noot
Voor de aanpak van corruptie en verwijtbare betrokkenheid zijn
remedies ontwikkeld. En daarvan is wederzijdse controle: vanwege
het pluralistische systeem in de V.S. zijn de uitvoerende,
wetgevende en juridische instanties in staat elkaar te controleren
en in te binden. Professionele en openbare controle wordt
uitgevoerd door instanties zoals de American Bar Association en de
International Association of Chiefs of Police, de massa-media en
belangenbehartigingsgroeperingen. Zelf-regulering, hetgeen centraal
staat in de professionalisering van de politie, is een derde
remedie. Enerzijds ligt zelf-regulering besloten in selectie,
opleiding, beleid en supervisie en anderzijds in de dagelijkse
controle van werkzaamheden. Tegen corruptie is op federaal
niveau een aantal maatregelen genomen, zoals de instelling van een
publieke integriteitseenheid bij het Justice Department, het
Federal Witness Relocation Program, het Federal Law Enforcement
Training Center en de oprichting van kantoren voor Inspectors
General. Van groot belang is ook de Racketeer Influence and
Corrupt Organizations Act 1970 (RICO) waarin strafbaar is
gesteld betrokkenheid bij activiteiten in het kader van een
criminele onderneming. RICO leidde tot een sterke toename in
het aantal vervolgingen van zogenaamde white collar crime.
In het kader van RICO is ook de voordeelsontneming (Pluk
ze-wetgeving) tot stand gebracht. Noot Dit omvat
ontneming van wederrechtelijk verkregen vermogen zonder
compensatie, onttrekking aan het verkeer en verbeurdverklaring. In
de V.S. is ontneming gebaseerd op de regel dat de overheid eigenaar
is van een voorwerp vanaf het moment dat een strafbaar feit wordt
gepleegd. Ten aanzien van het witwassen van geld bestaat een
wettelijke meldingsplicht voor financile instellingen inzake
transacties van $ 10.000 of meer. Gegevens die zijn verkregen van
deze instanties kunnen ook voor strafrechtelijke doeleinden worden
gebruikt. Noot
11.5.2. Het Amerikaanse strafproces
In het hier te geven zeer schetsmatige beeld van het Amerikaanse
strafproces zijn de talloze, vaak essentile afwijkingen per staat
onbesproken gelaten. Het betreft derhalve slechts een globaal
beeld. In de V.S. wordt geen onderscheid gemaakt tussen reactief en
proactief rechercheren. Noot Het zogeheten
informatieve vooronderzoek maakt in de Verenigde Staten deel
uit van het opsporingsonderzoek in meer algemene zin.
Noot Voor het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden
moet een verdenking bestaan, die wordt gent op de eis van een
reasonable suspicion (vergelijkbaar met ons redelijk
vermoeden), maar meestal op de zwaardere eis van probable
cause (vergelijkbaar met onze ernstige bezwaren). In de Bill
of Rights (1791) is een aantal grondrechten vastgelegd, dat een
belangrijk uitgangspunt is voor de normering van undercover
policing. Noot In de Amerikaanse grondwet ligt een
permissieve regel besloten: alles mag, tenzij het in strijd is met
de wet. In principe is de politie vrij in de keuze van de
opsporingsmethoden. Bij het gebruik van bijzondere
opsporingsmethoden geldt het vermoeden van rechtmatigheid, totdat
het tegendeel blijkt. Noot
Van belang is onder meer de due process clausule in het
Veertiende amendement in, hetgeen de verdachte recht op een eerlijk
proces garandeert. Het Vierde amendement, dat het priv-domein van
de burger beschermt, biedt onder meer bescherming tegen
ongerechtvaardigde huiszoeking en inbeslagneming op
priv-plaatsen. Noot In de jurisprudentie van het
Hooggerechtshof is deze rechtsbescherming verder ontwikkeld.
Noot Schending kan tot bewijsuitsluiting
(exclusionary rule) leiden.
Indien voldoende bewijs voorhanden is, kan de verdachte worden
gearresteerd. In deze fase speelt de beslissing van de politie een
aanzienlijke rol. Iemand kan voor een felony (zwaar
misdrijf) worden gearresteerd
en vervolgens worden vrijgelaten zonder dat het openbaar ministerie
hiervan in kennis wordt gesteld. Indien hij niet wordt vrijgelaten,
dient de verdachte onverwijld voor de rechter te worden geleid
(initial appearance). Bij deze eerste verschijning stelt de
rechter een voorlopige aanklacht (complaint) vast. De
rechter instrueert de verdachte over het aan hem tenlastegelegde
feit, zijn recht op toegang tot een advocaat en zijn recht om te
zwijgen. Ook wordt de hoogte van de borg (bail)
vastgesteld.
Vervolgens wordt de zaak getoetst door het openbaar ministerie.
Als de zaak niet haalbaar blijkt te zijn, kan het openbaar
ministerie afzien van vervolging. In de afweging of een verdachte
wel of niet moet worden vervolgd kunnen ook politie en rechters
worden betrokken. Het openbaar ministerie kan de politie niet tot
nader onderzoek verplichten. De jurisprudentie van het
Hooggerechtshof (Supreme Court) over de bewijsuitsluitingsregel
heeft ertoe bijgedragen dat tijdens het opsporingsonderzoek vaak
tot een feitelijke samenwerking wordt overgegaan tussen openbaar
ministerie en politie, vooral met betrekking tot gecompliceerde
juridische vragen. Noot
Indien het OM van mening is dat de verdachte moet worden
vervolgd, moet deze verschijnen in een eerste zitting
(preliminary hearing). Deze zitting is van korte duur en
adversair van karakter, en heeft tot doel te bepalen of tegen de
verdachte een probable cause bestaat. Tijdens deze zitting
moet de verdachte zijn procespositie (omtrent hetgeen ten laste is
gelegd) bepalen.
Het kan zijn dan het openbaar ministerie en verdachte al tot
overeenstemming zijn gekomen over de (zwaarte van de)
tenlastelegging en veelal ook de strafmaat (plea bargaining). In
dat geval zal de verdachte bekennen (guilty plea) en zal de zitting
zich beperken tot de vraag van de straftoemeting. Bij een
ontkennende verdachte of het ontbreken van overeenstemming tussen
partijen zal een volwaardig onderzoek op de terechtzitting
plaatsvinden, al dan niet met lekenjury. De overeenkomst tussen
openbaar ministerie en verdachte leidt meestal tot erkenning van
een minder ernstig delict, dan waarop in geval van tegenspraak
vervolgd wordt. In 90% van de strafzaken bekent de verdachte
schuld. Ongeveer 20 tot 25% van de verdachten die ontkennen en dus
voor een rechtszitting kiezen worden vrijgesproken.
Noot Rechters hebben geen rol in het
opsporingsonderzoek, behalve bij de machtiging voor toepassing van
een aantal dwangmiddelen, zoals voor het afluisteren van de
telefoon, het plaatsen van afluisterapparatuur en video-apparatuur
in privruimten. Deze dwangmiddelen zijn (nader) gereglementeerd in
de Omnibus Crime Control and Safe Streets Act 1968, welke
wet ook bindende voorschriften geeft voor de statelijke wetgever.
De rechter hoeft niet bij alle huiszoekingen en inbeslagnemingen
een beschikking uit te vaardigen, maar in ieder geval wel als
betrokkene zich beroept op de bescherming van het Vierde
amendement, bij routinehuiszoekingen bij niet-verdachten, en in de
zogeheten stop and frisk gevallen. Het Amerikaanse
strafproces kent een veel directere toepassing van het
onmiddellijkheidsbeginsel dan Nederland. Er geldt een verbod op
hearsay (bewijs afkomstig van derden). Dit betekent dat
belastend bewijs ter zitting naar voren moet worden gebracht. De
verdachte heeft het recht op confrontatie met alle getuigen die
belastende verklaringen afleggen. Indien het openbaar ministerie de
waarnemingen en bevindingen van een informant of infiltrant ter
sprake wil brengen tijdens de zitting, dienen deze personen altijd
te getuigen zodat zij hun anonimiteit verliezen.
Noot
11.5.3 De organisatie van de politie
De Amerikaanse politie heeft een zeer gedecentraliseerde
structuur. Noot Op federaal niveau bestaat geen
eenheidspolitie, wel een federale politie in de vorm van het
Federal Bureau of Investigation (FBI), welke tegen de wil
van de meerderheid van het Congres werd opgericht door Theodore
Roosevelt in 1908. De FBI heeft competentie op het gebied van alle
feiten die op federaal niveau strafbaar zijn gesteld en die niet op
het werkterrein van andere federale opsporingsinstanties liggen.
Noot Op federaal niveau kunnen alleen die feiten worden
vervolgd waarvoor krachtens federale wetgeving strafbepalingen
gelden. De opsporingsbevoegdheid van de FBI is daaraan gekoppeld.
De invloed van de federatie wordt groter vanwege een bredere uitleg
van de Grondwet, in het bijzonder met het oog op de regeling van de
handel tussen de staten onderling, de opsporing en vervolging van
drugcriminaliteit en financile delicten. Steeds vaker wordt de
bestrijding van deze vormen van criminaliteit uitbesteed aan de
beter uitgeruste federale opsporingsambtenaren. Een voorbeeld is de
werking van de eerdergenoemde RICO, welke door de opname van de
door de staten gecreerde strafbaarstellingen de
opsporingsbevoegdheden van federale agenten tot deze strafbare
feiten uitbreidt. Noot
Aanvankelijk zette de FBI bijzondere opsporingsmethoden niet in
tegen zogeheten vormen van georganiseerde misdaad, maar tegen
ernstige strafbare feiten zoals ontvoering, afpersing en
sabotage.
Het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden werd gaandeweg meer
populair in de politiek getinte (straf)zaken, zoals tegen
protestbewegingen. Sinds de zeventiger jaren heeft het gebruik van
undercover methoden door de FBI een explosieve groei
doorgemaakt: in 1973 waren er drie FBI-operaties, en tien jaar
later lag dit aantal al op 400. Sindsdien is dit aantal
gestabiliseerd. Noot Ambtenaren van de zelfstandige
opsporingsdienst Drug Enforcement Administration (DEA)
hebben het mandaat binnen de gehele federatie personen aan te
houden die worden verdacht van overtreding van de federale
opiumwet. Van de DEA wordt verwacht dat het zijn activiteiten
cordineert met de andere politiediensten. Deze cordinatie is niet
bij wet vastgesteld.
Vaak hebben federale overheden afdelingen die bevoegd zijn voor
de vervolging van strafbare feiten op hun terrein. Het U.S.
Treasury Department heeft in 1990 het Financial Crimes
Enforcement Network (FinCEN) opgericht, dat reguliere
opsporingsdiensten ondersteuning geeft door middel van analyse van
gegevens over financile transacties. De opkomst van federale
politie-eenheden heeft het undercover politie-werk verder
gestimuleerd. Noot Van grote betekenis voor de opsporing
zijn ook de samenwerkingsverbanden, bijvoorbeeld tussen lokale,
statelijke en federale ambtenaren met afgevaardigden van het
openbaar ministerie op staatsniveau of federaal niveau. Deze
verbanden zijn meestal informeel en krijgen vaak de naam task
force.
11.5.4. Opsporingsmethoden
De omvang en kwaliteit van bijzondere opsporingsmethoden zijn
drastisch gewijzigd sinds het begin van de tachtiger jaren.
Noot
De meest ingezette methoden betreffen voornamelijk de electronische
observatie (telefoon en direct afluisteren ), financieel
rechercheren op basis van RICO, het
getuigebeschermingsprogramma, het gebruik van infiltranten, de
mogelijkheid het zwijgrecht (Vijfde amendement) op te heffen voor
getuigen voor het gerecht of de Grand Jury en de toenemende
samenwerking van spijtoptanten van de Cosa Nostra met infiltranten,
hetzij als informant, hetzij als kroongetuige.
Noot
Opsporingsambtenaren zijn veel meer in teams gaan opereren, zij
zijn gebruik gaan maken van complexe technologie en
dekmantel-bedrijven en -instellingen.
Zij zijn gaan streven naar de aanhouding van meer personen
tegelijk. In plaats van het aanbieden van smokkelwaar aan de koper
(buy bust) zijn de opsporingsambtenaren steeds vaker
smokkelwaar gaan verkopen (sell bust). Bijzondere
opsporingsmethoden werden na verloop van tijd ook ingezet tegen de
gebruikers van illegale diensten, terwijl vroeger steeds de
aanbieders het doelwit waren. De aandacht van de opsporingsdiensten
richt zich nu meer op netwerken, organisaties en individuen waarvan
wordt vermoed dat zij betrokken zijn bij de misdaad. Met de
toepassing van bijzondere opsporingsmethoden ten aanzien van de
georganiseerde misdaad werd in de tachtiger jaren de enterprise
theory of investigation populair, die het accent van de opsporing
legt bij het georganiseerde verband waarbinnen de crimineel te werk
gaat. Noot Het inwinnen van inlichtingen richt zich
tegenwoordig meer op het opsporen van omstandigheden die
faciliterend zijn voor de georganiseerde misdaad en corruptie: de
vraag is hij corrupt? wordt meer en meer vervangen door
is hij corrumpeerbaar? Noot
Instellingen die zich specifiek bezighouden met
criminaliteitsbestrijding en opsporing worden in het gebruik van
bijzondere opsporingsmethoden steeds vaker vergezeld van
instellingen die zich bezighouden met landbouw, huisvesting,
douane, immigratie, auto’s, bossen en de vrije natuur. Tenslotte is
ook de relatief duidelijke scheidslijn tussen publieke en private
criminaliteitsbestrijding verdwenen vanwege toenemende samenwerking
en uitwisselingen. Noot Ook is er een tendens
informanten te gebruiken die zich niet bewust zijn van het feit dat
zij gebruikt worden als informanten. Noot
Observeren en volgen
Het Amerikaanse recht maakt geen onderscheid tussen
korte-termijn en lange-termijn observatie. Noot De
toetsing van visuele observatie wordt vaak afgeleid van de regels
die zijn neergelegd in de afluisterwet voor auditieve observatie.
Leidraad voor de juridische toetsing vormt vooral het Vierde
amendement van de Amerikaanse grondwet, dat het priv-domein van de
burger beschermt. Valt de situatie of handeling buiten het bereik
van het Vierde amendement dan zijn de opsporingsdiensten vrij om
observaties uit te voeren. Bij inbreuk op het privdomein dient de
politie voor observatie al dan niet met betreding van een woning of
erf, een rechterlijke machtiging te hebben. Noot
Uit de jurisprudentie van het Hooggerechtshof blijkt dat
gedragingen van burgers in het openbaar, algemeen
waarneembaar zijn, niet onder de bescherming van het Vierde
amendement vallen en dus zonder beperking mogen worden waargenomen
(geobserveerd) door de politie (plain view doctrine).
Noot Sinds de uitspraak inzake Katz v. U.S. geldt een
dubbele maatstaf, te weten of de persoon in kwestie heeft laten
blijken dat hij een bepaalde gebeurtenis kennelijk als priv
beschouwt, alsmede of het een naar het rechtsgevoel
privacybeschermingswaardige situatie betreft. Noot
De consequentie is dat de opsporingsambtenaar, die rechtmatig op
een bepaalde plaats aanwezig is, zonder rechterlijke beschikking
daar alles mag observeren wat een nieuwsgierige persoon ook had
kunnen waarnemen. Bij de beoordeling is de plaats van
observatie van belang, maar niet doorslaggevend.
Aftappen van telecommunicatie
Title III van de Omnibus Crime Control and Safe Streets
Act (1968) voorziet in het afluisteren (eavesdropping)
van telefoongesprekken (wiretapping) en rechtstreeks
mondeling gevoerde gesprekken (direct afluisteren, ofwel
bugging). Noot Bij wetswijziging in 1986 is ook
het aftappen van andere vormen van telecommunicatie mogelijk
geworden. Noot Onder federaal recht en het recht van 37
staten kan telefoon, fax- en dataverkeer worden afgetapt en
afluisterapparatuur worden geplaatst. De rechter moet daarvoor
voorafgaand een machtiging geven. Noot Title III
legt een minimale standaard op aan de wetgevers in de staten en
schrijft oplegging van strafrechtelijke sancties en
civielrechtelijke schadevergoeding voor bij niet-naleving van de
regels. Teneinde schending van het Vierde amendement te voorkomen
moet de rechter bij zijn machtiging bepaalde beperkingen
opleggen.
De rechter moet het verzoek toetsen aan een redelijk vermoeden
van schuld (probable cause) ter zake van het hebben begaan, het
begaan, op het punt staan te begaan van n van de strafbare feiten
die zijn opgesomd in .2516. De machtiging heeft een geldingsduur
van ten hoogste 30 dagen en kan met gelijke termijn worden
verlengd, doch de termijn mag niet langer zijn dan de periode die
noodzakelijk is voor het bereiken van het doel. De rechter beslist
verder bij afzonderlijke beschikking over de bewaring en de
vernietiging van de gespreksbanden. Over elke tapbeschikking
rapporteert de rechter aan het Administrative Office of the United
States Courts. Elk jaar wordt op basis van deze rapportages een
openbaar verslag gemaakt voor het Congress. Noot Per jaar
zouden in de V.S. zo’n 750 rechterlijke machtigingen worden
gegeven. Noot Een belangrijk verschil in de
uitvoering van de telefoontap tussen Nederland en de V.S. is
dat bij niet-relevante gesprekken in Amerika de tap afgesloten moet
worden, terwijl in Nederland de opnamen van de niet-relevante
gesprekken achteraf worden vernietigd.
Observatie met behulp van technische middelen
Observatie, zeker in het openbaar, is doorgaans toelaatbaar
zonder rechterlijke machtiging. Met de uitspraak van het
Hooggerechtshof in de zaak Katz (zie hierboven) is
observatie met behulp van verrekijkers en (video-)camera’s in het
openbaar en in de woning onder bepaalde voorwaarden toegestaan.
Noot Lagere federale rechters hebben herhaaldelijk
geoordeeld dat politiemensen die van buitenaf met een verrekijker
in iemands huis kijken en dingen zien die niet met het blote oog
waarneembaar zouden zijn, de verwachting van privacy
(expectation of privacy) schenden. Noot De andere
vormen van observatie zijn op federaal niveau eveneens geregeld in
Title IIIvan de Omnibus Crime Control and Safe Streets
Act van 1968. De voorwaarden zijn in grote lijnen gelijk aan
die van het aftappen van telecommunicatie. Ook hier dient de
rechter voorschriften te geven om voor schending van het Vierde
amendement te waken. Zo moet hij voorschrijven dat de technische
observatie slechts op bepaalde momenten of binnen een beperkte
tijdsduur dient plaats te vinden. Ook kan de rechter eisen
regelmatig te worden ingelicht over de resultaten van het
afluisteren. De belangrijkste beperking is het
minimaliseringsgebod, waarbij opsporingsinstanties ertoe worden
verplicht het afluisteren van relevante gesprekken tot een minimum
te beperken. Noot Opname van gesprekken met wetenschap
van n van de gespreksdeelnemers valt onder het begrip consensual
monitoring en is zonder meer toegestaan.
Observatie met behulp van video-apparatuur
Hiervoor is al gezegd dat onder omstandigheden het gebruik van
videocamera’s toelaatbaar is, zeker als niet meer wordt waargenomen
dan wat elke burger met het blote oog kan zien. Video-apparatuur
worden veelal gebruikt in combinatie met de inzet van infiltranten
en informanten. Deze nemen deel aan de geobserveerde handeling(en)
en hun toestemming voor de video-opname is toereikend voor
consensual monitoring. Zo kunnen infiltranten een winkel of
ruimte inrichten, die dan weer gebruikt kan worden voor opslag van
gestolen of illegale waren of voor verkoop van deze goederen. Deze
ruimten worden dan van microfoons en
video-camera’s voorzien om de transacties van de infiltrant met de
verdachte vast te leggen. Noot Een rechterlijke
beschikking is nodig wanneer de video-observatie plaatsvindt in een
privruimte zonder de deelname van een politile infiltrant of
informant. Er is dan immers geen sprake van consensual
monitoring. Om bij een ex post toetsing te kunnen
beoordelen of een video-observatie rechtmatig is uitgevoerd wordt
door de meeste federale gerechten de wet op het afluisteren als
richtlijn gehanteerd. Aan deze wet worden met name de voorwaarden
ontleend waaronder een observatie tegemoetkomt aan de bescherming
van het Vierde amendement. Dit is gebaseerd op de idee dat vormen
van visuele observatie onder omstandigheden net zo schadelijk
kunnen zijn voor de privacy van mensen als auditieve
observatie. In de staat New York is het gebruik van video-camera’s
geregeld in artikel 700 Wetboek van Strafvordering tezamen met het
afluisteren van (telefoon-)gesprekken. Noot
Een verzoek tot machtiging van een video-observatie dient de
volgende informatie te bevatten: wel waarom zij achterwege zijn
gebleven (subsidiariteit);
– of reeds andere opsporingsmethoden gebruikt zijn, en zo ja,
waarom deze niet tot succes hebben geleid dan video-observatie
uitsluitsel zal moeten geven;
– beschrijving van het feit waarop de video-observatie betrekking
heeft en de strafbare feiten waarover de noodzakelijk zijn teneinde
het opsporingsdoel te bereiken en mag in ieder geval de 30 dagen
niet – de termijn waarover de video-observatie zich zou moeten
uitstrekken (deze termijn mag niet langer dan overschrijden);
dat opnamen worden gemaakt waartoe geen machtiging is verstrekt.
Noot In de praktijk komt deze regel erop – binding aan
het minimimaliseringsbeginsel, hetgeen betekent dat zoveel mogelijk
moet worden vermeden neer dat in het verzoek wordt aangegeven,
welke te observeren handelingen relevant zijn voor de
opsporing.
Observatie met behulp van
plaatsbepalingsapparatuur
Voor het gebruik van peilzenders bestaat geen wettelijke
regeling. In de jurisprudentie inzake het Vierde amendement wordt
een onderscheid gemaakt tussen het gebruik van een peilzender ter
vergemakkelijking van de observatie van handelingen die ook
zonder apparatuur waargenomen kunnen worden en de inzet van
apparatuur als noodzakelijke voorwaarde voor de observatie.
Peilzenders worden hoofdzakelijk gebruikt voor doelgerichte, korte
operaties, zoals het traceren van een transport.
Het Hooggerechtshof oordeelde in U.S. v. Karo dat het Vierde
amendement was overtreden. Noot In deze zaak werd
een peilzender bevestigd aan een vat zodat de aanwezigheid
van het voorwerp in een huis en garage kon worden vastgesteld. Het
feit dat de zender werd beluisterd in een privruimte werd beschouwd
als een schending van privacy. In de zaak U.S. v. Knotts keurde het
Hooggerechtshof een operatie met een peilzender echter goed,
omdat de peilzender op een ton met chemicalin werd
uitgeschakeld nadat het transport over de openbare weg was gevolgd
en voordat het transport werd voortgezet richting een eenzaam huis
in een bos. Noot Het gebruik van peilapparatuur op openbare
wegen en open terreinen kan onder omstandigheden schending van
privacy opleveren. Peilzenders kunnen immers zichtbaar maken
wat voor het blote oog van het publiek niet te zien is.
Noot
Observatie met behulp van afluisterapparatuur
Het afluisteren van gesprekken is alleen mogelijk bij bepaalde
delicten: de catalogus bevat meer dan honderd als gevaarlijk
gekwalificeerde delicten, waaronder strafbepalingen betreffende de
staatsveiligheid en die kenmerkend zijn voor de georganiseerde
misdaad. Onder deze laatste categorie vallen de federale
drugdelicten, corruptie en de strafbare feiten, die vallen onder de
RICO Act. Direct afluisteren wordt het meest toegepast bij
de opsporing van drugdelicten.
Auteurs stellen dat Amerikaanse opsporingsambtenaren relatief
weinig gebruik maken van verborgen microfoons. Noot Bij
een inventarisatie over het jaar 1978 bleek dat in de gehele V.S.
(federaal en statelijk) 27 verzoeken voor direct afluisteren werden
ingediend. In 1990 bleek dit aantal 127 te zijn en in 1992 weer 58
(waarvan 17 keer in combinatie met de telefoontap). De oorzaak van
dit relatief geringe gebruik is vermoedelijk dat de plaats van de
incriminerende gesprekken moeilijk is vast te stellen, alsmede de
praktische problemen bij de plaatsing. Maar ook gaat de plaatsing
van microfoons (directe afluisterapparatuur) gepaard met hoge
(personeels-) kosten.
Voor richtmicrofoons is niet altijd een machtiging nodig, voor
gewone afluisterappartuur, zoals bugs wel. Noot Aan het
direct afluisteren moet een rechterlijke beschikking voorafgaan
(ex ante controle), behalve in spoedeisende zaken. Een
beschikking van de Attorney Generalof n van zijn
plaatsvervangers bij de politie
kan volstaan, indien het direct afluisteren met onmiddellijke
ingang moet worden gebruikt. In deze beoordeling vooraf worden
onder andere het ingrijpende karakter van de methode en het gevaar
voor misbruik van het middel meegewogen.
Verzoeken tot het gebruik van afluisterapparatuur dienen een
hoge ambtenaar bij het openbaar ministerie te passeren, alvorens
bij een rechter te worden ingediend. Op federaal niveau is dit de
Attorney General of zijn directe plaatsvervanger. Op deze
wijze wordt op een centrale plaats door een politiek
verantwoordelijke persoon de beslissing genomen over directe
afluisteroperaties. Noot De rechterlijke beschikking
dient het volgende te bevatten: de plaats waar de apparatuur wordt
geplaatst, een beschrijving van het soort gesprek en de strafbare
feiten waarop het gesprek betrekking zal hebben; de instanties die
het afluisteren uitvoeren en de persoon die het verzoek heeft
ingediend; de periode waarover het afluisteren zich zal
uitstrekken; of het afluisteren na het afluisteren van het gesprek
zal worden stopgezet of juist doorgaat; de identiteit van de
persoon indien bekend, die het gesprek zal vastleggen. Het komt
zelden voor dat een verzoek door de rechter afgewezen wordt.
Noot
De machtiging voor het gebruik van directe afluisterapparatuur
geldt voor maximaal 30 dagen, maar kan wel een aantal keren worden
verlengd. Bij de verlenging moet vermeld worden welke resultaten de
voorgaande afluisteroperaties hebben opgeleverd, of waarom
resultaten ontbreken.
Na beindiging van de observatie-actie met behulp van direct
afluisteren moeten de geluidsbanden onmiddellijk aan de rechter ter
beschikking gesteld worden en onder zijn toezicht worden verzegeld.
Indien dit zegel ontbreekt of onzorgvuldig is aangebracht, dan
dient de opsporingsambtenaar tijdens de zitting een bevredigende
verklaring te geven om de inhoud van de afgeluiderde gesprekken
toch als bewijs te kunnen laten meetellen. Noot
Alle in de machtiging betrokken partijen dienen op zijn laatst
90 dagen na het afluisteren in kennis gesteld te worden van de
operatie.
Deze kennisgeving moet onder andere bevatten de mededeling dat een
afluisteroperatie heeft plaatsgevonden, de datum, waarop de
machtiging van kracht is geworden en de geldigheidsduur daarvan,
alsmede of gesprekken feitelijk werden afgeluisterd. Uitstel van
deze kennisgeving is alleen toegestaan wanneer een goede reden
bestaat (good cause), zoals staatsgevaar of wanneer lopend
opsporingsonderzoek daardoor zal kunnen worden
gefrustreerd.
De machtiging verlenende rechter maakt binnen 30 dagen na
beindiging van de afluisteroperatie een rapportage, zoals ook voor
de telefoontap vereist is. Indien de Attorney General de
machtigende autoriteit is geweest, maakt hij een rapport. De
onderscheiden griffies gebruiken deze informatie voor hun openbare
jaarbericht aan het Congress. Noot
Direct afluisteren werd in het verleden doorgaans niet als een
schending van de privacy gezien, zolang de politie niet een door
het Vierde amendement beschermde plaats had betreden
(trespass)(Goldman v. U.S., 1942). Deze stelregel
werd enigszins bijgesteld in Silverman v. United States
(1961), toen het Hooggerechtshof oordeelde dat het aanbrengen van
een microfoon in de muur van een woning en welke was verbonden met
een verwarmingsbuis waardoor de gesprekken in het desbetreffende
huis konden worden afgeluisterd, wel een inbreuk vormde op
het recht op privacy.
In Katz v. U.S., toen opsporingsambtenaren een
telefoongesprek hadden afgeluisterd van iemand in een telefooncel
door een opname-apparaat aan de wand van de cel te bevestigen,
maakte het Hooggerechtshof een uitzondering op de trespassdoctrine
en verklaarde de handelwijze van de ambtenaren in strijd met de
grondwet omdat de subjectieve expectation of privacy geschonden was
en omdat ook maatschappelijk (objectief) gesproken sprake was van
een schending van dat recht. Noot Mede op grond
van deze redenering verklaarde het Hooggerechtshof de nieuwe
wetgeving van de staat New York op het afluisteren van
(telefoon-)gesprekken voor ongrondwettig in de zaak Berger v. New
York. Aldus wordt sindsdien ook gesproken van de Katz-Berger
doctrine. Noot
Afluisterapparatuur wordt ook vaak in combinatie gebruikt met de
inzet van een informant of infiltrant. In beginsel is het niet
onrechtmatig indien een gespreksdeelnemer het gesprek opneemt. In
de literatuur wordt regelmatig de vraag gesteld of deze bepaling
ook geldt ten aanzien van informanten en infiltranten (
consensual monitoring). Het Hooggerechtshof acht dit
toelaatbaar. Noot In de jaren 1987 en 1988 kwam het bij
de FBI al 1300 keer voor dat direct afluisteren in combinatie met
infiltratie werd toegepast. Opnamen via een verborgen
cassetterecorder kunnen later als bewijs worden gebruikt.
Informanten worden ook van een verborgen microfoon voorzien om het
door hen verkregen bewijs geloofwaardiger te maken. Bovendien
proberen politie en justitie op deze wijze hun afspraken met de
informant te controleren, zeker als de informant een deal met
justitie in het vooruitzicht is gesteld. Noot
Inkijkoperaties
De inkijkoperatie (covert entry) met het doel
afluisterapparatuur te plaatsen is een enigszins verzwegen kwestie.
Het verstoppen van een camera in een woning voor frequente
observatie is problematisch, niet alleen omdat de privacy
geschonden wordt, maar ook omdat het gepaard gaat met een betreding
waaraan geen huiszoekingsbevel ten grondslag ligt. In Dalia v.
United States (1979) bepaalde het Hooggerechtshof dat het van
een leeg formalisme zou getuigen de rechter bij ieder plaatsing te
verplichten tot het afgeven van een aparte machtiging tot
binnentreden. Noot
Informanten
Veel jurisprudentie aangaande bijzondere opsporingsmethoden
heeft betrekking op de inzet van gestuurde informanten en
infiltranten. Deze komen bij de bespreking van de infiltratie aan
de orde. Informanten zijn vaak voorzien van afluisterapparatuur. De
consensual monitoring is veelal de inzet van de rechtsstrijd
en niet de inzet van de informant als zodanig.
In de zaak United States v. White (1971) oordeelde het
Hooggerechtshof dat de verwachting van privacy van de verdachte
niet in het geding was toen deze met een informant van de politie
(in een restaurant, zijn eigen huis of zijn eigen auto) voor
zichzelf belastende gesprekken voerde. Deze gesprekken werden door
middel van een zendertje bij de informant afgeluisterd. De inhoud
van de gesprekken kwam terug in verklaringen, die werden gebruikt
voor het bewijs. De verwachting van een persoon dat zijn
bondgenoten noch helpers van de politie noch zijn eigen helpers
worden, en met name dat zij onderling gevoerde gesprekken niet
doorbrieven aan de politie, is niet gerechtvaardigd.
Noot
Kroongetuigen
De kroongetuige is in Amerika een bekende figuur. De kern is dat
justitie aan deze persoon in ruil voor zijn getuigeverklaring een
toezegging doet over de afwikkeling van zijn strafzaak. Als
tegenprestatie zal het openbaar ministerie de zaak seponeren, een
lichtere aanklacht indienen of de persoon in een gunstiger
strafexecutie-regime laten plaatsen. Noot Dit laat zich
vrij gemakkelijk voegen naar de Amerikaanse procesvorm. De
bescherming van de kroongetuige is gedetailleerd geregeld.
Kroongetuigen worden op een openbare terechtzitting aan een
kruisverhoor onderworpen. Anonieme verklaringen worden niet als
bewijsmiddel geaccepteerd vanwege het onmiddellijkheidsbeginsel. In
de V.S. bestaat al sinds 20 jaar een getuigenbeschermingsprogramma
(Witness Protection Program). Het programma is voortgekomen
uit de Organized Crime Control Act 1970. Voor die tijd werd
door de overheid ad hoc bescherming aan kroongetuigen
aangeboden. Noot
Het programma is voornamelijk ontstaan vanuit de behoefte
bedreigde getuigen van een nieuwe identiteit te voorzien. Aan het
begin van dit programma was de verwachting dat per jaar 25 50 maal
identiteitswisseling zou worden toegepast. Inmiddels zijn al meer
dan 6250 getuigen en 7750 familieleden in dit programma opgenomen.
Elk jaar worden 250 tot 500 nieuwe getuigen in het programma
opgenomen. Noot De kosten van het programma zijn hoog: $
73.000 per identiteitswisseling en ongeveer $ 103.000 per gezin. Op
jaarbasis bedragen de kosten van het programma ongeveer 75 miljoen
dollar. Noot De huidige wettelijke basis voor het
getuigenbeschermingsprogramma ligt nu in de Witness Security
Reform Act 1984. Noot Deze wet stelt het programma
ook open voor andere delicten dan die in het kader van de
georganiseerde misdaad. Het programma wordt voornamelijk gebruikt
voor terroristische zaken en drugszaken. Noot
Om te kunnen worden opgenomen in het
getuigebeschermingsprogramma moet men aan de volgende voorwaarden
voldoen:
vervolging bevinden;
– de zaak moet op z’n minst in handen zijn van de Grand Jury of
zich in een vergevorderd stadium van
- de getuige of zijn familie moeten in gevaar verkeren (niet
noodzakelijk in levensgevaar); - er moeten aanwijzingen zijn dat de bescherming het belang
van de staat dient. Noot Na invoering van het
getuigebeschermingsprogramma ontstonden een aantal aanzienlijke
problemen. De meeste getuigen die meedoen in het programma komen
uit het criminele milieu. Het General Accounting Office stelt
dat 73% van de bedreigde getuigen een strafblad heeft. Dit getal
wordt door de U.S. Marshal
Service hoger ingeschat (95 %). Wanneer de getuige tot het
programma is toegelaten wordt hij onder de bescherming van de
Marshal Service geplaatst. De overheid verplicht zich in een
contract of memorandum of understanding tot bescherming van de
getuige, hem een nieuwe identiteit te verschaffen en hem te helpen
met het vinden van een baan. Beschermde getuigen ontliepen hun
schuldeisers, ontdoken omgangsregelingen, en een kwart van hen werd
binnen twee jaar na opname in het programma wederom gearresteerd
(sommigen voor ernstige misdaden zoals moord). Daarnaast ontstonden
ook problemen vanwege onder meer slecht opgeleide marshals – die
nauwelijks berekend waren op hun taak en onbetrouwbaar bleken
(corruptie en loslippigheid) -, vertragingen bij de
verkrijging van nieuwe identiteitspapieren, alsmede het moeilijk
vinden van een baan door de getuigen. Sinds de Reform Act van 1984
verplicht de overheid de getuige een regeling te treffen met zijn
schuldeisers en zijn andere wettelijke verplichtingen na te komen
voordat hij met het programma begint. Verdere praktische regels
zijn dat de Marshal Service de getuige tijdig voorziet van
identiteitsdocumenten. Niet zelden (in meer dan een kwart van
de gevallen) stappen de getuigen vroeg of laat uit het programma.
De oorzaken hiervan zijn onbekend. Noot
Naar wordt aangenomen, kan een complete identiteitswisseling, het
doorbreken van contacten met het thuisfront en de verandering van
levensgeschiedenis traumatische effecten hebben op de getuigen.
Ondanks dit aanzienlijke uitsvalspercentage en de eerder beschreven
schaduwzijden van het programma zijn Amerikaanse
opsporingsambtenaren nog steeds enthousiast over het
getuigebeschermingsprogramma, voornamelijk omdat in 75% van de
zaken waarin een beschermde getuige een verklaring heeft afgelegd,
de verdachte ook daadwerkelijk werd veroordeeld. Noot
Het programma staat ook bloot aan kritiek. De beschermde
getuigen ontlopen een straf voor ernstige strafbare feiten, de
selectie zou niet altijd even kritisch zijn en voorts zou het
programma te aantrekkelijk zijn voor langgestraften en daarmee
onjuiste verklaringen stimuleren. De graagte van de overheid leidt
mogelijk tot de veroordeling van de verkeerde persoon.
Noot
Gecontroleerde aflevering
In de literatuur wordt relatief weinig gewag gemaakt van de
opsporingsmethoden gecontroleerde aflevering en doorlating.
De opsporingsmethode van de gecontroleerde aflevering staat in
opsporingskringen kennelijk zeer hoog aangeschreven. De methode
wordt wel als volgt omschreven: to let the drugs walk – that is,
allow a consigment of illicit drugs they have detected to go
forward under [their] control and surveillance .. in order to
secure evidence against the organizers of such illicit drug
traffic. Noot De omvang en de aard van de
gecontroleerd afgeleverde goederen blijft onduidelijk. Indien de
aflevering van drugs gepaard gaat met het plegen van strafbare
feiten moet de zaak ter toetsing worden voorgelegd aan de
Criminal Undercover Operations Review Committee. Bij de
beoordeling geldt dat acts which would be criminal when done by
a private citizen are justifiable and not criminal when done by a
government agent in the reasonable exercise of law enforcement
power. Het legaliteitsprincipe, genterpreteerd als de noodzaak
illegale drugs onmiddellijk in beslag te nemen na identificatie van
hun locatie en ten aanzien van douaneregels, dat alle gemporteerde
goederen worden aangegeven en ingeklaard, wordt verworpen.
Noot De DEA is in veel Europese landen actief om
gecontroleerde afleveringen te cordineren.
Pseudo-koop
De pseudo-koop of sting operation is een populaire
opsporingsmethode. De pseudo-koop wordt wel beschouwd als een
conventionele vorm van infiltratie die door elke
opsporingsambtenaar op federaal of statelijk niveau kan worden
toegepast. Noot Pseudo-kopers zijn volwaardige
undercover agents. Zij worden meestal ingezet teneinde
slachtofferloze delicten op te sporen, zoals de drughandel, het
gebruik van steekpenningen en het illegale gokspel.
Infiltratie
De diepte-infiltratie of lange-termijn infiltratie (duur langer
dan 180 dagen) is eerder uitzondering dan regel en wordt daarom als
een onconventionele infiltratie beschouwd. Noot
Diepte-infiltratie wordt vooral op federaal opsporingsniveau
toegepast. Noot Niet alle opsporingsambtenaren mogen een
diepte-infiltratie uitvoeren. Het is een misvatting dat DEA-agenten
24 uur per dag bij undercover activiteiten betrokken zijn.
Diepte-infiltratie ( deep cover) vindt wel plaats, maar er
zijn weinig DEA-operaties waarbij een agent meer dan een paar dagen
undercover moet blijven. Noot
Voorbeelden van dit soort infiltraties zijn de fencing stings
(speciaal opgezette garages of winkels voor bijvoorbeeld de
opsporing van stelers en helers), frontstores
(dekmantelbedrijven die met name gericht zijn op het
aanbieden van diensten in het kader van onderzoek naar
witwaspraktijken) en illicit services (waarbij vooral diensten aan
de criminele organisatie worden aangeboden, bijvoorbeeld in de vorm
van transportmiddelen). Noot
Voor de uitvoering van infiltratie bestaat in de Verenigde
Staten geen uitdrukkelijke wettelijke regeling. Wel bestaan
bepalingen die de FBI en de DEA bij de inzet van infiltranten
ontslaan van wettelijke verplichtingen aangaande de besteding van
overheidsgelden. Noot Wel heeft het ministerie van
Justitie de Attorney General’s Guidelines on FBI Undercover
Policing uitgegeven.
Ingevolge de richtlijnen van de Attorney-General mag geen
uitlokking plaatsvinden. Infiltratie als methode wordt in de
praktijk alleen ingezet tegen personen die een vooropgezet plan
hebben om een strafbaar feit te plegen (predisposition). In
de zaak Jacobson v. United States Noot werd het
hanteren van de eis van vooropgezetheid van de verdachte iets
verfijnd: de predispositie moet rechtstreeks in verband staan met
het door tussenkomst van infiltranten te plegen strafbare feit.
Hiermee heeft het Hooggerechtshof gesteld dat een redelijk
vermoeden met betrekking tot het feit vooraf dient te gaan aan een
undercover operatie. Noot In de Verenigde Staten
is veel discussie geweest over de vraag hoe hoog de drempel moet
zijn vooraleer een agent provocateur wordt ingezet om een
persoon in de situatie te stellen een strafbaar feit te plegen. Met
andere woorden: hoe zwaar moet de verdenking zijn voordat
infiltratie als methode kan worden gebruikt? Volgens de
opvatting van de Courts of Appeal hoefde in bepaalde gevallen geen
verdenking te bestaan om met hulp van een undercover agent
opsporingen te verrichten ten aanzien van een bepaalde persoon.
Noot Dit betekende dat niemand gevrijwaard is van dit
soort opsporingsmethoden: een redelijk vermoeden van een
(gepleegd) strafbaar feit is niet vereist. Noot
De normatieve grenzen van de infiltratie worden getrokken in de
rechtspraak op de verweren ertegen, het entrapment defense
(uitlokkingsverweer) en het due process defense
(behoorlijk proces-verweer). Noot Er is sprake
van uitlokking als de verdachte een feit pleegt dat van tevoren
door een undercover of informant uitgedacht en gepland werd,
en dat de aangeklaagde zonder deze list, aandrang en ondersteuning
van de undercover of informant niet gepleegd zou hebben.
Noot Dit (subjectieve) criterium werd in 1932 vastgelegd
door het Hooggerechtshof in Sorrells v. U.S..
Noot
In de zaak Sherman v. United States was de verdachte door
een informant van de politie benaderd die hem na verloop van
tijd om drugs vroeg. De informant herhaalde zijn verzoek
vele malen en de verdachte weigerde steeds. Uiteindelijk gaf de
verdachte na voortdurend aandringen van de informant
toe. Noot De rechter oordeelde: Human nature
is weak enough and sufficiently beset by temptations without
government adding to them and generating crime. Het verweer
slaagde.
Enkele andere staten hanteren bij het uitlokkingsverweer de
objectieve test, waarbij de focus ligt op het gedrag van de
infiltrant.
De verdachte kan zich succesvol op het uitlokkingsverweer beroepen
indien de infiltrant met de gebruikte middelen ook andere personen
had kunnen uitlokken tot het plegen van een strafbaar feit.
Noot In 1973 vernietigde het Hooggerechtshof in
United States v. Russell de vrijspraak van het Hof van
Beroep. Noot De undercover agent had de verdachte
100 gram van een stof gegeven die nodig is voor de bereiding van
speed. De verdediging stelde dat het due process-beginsel (zie
hieronder) was geschonden omdat de betrokkenheid van de undercover
agent wezenlijk was geweest in de onderneming. Hoewel het
Hooggerechtshof vond dat sprake zou kunnen zijn van
disproportioneel handelen door het openbaar ministerie was het
Hooggerechtshof desondanks van mening dat voldoende bewijs bestond
om aan te nemen dat de verdachte vooropgezet (predisposed)
was.
De zaak United States v. Russell laat zien hoe de
objectieve test van de uitlokking bijna naadloos overloopt in het
verweer dat zich op schending van het eerlijk proces of due
process-principe beroept. Het Hooggerechtshof heeft in recente
uitspraken aangegeven dat er gevallen zijn waarin het
uitlokkingsverweer niet opgaat, maar dat er sprake kan zijn van een
buitengewoon onbehoorlijk gedrag van de infiltrant (outrageous
and shocking to the sense of justice), waardoor de due
process-clausule van het vijfde en veertiende Amendement overtreden
wordt. Noot
Aanknopingspunten voor het due process-verweer zijn: schending
van de rechten van niet-deelnemende derde personen; de vorm van de
criminaliteit, en de omvang van de deelname van de infiltrant aan
het tenlaste gelegde feit, in het bijzonder of medewerking of
planning van het feit doorslaggevend is geweest. Het due
process verweer werd in stelling gebracht in de zaak Hampton v.
United States. Noot Het Hooggerechtshof verwierp het
verweer dat de politie zich schuldig zou hebben gemaakt aan een
buitengewoon berispelijk
optreden, omdat de verdachte had toegegeven predisposed te zijn.
Het Hooggerechtshof stelt de buitensporigheid van undercover
praktijken alleen aan de kaak indien geen sprake is geweest van
vooropgezetheid bij de verdachte. Noot In United States
v. Twigg Noot werd voor het eerst met succes een beroep
gedaan op het due processverweer bij een lagere federale rechter.
Noot De undercover agent was te ver gegaan. Noot
De grens van de overschrijding van het behoorlijk proces ligt
hoog. Noot Tot slot dient nog te worden opgemerkt dat
indien het beroep op de schending van het due process
succesvol is, dit leidt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het
openbaar ministerie. Noot
In de dagelijkse opsporingspraktijk van federale
opsporingsinstanties zijn vooral de richtlijnen van het
Department of Justice van belang, waarin gedetailleerde
regels zijn opgenomen voor alle undercover operaties waaraan
FBI-agenten deelnemen (Attorney General’s Guidelines). De
officile goedkeuring is gelaagd en meerdere instanties van het FBI
en het Department of Justice zijn bij de
toestemmingsprocedure betrokken: hoe zwaarder de ingreep, hoe
breder de consensus dient te zijn; zware ingrepen moeten dan ook
terug te voeren zijn op politiek verantwoordelijke personen.
Bij direct gevaar mag een FBI-agent op plaatselijk niveau
toestemming verlenen tot een infiltratie-actie. Deze toestemming
dient binnen 48 uur te worden bekrachtigd op hoger niveau. De
richtlijnen stellen – duidelijker dan in de jurisprudentie – dat
deelname aan strafbare feiten door de infiltrant uitsluitend
acceptabel is indien deze strafbare feiten noodzakelijk zijn voor
de inwinning van informatie of bewijsmiddelen en leiden tot een
succesvolle opsporing; wanneer de infiltrant zijn geloofwaardigheid
moet opbouwen of in stand moet houden en wanneer dood of zwaar
lichamelijk letsel moet worden voorkomen.
Ten aanzien van de controle op infiltratie kan men tenslotte nog
een onderscheid maken tussen controle ex ante, tijdens en
ex post. Noot Deze controle kan worden uitgevoerd
door verschillende autoriteiten, namelijk politie, justitie en de
rechterlijke macht. Een controle voorafgaand (ex ante) aan
een infiltratie betreft de toestemming en eventueel de voorwaarden
waaronder de infiltratie dient plaats te vinden. Deze controle is
zowel politieel als rechterlijk. Voor de politile controle die
voorafgaat aan de diepte-infiltratie moet toestemming worden
verkregen van een hogere politiefunctionaris, die zelf bepaalt of
het Criminal Undercover Operations Review Committee in
kennis dient te worden gesteld. Noot Dit betekent in
feite dat aan de politie een grote discretionaire bevoegdheid is
toegekend. Deze commissie dient te allen tijde toestemming te geven
voor infiltraties die (gepland) langer dan 180 dagen duren of
(onverwacht) langer zijn gaan duren. Zij controleert vooral de
procedures, de veiligheidsaspecten, de kosten en dergelijke. Voor
de juridische toetsing wordt de officier van justitie bij de
concrete zaak betrokken.
De infiltrant of undercover agent in het Amerikaanse
strafproces is mede-verbalisant en hij dient na onthulling van zijn
eigen identiteit het proces-verbaal met zijn eigen naam te
ondertekenen. Hij dient als getuige ter zitting te verschijnen en
indien nodig kan hij daartoe gedwongen worden (gijzeling). Niet
nakoming van de verplichting tot het afleggen van een verklaring
kan leiden tot ontslag. Noot Onduidelijk is in hoeveel
gevallen politieambtenaren na onthulling van de identiteit niet
meer inzetbaar zijn bij verdere infiltratie- of
informantenoperaties.Beide opsporingsinstanties moeten bovendien
het Congress in hun jaarverslag uitvoerig berichten over
alle uitgevoerde undercover opsporingsoperaties en de
resultaten daarvan. Elk jaar vindt een openbare zitting plaats in
het parlement over het jaarbudget en de opsporingsactiviteiten van
de FBI gedurende het voorgaande jaar alvorens de wet opnieuw wordt
aangenomen. De uitvoerende macht kan aldus een redelijke ex
post controle uitoefenen op het opsporingswezen, ook al omdat
ambtenaren van de FBI verplicht zijn op soms zeer gedetailleerde
vragen van de afgevaardigden in te gaan en hun antwoorden zonodig
met interne documenten te ondersteunen. Noot Opslag van
gegevens De namen van geobserveerde personen worden opgeslagen in
de centrale FBI-computer (National Crime Information Center
NCIC). Deze computer bevat twaalf soorten gegevens, waaronder
auto’s, autokentekens, schietwapens, waarde-documenten,
pleziervaartuigen, arrestatiebevelen tegen gezochte personen,
vermiste personenen en veroordelingen. Noot Ongeveer
64.000 politieambtenaren hebben toegang tot deze computer, evenals
andere instanties op federaal, staat en lokaal niveau (rechters,
gevangenisbewaarders).
Uitwisseling van gegevens
Opsporingsambtenaren zijn aangewezen op de bereidwilligheid van
andere instanties om aan hen gegevens te verstrekken.
Gerechtshoven, bepaalde gremia (zoals de onderzoekscommissies van
het congres, grand juries, en een aantal in de wet
gespecificeerde autoriteiten) hebben ook het recht zulke gegevens
op te vragen. Aan een verzoek tot gegevensverstrekking door een
niet-opsporingsinstantie moet een strafbepaling ten grondslag
liggen, die betrekking heeft op het weigeren te voldoen aan het
verzoek om het gevraagde ter inzage geven of
verstrekken van bepaalde documenten danwel op het optreden als
getuige. Instanties zoals de Pennsylvania Crime Commission en de
New York State Organized Crime Task Force hebben het recht een
subpoena te hanteren. Een subpoena is ook noodzakelijk voor een
verzoek tot computer matching. Noot
Voor opsporing op basis van dit soort gegevens zijn het het
kader van het veertiende Amendement – met het oog op due
process – een aantal criteria ontwikkeld voor de bescherming
van gegevens. Op de uitwisseling van gegevens tussen
overheidsorganen is de Privacy Act (5 U.S.C. 552 a.) van
toepassing. De Amerikaanse Privacy Act is onvergelijkbaar met
veel Europese wetten op de persoonsregistratie, die meestal
overkoepelend en homogeen van aard zijn. Noot De
wet bevat algemene bepalingen voor opgeslagen gegevens. Het
algemene principe is het finaliteitsprincipe: gegevens mogen niet
voor een ander doel worden gebruikt dan waarvoor zij aanvankelijk
verkregen zijn. Deze wet schijnt echter weinig effect te sorteren
in de praktijk omdat weinig controle wordt uitgeoefend op de
naleving. Noot Uitvoerende ambtenaren zouden de
regels van de Privacy Act niet in ogenschouw nemen.
Noot
Het Vierde Amendement is echter niet van toepassing op de
opsporing die plaatsvindt op basis van gegevensanalyse. Als
persoonsgegevens eenmaal in de computer zijn opgeslagen staan de
betrokkene weinig remedies ter beschikking. In de literatuur is
weinig bekend van de wijze waarop gegevens worden samengevoegd en
geanalyseerd.
Wel is bekend dat het Financial Crimes Enforcement Network
van het U.S. Treasury Department (opgericht in 1990)
ondersteuning verleent aan opsporingsdiensten in de vorm van
analyse van financile transacties. Dit gebeurt op basis van zowel
harde gegevens over concrete verdachten als zachte gegevens over
wat wij in Nederland CID-subjecten en grijze veld-subjecten noemen.
De gegevens die worden gebruikt door het netwerk worden
voornamelijk verkregen van financile instanties die een wettelijke
meldingsplicht hebben aangaande transacties ten bedrage van $
10.000,- of meer. Noot In de overheidssfeer wordt
regelmatig gebruik gemaakt van de methode van computer
matching. Deze methode houdt in dat geautomatiseerde databanken
worden gekoppeld en vergeleken, met het doel personen op te sporen
die in meerdere databanken voorkomen. De methode wordt bijvoorbeeld
gebruikt om sociale verzekerings-fraudeurs op het spoor te komen.
Over het gebruik van deze methode in de strafrechtelijke sfeer zijn
weinig gegevens beschikbaar en er bestaat ook weinig rechtspraak op
dit gebied. Het Office of Technology Assessment maakt
melding van een toename in het gebruik van dit opsporingsmiddel,
ondere tegen witwassen. Noot
Een wettelijke basis voor computer matching is gelegen in de
Tax Reform Act of 1976, Public Law 94-455 en de Department of
Defense Authorization Act of 1983, Public Law 97-252. Deze
wettelijk geregelde vormen van computer matching hebben vooral
betrekking op gegevens die reeds zijn opgeslagen bij
overheidsdiensten. De Social Security Act (42 U.S.C. .1320b-7)
heeft een iets uitvoerigere regeling, namelijk dat de staten worden
verplicht gegevensvergelijkingen uit te voeren en maatregelen te
nemen die de gegevensvergelijking vereenvoudigen (deze vergelijking
vindt plaats met behulp van een soort sofi-nummer of
sociaal-verzekeringsnummer). Deze wet voorziet verder in controle
op de inkomensgegevens van werknemers elke vier jaar, de toegang
van federale ambtenaren tot de gegevensbestanden en de toetsing van
bruikbare gegevens. Gegevens mogen alleen vergeleken worden als een
bepaalde zekerheid bestaat dat er bevindingen uit komen rollen over
mensen die geen uitkering horen te ontvangen. De Computer
Matching and Privacy Protection Act (Public Law 100-503)
is slechts een opsomming van vormvoorschriften en heeft alleen
betrekking op de uitwisseling van gegevens tussen de staat en de
federatie. Noot
De wet schrijft voor de betrokken autoriteiten een interne
controle voor. De betrokken autoriteiten moeten voor de
vergelijking van gegevens een overeenkomst sluiten. In deze
overeenkomst moet staan wat het doel is van de
gegevensvergelijking, het soort gegevens dat worden vergeleken, de
modaliteiten van omgang met en teruggave van de gegevens en de
wijze waarop de betrokkene wordt ingelicht. Een copie hiervan moet
30 dagen tevoren naar een bijzondere commissie van het congres
gestuurd worden. Bij alle autoriteiten die zich bezighouden met
computer-matching dient een orgaan te worden ingesteld dat de
naleving van de wettelijke regels overziet. Aan het einde van het
jaar moeten de betreffende gremia een verslag indienen van de
uitgevoerde gegevensvergelijkingen.
De kritiek op computer-matching richt zich met name op
het feit dat het op grote schaal wordt toegepast op personen die
niet verdacht zijn, en dat daardoor veel onschuldige personen als
potentile daders worden aangemerkt. Noot Ingevolge de
beslissing U.S. v. Miller is het Vierde Amendement niet van
toepassing op het
politile gebruik van gegevensbestanden. Computer-matching valt
derhalve niet onder de bescherming van het priv-domein.
Noot
Instanties zoals de Pennsylvania Crime Commission en de New York
State Organized Crime Task Force hebben het recht een subpoena te
hanteren in gevallen van computer matching. De subpoena dient er
toe het verband tussen de betreffende bewijsmiddelen en de
opsporing aan te tonen: een concrete samenhang hoeft niet te worden
bewezen. Geen van beide instanties hebben dit middel gebruikt ter
bestrijding van de georganiseerde misdaad. Noot