10.8 Conclusies
1. Met betrekking tot inkomende verzoeken om internationale
rechtshulp bestaat een wettelijke regeling. Ten aanzien van
uitgaande verzoeken bestaat daarentegen geen wettelijke regeling
(afgezien van artikel 539a Sv); ook organisatorische waarborgen bij
uitgaande verzoeken om informatie en observatie naar het buitenland
zijn geringer dan bij het inkomende verkeer.
2. De formele verantwoordelijkheid van de minister van Justitie
voor elke daad van kleine rechtshulp heeft een smalle feitelijke
basis. Vooral sinds Schengen is de greep van het ministerie op de
rechtshulp en assistentie aan/van de Schengenpartners zeer gering.
Het feit dat de landelijke officier van justitie (overigens
uitsluitend in verband met bijzondere opsporingsmethoden) geacht
wordt een belangrijke rol te spelen, doet daar niet aan af. Het is
de vraag of deze officier van justitie feitelijk goed zicht heeft
op de internationale rechtshulp en assistentie – wellicht afgezien
van de inkomende verzoeken om observatie in Nederland. 3. De
formeel gekanaliseerde internationale gegevensuitwisseling is traag
en bevordert het gebruik van informele contacten.
4. Verstrekking van CID-informatie aan het buitenland lijkt
moeilijk binnen de perken te houden. 5. De wijze waarop informatie
in het buitenland is gegenereerd wordt nauwelijks getoetst. 6. Het
is niet duidelijk in hoeverre gegevensuitwisseling tussen politie
en niet-politile diensten of niet-politile diensten onderling
interfereert met de formele regelgeving.
7. Veel buitenlandse verzoeken tot observatie in Nederland
krijgen feitelijk geen gevolg, daar de aangekondigde
grensoverschrijding van het te volgen object feitelijk niet
plaatsvindt. 8. Inkomende grensoverschrijdende gecontroleerde
afleveringen dienen gemeld te worden aan de landelijke officier van
justitie (artikel 73 jo 40 SUO). Deze wordt niet altijd
ingelicht. Er bestaat onduidelijkheid over de gevallen waarin het
buitenland niet de landelijk officier, maar een lokale officier van
justitie heeft geadieerd; het is bovendien de vraag of deze
meldingen plaatsvinden. Het lijkt weinig voor te komen dat het
buitenland verzoekt om in Nederland een zending door te laten.
9. Het optreden van buitenlandse informanten in Nederland verdient
nadere aandacht. Soms komt dan een buitenlandse begeleider mee; het
gevaar lijkt niet gering dat juist het runnen van dergelijke mensen
misloopt omdat niemand ze goed kent.
10. Formeel is het toezicht op de Nederlandse liaison-officers
in den vreemde goed geregeld; op afstand is dit toezicht echter
moeilijk uit te oefenen.
11. Het optreden van buitenlandse opsporingsambtenaren in Nederland
is weliswaar moeilijk te controleren, maar er zijn weinig
aanwijzingen – wel geruchten – dat deze ambtenaren zich niet aan de
in Nederland geldende regels zouden houden.