10.4 Uitvoering buitenlandse assistentieverzoeken door
Nederland
10.4.1 Inleiding
In principe voert de Nederlandse politie buitenlandse
rechtshulpverzoeken uit. Het staat de officier van justitie – en in
gevallen van rogatoire commissie de rechter-commissaris – vrij te
beslissen of buitenlandse justitile of politile autoriteiten bij de
uitvoering van het rechtshulpverzoek aanwezig kunnen zijn. Het kan
derhalve voorkomen dat de Nederlandse politie bij de uitvoering van
het buitenlandse assistentieverzoek wordt bijgestaan door
buitenlandse collega’s.
Uiteraard betreffen niet alle buitenlandse assistentieverzoeken
het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden. Er vindt ook
technische uitwisseling en assistentie plaats: te denken is dan aan
het onderzoek van een pistool dat is aangetroffen bij een verdachte
voor wie ook het buitenland belangstelling heeft. Hier gaat evenwel
de voornaamste aandacht uit naar de bijzondere methoden. Het is
moeilijk vast te stellen of en hoe vaak bijzondere
opsporingsmethoden werden gehanteerd in het kader van een
buitenlands assistentieverzoek. De gegevens die werden verstrekt
door de CRI over de uitvoering van assistentieverzoeken op
Nederlands grondgebied dekken immers niet alle buitenlands
georinteerde zaken. Die gegevens duiden overigens op een toename
van het bij de CRI bekend geworden aantal inkomende internationale
assistentieverzoeken (afkomstig uit het buitenland): van 38
verzoeken in 1991 naar 52 in 1994. Het gros had betrekking op
verdovende middelen.
10.4.2 Observatie en achtervolging in Nederland
In Nederland wordt regelmatig geobserveerd op verzoek van het
buitenland: de indruk bestaat dat een verzoek om observatie zelden
of nooit wordt geweigerd. Van de 250 observatie-zaken die het LCGO
in 1993 bekend werden, waren er 186 inkomend (in 1992: 125) en 64
uitgaande. Het is aannemelijk dat de meeste verzoeken aan het LCGO
worden gemeld, al was het maar vanwege de capaciteitsproblemen die
een rol spelen bij het
overnemen van observatie vanuit het buitenland. Deze aanvragen
betreffen verzoeken om in Nederland observaties te plegen op
verdachte personen die Nederland binnenkomen, of op personen die
gevlucht zijn voor buitenlandse autoriteiten.
De meeste inkomende observatie-verzoeken waren afkomstig van
landen die zijn aangesloten bij de Schengen
Uitvoeringsovereenkomst: Belgi en Duitsland dienden elk in 1993 64
maal een verzoek in. Opvallend is overigens dat van de 186
verzoeken er 103 feitelijk geen gevolg kregen. Meestal was de
oorzaak dat de te observeren of volgen persoon niet naar Nederland
kwam.
In 4 gevallen kon niet tijdig een observatie-team gevonden
worden (meestal Schiphol), en in 7 gevallen gaven de Nederlandse
autoriteiten geen prioriteit aan de zaken. In 1993 werden dus 83
acties daadwerkelijk uitgevoerd door een Nederlands observatie-team
(of uitgevoerd onder leiding van een lid van een Nederlands
observatie-team). De politie Amsterdam/Amstelland en de politie in
de grensstreek waren het meest frequent betrokken bij de uitvoering
van inkomende observatie-verzoeken.
Van de 186 binnengekomen aanvragen in 1993 werden er 86
vergezeld door een rechtshulpverzoek en een politierapport. De
resterende 100 verzoeken waren uitsluitend gebaseerd op een
politierapport. Indien daadwerkelijk uitvoering was gegeven aan het
verzoek, volgde na afloop een rechtshulpverzoek. Het soort delicten
waarop de observatie-acties betrekking hebben, betreft vooral
verdovende middelen. In 1992 waren dat er 125; verder ging het om
levensdelicten (11), overvallen (9), falsificaten (6), diefstallen
en inbraken (4), afpersing (4), schietwapens en munitie (3), fraude
(3), oplichting (1), kinderporno (1), heling / witwassen (1) en
overige (19).
Het LCGO leidt hieruit af dat in de meeste gevallen de
internationaal te volgen personen zich met internationale
georganiseerde criminaliteit bezighouden en deze criminaliteit in
samenhang met in Nederland verblijvende criminelen plegen.
Het kan bij inkomende verzoeken om observatie gaan om observatie
van een in Nederland verblijvend persoon of een Nederlands object.
Het kan ook gaan om grensoverschrijdende observatie (voortzetting
van een in het buitenland begonnen observatie op Nederlands
grondgebied). Dat kan betekenen dat de observatie wordt doorgezet
op vreemd grondgebied door het oorspronkelijke observatieteam met
bijstand (opstappers) van politieambtenaren van het land waar de
observatie plaats vindt (cross-border observatie); of de
observatie wordt overgenomen door de lokale politieambtenaren, en
de oorspronkelijke observanten kunnen dan bijstand verlenen
(hand-over of cross-border take over observatie).
Schengenlanden mogen voor activiteiten als grensoverschrijdende
observatie (artikel 40 Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO)) of
achtervolging (artikel 41 SUO) onder bepaalde voorwaarden gebruik
maken van elkaars grondgebied. Een van die voorwaarden is dat de
opsporingsambtenaren tijdens de observatie-actie een document bij
zich moeten dragen waaruit blijkt dat toestemming is verleend
(artikel 40, derde lid sub b SUO).
- De heer Koekkoek :
- En wat gebeurt er nou, als het niet geregeld is met een
bepaald land? - De heer Kloosterman:
- Dan houdt het op bij de grens.
- De heer Koekkoek:
- Ja, maar als u al 1500 km gereden hebt…
- De heer Kloosterman:
- Ja?
- De heer Koekkoek:
- Dan zegt u toch niet hier is de grens, nu gaan wij niet
verder? Dan wilt u toch wel de verdachte blijven volgen, neem ik
aan? - De heer Kloosterman:
- Ja, ik wil het wel, ja, maar…
- De heer Koekkoek:
- Dat doet u toch ook wel?
- De heer Kloosterman:
- Nee, nee.
- De heer Koekkoek:
- Is het nooit gebeurd dat u dat toch deed?
- De heer Kloosterman:
- Nou, dan praat ik toch wel over een hele tijd terug. Vroeger
gebeurde dat wel; dan reden we door. De autoriteiten werden wel in
kennis gesteld, maar, ja, dat is misschien een beetje buiten mijn
niveau om gegaan, omdat ik toen observant was. Maar in de tijd dat
ik als ploegchef hier werkzaam ben, gebeurt dat niet; dan stoppen
wij bij de streep en dan houdt daar het rapport op. (…) - De voorzitter:
- Bent u wel eens ook een buitenlandse OT-ploeg tegengekomen,
waarvan niemand wist dat die hier rond reed? - De heer Kloosterman:
- Of ik een buitenlandse OT tegen ben gekomen?
- De voorzitter:
- Ja, want u moet daar een oog voor hebben.
- De heer Kloosterman:
- Nee.
- De voorzitter:
- In Nederland?
- De heer Kloosterman:
- Nee. Nee, die ben ik nog nooit tegengekomen. Dit is een
vraag die ik nog nooit gehoord heb, eigenlijk, van
niemand. - De voorzitter:
- Die moeten er ook zijn. Als wij naar het buitenland
gaan… - De heer Kloosterman:
- Ja, ja. Je zou het wel zeggen…
- De voorzitter:
- …moeten ze hier ook komen.
- De heer Kloosterman:
- Ja, je zou het wel zeggen, maar ik… nee. Ik heb ook niet
gehoord in mijn collega-kringen dat er een buitenlandse OT
geweest is. - De heer Koekkoek:
- U observeert ze niet?
- De heer Kloosterman:
- Misschien dat nu de indruk ontstaat dat wij alleen maar in
het buitenland zitten, maar… Ze zullen ook best wel hier komen;
dat zal best wel, maar ik heb ze niet gezien.
Noot
Inkomende verzoeken tot geplande, grensoverschrijdende observatie
dienen vooraf ingediend te worden bij de landelijke officier van
justitie, die de verantwoordelijkheid draagt voor het LCGO. Niet
geplande-observatie geldt als uitzondering, en wordt gekenmerkt
door het spoedeisend karakter en wordt slechts toegelaten voor
ernstige delicten.
De niet-geplande observatie is slechts toegestaan voor de
volgende ernstige delicten: moord, doodslag, verkrachting,
opzettelijke brandstichting, ontvoering en gijzeling, sluikhandel
in verdovende middelen en psychotrope stoffen, vergrijpen tegen de
voorschriften aangaande vuurwapens en explosieven, het illegaal
vervoer van giftige en schadelijke stoffen, valsmunterij,
gekwalificeerde diefstal en heling, afpersing, het teweegbrengen
van een ontploffing en mensenhandel.
Indien de landelijke officier van justitie weet in welk
arrondissement de zaak gaat spelen, bespreekt de landelijke
officier het met de lokale officier van justitie. Taak van het LCGO
is dan de criminele gegevens te versturen naar het onderzoeksteam
van de RCID van de betreffende regio. Indien goedgekeurd, wordt
door het LCGO/LIPO een observatie-team gezocht.
De zaakscordinatie wordt in complexe zaken in handen genomen
door de LCID assistent verbindings ambtenaren van de Afdelingen
recherche-informatie. De cordinatie van de observatie ligt bij het
LCGO. Hier bestaat een piketregeling en technische uitrusting
waarmee dag en nacht op buitenlandse verzoeken kan worden
ingegaan.
Inmiddels zijn vijf zogenaamde Schengenteams opgericht in de
regio’s Twente, Limburg-Zuid, Midden- en West-Brabant, Rijnmond en
Amsterdam-Amstelland.
Observatie moet worden onderscheiden van de al langer bestaande
mogelijkheid van grensoverschrijdende achtervolging. Deze is alleen
toegestaan wanneer daarmee in het eigen land is begonnen; de
achtervolgende ambtenaar moet herkenbaar zijn (door zijn uniform of
anderszins). In beginsel moeten dwangmiddelen door ambtenaren van
het ontvangende land worden toegepast, maar eventueel kunnen
staandehouding, veiligheidsfouillering en het gebruik van
handboeien geschieden door de achtervolgers. Achtervolging over de
gemeenschappelijke grens met Belgi mag overeenkomstig artikel 27
Benelux-Verdrag van 1962 met Protocol onder de volgende
voorwaarden: de achtervolging is noch in tijd noch in ruimte
beperkt; de achtervolgende ambtenaren hebben een
staandehoudingsbevoegdheid binnen een straal van 10 km vanaf de
grens en de achtervolging kan voor alle strafbare feiten die
aanleiding kunnen geven tot uitlevering (maximumstraf van tenminste
6 maanden; of daadwerkelijk opgelegde straf van 3 maanden).
Achtervolging over de gemeenschappelijke grens met Duitsland mogen
de achtervolgende Duitse ambtenaren uitoefenen in een grensgebied
van 10 km; staandehouding in het grensgebied is mogelijk voor zover
de achtervolgde persoon ervan kan worden verdacht een strafbaar
feit dat tot uitlevering ex artikel 2, eerste lid Europees
Uitleveringsverdrag aanleiding kan geven (maximumstraf van
tenminste 1 jaar of daadwerkelijk opgelegde straf 4 maanden).
Eventueel worden krachtens artikel 41 SUO nog nadere regelingen
over de achtervolging vastgesteld.
De aanhouding buiten heterdaad door vreemde opsporingsambtenaren
is mogelijk gemaakt door opneming van artikel 54, vierde lid Sv. De
aangehouden persoon moet worden overgedragen aan de Nederlandse
politie of voorgeleid aan een (hulp)officier van justitie.
Betrokkene kan op grond van artikel 13a Uitleveringswet 6 uur
worden opgehouden (de uren tussen middernacht en 9.00 uur niet
meegerekend) in afwachting van een verzoek om voorlopige
aanhouding. De vreemde opsporingsambtenaren zijn volgens artikel
185a Sr gelijkgesteld aan de Nederlandse voor zover het gaat om het
verbod op wederspannigheid en dergelijke. Observaties met
peilauto’s worden overgenomen indien bijvoorbeeld de Duitse
peilauto dezelfde frequentie hanteert als de Nederlandse. Zo niet,
dan komt de Duitse auto de grens over – met een Nederlandse
opstapper ofwel begeleid door een auto van het Nederlandse
observatieteam. Het LIPO/LCGO cordineert de inzet van de
peil-frequenties voor observatie-teams.
De Dienst technische operationele ondersteuning van het KLPD
ontvangt jaarlijks tientallen aanvragen uit het buitenland. Voor
Scandinavische landen worden peilbakensignalen ontcijferd, en
apparaten worden uitgeleend. Belangrijk in het kader van de
internationale technische uitwisseling is de Working Group
international technical support (WITS). Binnen deze werkgroep
wisselen ongeveer zeven landen kennis op het gebied van technische
opsporing uit.
10.4.3 Grensoverschrijdende gecontroleerde aflevering in
Nederland
Soms vindt de grensoverschrijdende observatie plaats in het
kader van een gecontroleerde aflevering. Ingevolge artikel 73 SUO
hebben de Schengenlanden zich verplicht om de gecontroleerde
aflevering toe te passen als instrument om de drugcriminaliteit aan
te pakken voor zover het nationale recht van de Schengen-staten dit
toelaat. Ook artikel 11, lid 3 van het VN-verdrag (Conventie van
Wenen 1988) tegen de sluikhandel in verdovende middelen en
psychotrope stoffen maakt van deze methode gewag. Artikel 11, derde
lid: Illegale zendingen waarvoor gecontroleerde aflevering is
overeengekomen, kunnen, wanneer de betrokken partijen hiermee
instemmen, worden onderschept en vervolgens worden doorgelaten,
waarbij de verdovende middelen of psychotrope stoffen onaangeroerd
blijven, danwel geheel of gedeeltelijk worden verwijderd of
vervangen.
Cijfers met betrekking tot de gecontroleerde afleveringen zijn
moeilijk te berekenen. Bij de CRI en/of de landelijke officier van
justitie is geen totaaloverzicht voor handen van alle uit het
buitenland afkomstige verzoeken tot gecontroleerde aflevering. Wel
worden sedert april 1995 de inkomende en de bij de LCGO aangemelde
uitgaande verzoeken geregistreerd. Tot 27 oktober 1995 kwamen er 37
nieuwe verzoeken uit het buitenland tot gecontroleerde aflevering
binnen en 5 vervolgverzoeken. Noot Het gaat daarbij –
voor zover bekend – doorgaans om illegale zendingen drugs, waarvan
bekend is dat zij naar Nederland toekomen. Inkomende
grensoverschrijdende gecontroleerde afleveringen dienen plaats te
vinden met melding aan de landelijke officier van justitie. Wat dit
betreft is er geen principieel verschil met de gang van zaken bij
andere vormen van grensoverschrijdende observatie (artikel 73
jo 40 SUO.). Soms blijkt de landelijke officier
overigens feitelijk toch niet te worden ingelicht. Dat is op twee
manieren te verklaren. Ten eerste is het mogelijk dat het
buitenland de gecontroleerde aflevering die Nederland inkomt,
beschouwt als door Nederland te verlenen assistentie,
waarbij het buitenland rechtstreeks met de (lokale)
rechtshulpofficier van justitie contact opneemt. Ten tweede is het
mogelijk dat het buitenland op verzoek van een Nederlandse (lokale)
zaaksofficier de zaak heeft begeleid en de gecontroleerde
aflevering beschouwt als aan Nederland te verlenen
assistentie; daarbij ligt het initiatief bij de Nederlandse
zaaksofficier of CID-officier. In beide gevallen beschouwt de
lokale officier het inschakelen van de landelijke officier
vermoedelijk eerder als een bureaucratisch vereiste dan als een
zinvolle exercitie.
Een voorbeeld waar de landelijke officier overigens wel in
gekend was: via de CRI kwam informatie binnen dat een partij
verdovende middelen naar Nederland zou komen via een Duitse
frontstore. Het pseudo-koopteam kwam in actie en kreeg
ondersteuning van een observatieteam (OT) en een arrestatieteam
(AT). Doel was de verdovende middelen zo ver mogelijk de
organisatie in te krijgen – het vermoeden bestond dat de partij
voor de Bruinsma-organisatie bestemd was. De partij bleek
opgesplitst te worden in drie zendingen naar drie verschillende
groepen (Amsterdammers, Colombianen en Chinezen/Joegoslaven). De
Duitse frontstore vervoerde dus verdovende middelen.
Indien de landelijke of de lokale officier van justitie
toestemming geeft, verzorgt de ARI de cordinatie met het buitenland
(bijvoorbeeld de toelating van een Belgisch OT met een Nederlandse
OT-rechercheur als opstapper). Daartoe neemt hij contact op met de
buitenlandse liaison (bijvoorbeeld ook in verband met de cordinatie
met douane). Het Schengen observatieteam wordt ingezet als nog niet
bekend is waar de lading naar toe gaat. Dit bepaalt de landelijke
officier van justitie en dat loopt via het LCGO. Als men weet dat
het naar plaats X gaat dat regelt de plaatselijke officier van
justitie aldaar het, al zal dan ook bij voorkeur een Schengen
observatieteam met de zaak worden belast.
Bij de gecontroleerde aflevering speelt uiteraard de
problematiek van het doorlaten; in het kader van dit deelonderzoek
wordt op die thematiek niet nader ingegaan, behalve de vaststelling
dat tot nu toe niet met zekerheid is vastgesteld dat het buitenland
om doorlating verzoekt.
- De heer Karstens:
- De Duitsers hebben een specifieke regelgeving die het
bemoeilijkt om eventueel te praten over doorlevering. Wij zijn wat
dat betreft een redelijke koploper in deze discussie.
Noot
Wel heeft het Bundes Kriminalamt (BKA) enkele operaties in
Nederland verricht waarbij van gecontroleerde aflevering – en ook
van doorlating – sprake is geweest. Voor zover de commissie kan
overzien zijn dit operaties
geweest die van het begin af aan met de Nederlandse politie en
justitie zijn doorgesproken.
10.4.4 Infiltratie in Nederland
In Nederland werd al in de jaren 1976-1985 ad hoc gebruikt
gemaakt van burger- en politile infiltranten van de Amerikaanse
DEA, het Duitse BKA, en het Belgische Infiltratieteam van
Commandant Franois (zie over buitenlandse infiltranten ook
hoofdstuk 5, Infiltratie van deze bijlage).
- De heer Rouvoet:
- Ik kan het wel waarderen wanneer iemand genuanceerd is. U
zei dat Nederland redelijk kan meedenken met andere landen over
infiltratie. Nederland is ook redelijk succesvol en ligt ook
redelijk aan kop. U moet toch kunnen zeggen hoe Nederland er op het
punt van de infiltratie voor staat in vergelijking met de
ons direct omringende landen? Zijn er landen die veel verder zijn
dan wij of nemen wij echt een vooraanstaande positie in als het
gaat om politile infiltratie? - De heer Karstens:
- Wij zitten bij de top drie van Europa.
- De voorzitter:
- Dat kan toch niet gelden voor de aantallen? In Nederland
wordt er toch meer over infiltratie gepraat dan dat er
werkelijk operaties plaatsvinden? - De heer Karstens:
- Wij zitten uiteraard niet te wachten op publiciteit. De
werkzaamheden zijn ook gedurende het werk van de enqutecommissie
normaal doorgegaan. Ondanks het feit dat wij met een beperkt aantal
opereren, hebben wij belangrijke successen geboekt. - De voorzitter:
- Wat is de top drie?
- De heer Karstens:
- Duitsland, Engeland en Nederland. Noot
De afspraken met het buitenland zijn een stuk duidelijker geworden,
onder meer als gevolg van het overleg binnen de International
Working Group on undercover policing waaraan 16 westerse landen
op informele basis
deelnemen.
Bij de professinalisering van het middel pseudokoop in 1985 is er
een internationaal overleg gestart met de titel Sonesta. In deze
overleggroep werden afspraken gemaakt over trainingsmethoden voor
het gebruik van infiltratie. Dit overleg van Europese en Canadese
politiefunctionarissen bestaat nog steeds – als International
Working Group on undercover policing. Er worden afspraken gemaakt
voor de uitwisseling van infiltranten, de uitwisseling van
informatie en ervaring met methoden en technieken, alsmede de
standaardisering van selectieprocedures. Buitenlandse
politiefunctionarissen hebben toegang tot de Nederlandse opleiding
voor politie-infiltranten.
Onderscheid kan worden gemaakt tussen verschillende soorten
operaties:
Nederland;
– zaken waarbij een Nederlands infiltratieteam de inzet vraagt van
een buitenlandse infiltrant voor een zaak in toestemming en
assistentie verzoekt om in Nederland te opereren;
– zaken waarbij de actie zich na verloop van tijd verplaatst naar
Nederland en een buitenlands team om De algemene regel bij een door
het buitenland aangevraagde infiltratie op Nederlands grondgebied
is dat de – verzoeken van een buitenlands team om een Nederlandse
infiltrant in het buitenland actief in te zetten. Noot
Nederlandse autoriteiten moeten samenwerken met de buitenlandse, of
sterker, dat de voorkeur bestaat dat het assistentieverzoek door
Nederlandse opsporingsambtenaren wordt uitgevoerd. Dat kan echter
niet altijd. Het gaat immers om zeer diverse zaken. Men vergelijke
de volgende gevallen. a) De Engelsen maken een afspraak met een
Italiaanse crimineel op Schiphol; b) Een Deens korps is bezig met
een undercover-operatie; aan Nederland wordt assistentie verzocht
voor een infiltratie op Nederlands grondgebied in aanwezigheid van
een Nederlandse pseudokoper; c) Een Poolse organisatie verlegt zijn
activiteiten van Duitsland naar Nederland en de Duitse
politie-infiltrant verhuist mee.
Een buitenlandse infiltrant in Nederland werkt onder Nederlandse
regie en aansturing en volgens de Nederlandse richtlijnen. Dat is
internationaal afgesproken.
- De heer Karstens:
- Een van de eisen die wij stellen, is dat wij absolute
opening van zaken willen hebben, als wij een internationaal verzoek
om assistentie binnen krijgen. Als bijvoorbeeld de Duitsers zo’n
verzoek doen, dan zullen wij hun vragen hoe het voortraject
verlopen is. Wij willen de rapportages zien. Als ik bij wijze van
spreken geconfronteerd wordt met een Duitse collega die zegt dat ik
daar niks mee te maken heb, dan zeg ik ook glashard: prima, dan
gaat de operatie in Nederland niet door. - De voorzitter:
- Hoeveel keer hebt u dat het laatste jaar gezegd?
- De heer Karstens:
- Het laatste jaar is het redelijk gegaan. Toen ik aantrad bij
de CRI heb ik een aantal buitenlandse opsporingsinstanties
uitgenodigd in Nederland. Ik heb het mes op tafel gezet en gezegd
dat ik
de eerste de beste infiltrant van een buitenlandse
opsporingsdienst die zich weer op Nederlands grondgebied waagt
zonder zich te melden bij mijn afdeling c.q. het openbaar
ministerie laat aanhouden door een arrestatieteam.
- De voorzitter:
- Is dat ooit gebeurd?
- De heer Karstens:
- Zover is het niet gekomen. Ik heb de indruk dat de
buitenlandse collega’s zich nu perfect houden aan die afspraak.
Noot
En
- De heer Vos:
- Die vraag wilde ik ook stellen. Het gaat er namelijk om in
hoeverre dat beheersbaar is als je met buitenlanders en met
Nederlanders werkt. - De heer Koers:
- Heel goed. Dat is heel goed beheersbaar. Op 19 november 1992
heb ik een brief naar het Landeskriminalamt in Hannover gestuurd
over de Duitsers, met in de brief heel uitgebreid enerzijds het
verzoek en anderzijds de voorwaarden waaronder wij dit wilden. Dat
houdt in: Nederlandse voorwaarden, een Nederlands begeleidingsteam
en werken op de Nederlandse methode onder regie van het Nederlandse
openbaar ministerie. Op 6 januari 1993 heeft de begeleider van dat
infiltratieteam persoonlijk die mensen ook zo genstrueerd. Er was
geen punt van discussie dat het anders zou gaan dan met
Nederlanders. En dat is de reden dat het niet uitmaakt of het
Nederlanders of Duitsers zijn. In het totaal hebben ze af en toe
een rol gespeeld. - De heer Vos:
- Ik neem aan, dat u ook op de hoogte bent geweest van de
identiteit van de Duitsers of hebben zij zich alleen maar onder
nummer gepresenteerd? - De heer Koers:
- Ja, zij hebben zich onder nummer gepresenteerd.
- De voorzitter:
- Maar u kent toch alleen de nummers? U weet toch niet wie dat
zijn? - De heer Koers:
- Ik heb het daar een keer met de leider van het team over
gehad en ik weet… ik kan u nu niet vertellen wie het
zijn… - De voorzitter:
- Dat vroeg ik ook niet.
- De heer Koers:
- Ik weet voldoende om dat voor mijn verantwoording te kunnen
nemen. - De voorzitter:
- Maar u weet toch niet – dat zijn toch de afspraken zoals ze
gelden – wie het zijn? - De heer Koers:
- Ik heb geen legitimatiebewijzen gezien. Ik heb ook geen
namen… - De voorzitter:
- Nee, precies. Het is dus op basis van vertrouwen waarop je
dat uitwisselt, want de Duitsers doen dat toch ook omdat
Nederlanders bijvoorbeeld ook in Duitsland werken? Anders
zou het toch niet kunnen? - De heer Koers:
- Sleutelfiguur is hierin de leider van het
begeleidingsteam. Noot - De heer Koers:
- Als wij dat soort mensen gebruiken, zo zei ik net, gaat dat
via het nationaal cordinatiepunt voor infiltratiezaken. Die weten
met welke landen ze zaken kunnen doen; die kennen de afspraken met
andere landen; die weten hoe daar gewerkt wordt. En op dat moment
is het een kwestie van afspraken maken. En, heel simpel, als u als
politiemensen zo op dat niveau afspraken maakt, waarbij ook leden
van het OM betrokken zijn, dan is het over, dan staan die afspraken
daar……..Wat ik doe en wat ik gedaan heb, is de Nederlandse
begeleider van het infiltratieteam die zorgde voor de ondersteuning
van de politie-infiltranten, te vragen op welke manier er
garanties ingebouwd waren en op welke manier er afspraken gemaakt
waren. En dan laat ik het aan de leiding van dat team over.
Noot
Het wordt onaannemelijk geacht dat veel buitenlandse
infiltratie-acties op Nederlandse bodem plaatsvinden, waar de
landelijke officier van justitie niet van weet. Buitenlandse
undercover agenten in Nederland worden begeleid door een lokaal
begeleidingsteam en een medewerker van de ANCPI ter controle, of
door n van de drie politile infiltratieteams (PIT’s). De regio’s
worden vooraf ingelicht indien men van tevoren weet waar de
ontmoeting plaatsvindt. Een PIT kan overigens ook assistentie
verlenen aan een buitenlandse infiltrant. Een voorbeeld betrof een
zaak waarin de hoofddader verdovende middelen verkocht aan
Duitsers. Duitse infiltranten werden toen ingezet die afkomstig
waren van de politie Hamburg. De regie van deze pseudokopers werd
gevoerd door een PIT. Een ander voorbeeld is de inschakeling van
PIT-Oost na een melding van de Engelsen dat een van hun
infiltranten op Schiphol een afspraak heeft met een Italiaan. De
infiltrant (en eventueel zijn begeleider) worden dan opgewacht op
het vliegveld, hen worden de Nederlandse regels uitgelegd en er
wordt formeel een Nederlandse begeleider aangewezen.
Van de 78 door de ANCPI gecordineerde infiltratie-zaken in 1994
was in 42 gevallen door het buitenland een verzoek gedaan om
Nederlandse assistentie en hadden 5 Nederlandse acties een link met
het buitenland. Noot Daarbij moet overigens wel bedacht
worden dat juist de buitenlandse infiltratie-acties soms bestaan in
eendaagse ontmoetingen op Nederlandse bodem, waar de Nederlandse
strafrechtspleging verder niet of nauwelijks mee te maken heeft en
in het totaal een week of minder betrokkenheid met zich
meebrachten. Het is
onduidelijk gebleven wanneer en op grond van welke criteria
buitenlandse infiltranten worden ingezet in Nederlandse zaken. Dat
er van hun diensten gebruik wordt gemaakt staat evenwel vast,
alhoewel in principe niet met buitenlandse infiltranten wordt
gewerkt. Het gaat doorgaans om buitenlandse politie-infiltranten
(voor verdere details, zie hoofdstuk 5 infiltratie van
deze bijlage). Er kan in dit verband nog onderscheid worden
gemaakt tussen gevallen waarin de buitenlander optreedt als
dekmantel voor een Nederlandse infiltratie-actie – dat wil zeggen
dat slechts een of enkele keren een bijrol wordt vervuld – en
gevallen waarin een hoofdrol voor de buitenlander is weggelegd. De
waarde van buitenlandse infiltranten wordt op uiteenlopende wijzen
ingeschat.
Alle internationale (projectmatige) infiltratiezaken moeten
worden aangemeld ter registratie bij de Centrale toetsingscommissie
(CTC).
In Nederland wordt ook feitelijk genfiltreerd op verzoek van het
buitenland. Hierbij dient een onderscheid gemaakt te worden tussen
een buitenlandse actie die ertoe leidt dat een buitenlandse
infiltrant in Nederland optreedt en een waarin op verzoek van het
buitenland een Nederlandse infiltrant in Nederland optreedt.
Verzoeken voor de uitvoering van een infiltratie lopen via de
landelijke officier van justitie. Volgens opgave van de CRI hadden
43 van de 52 inkomende assistentieverzoeken in 1994 betrekking op
infiltratie, en 7 op pseudo-koop. Dit aantal is behoorlijk
toegenomen sinds 1991: toen hadden 18 van de 38 aanvragen
betrekking op infiltratie, waarvan 10 op pseudo-koop. Het aantal
verzoeken om infiltratie uit Belgi is aanzienlijk toegenomen.
De infiltranten-uitwisseling met het buitenland vindt plaats op
basis van een Memorandum of Understanding, zoals in een operatie
met Canada, of een andere afspraak, maar ook op basis van
rechtshulpverdragen. Soms speelt een buitenlandse liaison-officer
in Nederland of een Nederlandse liaison-officer in het buitenland
een bemiddelende rol. Het komt ook voor dat een buitenlandse
infiltrant met een buitenlandse criminele organisatie meeverhuist
naar Nederland en dan kan de buitenlandse infiltratie als het ware
sluipenderwijs aanvangen.
Een ander voorbeeld van een geleidelijk begonnen internationale
infiltratie deed zich voor toen een lid van een Nederlandse
organisatie uit eigen beweging telefoneerde met een buitenlander
die hij uit het verleden kende. Wat hij niet wist is dat deze man
een politieman/infiltrant was van de politieorganisatie in dat
land. De buitenlandse politieman is toen in de Nederlandse
organisatie gentroduceerd. Hij heeft toen eenmaal een partij
verdovende middelen van Belgi naar Engeland vervoerd. De actie vond
plaats op grond van een rechtshulpverzoek van de Engelse
autoriteiten op Belgisch en Engels grondgebied met toestemming van
het ministerie van Justitie en het openbaar ministerie; de
Belgische en Engelse autoriteiten hebben hun toestemming eveneens
gegeven. Vervolgens zijn in het buitenland aanhoudingen verricht.
Indien een buitenlandse infiltrant met een buitenlandse criminele
organisatie mee verhuist naar Nederland, moet worden uitgelegd aan
de landelijke officier van justitie wat er in het voortraject is
gebeurd (bijvoorbeeld t.a.v. uitlokking) en hoe zich dit verhoudt
tot de jurisprudentie over undercover-activiteiten. Dan wordt
bijvoorbeeld acht geslagen op de vraag hoe het buitenland aankijkt
tegen de uitlokkingsproblematiek (het Talloncriterium).
In een zaak waarin Duitse pseudokopers optraden controleerde de
Nederlandse politie het Tallon-criterium middels gesprekken met de
informant.
Ook wordt de infiltratie die wordt voortgezet in Nederland getoetst
aan subsidiariteit, proportionaliteit en internationale belangen.
Soms komt het voor dat het optreden van een buitenlandse infiltrant
in Nederland reeds voorwerp van beoordeling is geweest van een
buitenlandse rechter.
De buitenlandse infiltrant kan worden gevraagd om identificatie,
maar in de praktijk blijft dat dikwijls achterwege. Men acht zulks
niet noodzakelijk daar de infiltrant vrijwel altijd binnenkomt via
een officile buitenlandse verantwoordelijke – als er iets mis gaat
is de identiteit nog achteraf te achterhalen. Deze werkwijze houdt
bovendien in dat in het buitenland opererende Nederlanders eveneens
hun identiteit voor zich kunnen houden: gezegd is dat Nederlandse
infiltranten het niet prettig vinden als hun personalia in de
dossiers van de DEA zouden komen.
10.4.5 Inzet buitenlandse informanten in Nederland
Het is mogelijk dat een buitenlandse informant uit het vreemde
land naar Nederland wordt gehaald. Voorbeelden zijn bekend uit
Colombia, Duitsland en de Verenigde Staten. Zo werd een nog in
Colombia verblijvende Colombiaan geworven als informant teneinde
naar Nederland te komen om alhier een scan te maken van hier
crimineel actieve landgenoten. In zo’n geval kan een buitenlandse
begeleider/runner meekomen. De informant wordt onder regie van een
CID gebracht en er wordt bezien of zijn optreden kan
passen binnen de Nederlandse criteria.
10.4.6 Forum-shopping
Om tactische redenen kan het zinnig zijn wanneer tijdens de
politiesamenwerking afspraken worden gemaakt over het moment van
arrestatie en/of de plaats van arrestatie.
In een zaak ging het om een Nederlandse ingezetene die telkens in
Zwitserland optrad als contactpersoon van een groep. De val moest
in die zaak tegelijkertijd in Zwitserland en in Nederland
dichtklappen. Als door politie-ambtenaren onderling kan worden
bepaald in welk land een verdachte zal worden aangehouden of een
bepaalde opsporingsmethode moet worden ingezet dreigt het gevaar
van forum-shopping. De kans is immers groot dat daarmee tevens de
plaats van berechting wordt gendiceerd, al is uiteraard een
beslissing tot uitlevering mogelijk – als gevolg waarvan de
verdachte toch in een ander land wordt berecht. Uiteraard bestaat
de mogelijkheid van forumshopping alleen voor landen die
rechtsmacht hebben om de zaak te vervolgen.
Er zijn diverse redenen denkbaar voor politie-autoriteiten om de
voorkeur te geven aan het ene boven het andere land. In de eerste
plaats kunnen de in diverse rechtshulpverdragen gecodificeerde
factoren van goede rechtsbedeling een rol spelen bij de beslissing
om in het ene of het andere land tot aanhouding over te gaan. Waar
bevindt het belangrijkste bewijsmateriaal zich; waar heeft de
verdachte zijn vaste woonplaats; welke nationaliteit heeft hij;
waar zijn de kansen op resocialisering het best, waar kan zijn
aanwezigheid ter terechtzitting zijn verzekerd; waar wordt hij al
voor andere feiten vervolgd. Noot In beginsel zal de
aanhouding in Nederland geschieden als het gaat om strafbare feiten
die primair in Nederland zijn gepleegd, als het gaat om een
Nederlandse verdachte of een in Nederland verblijvende verdachte.
Noot Ook de vraag waar de rechtsorde het meest wordt
verstoord, is in dit verband relevant. Het is echter ook denkbaar
(maar weinig aannemelijk) dat de strafmaat een rol speelt, of de
politile of justitile capaciteit op het specifieke moment, danwel
de mogelijkheden om een bijzonder opsporingsmiddel, zoals deals met
criminelen, te hanteren. Volgens het ministerie van Justitie
(Afdeling internationale rechtshulp) speelt dit laatste geen rol.
Volgens vertegenwoordigers uit de advocatuur is het echter wel
degelijk voorgekomen dat de Nederlandse justitie aan forum-shopping
deed, en dat men het Tallon-criterium langs die weg heeft omzeild.
Anderen wijzen erop dat forum-shopping voor de hand ligt aangezien
in Duitsland een aantal dingen zijn toegestaan die in Nederland
niet mogen, zoals het geven van strafvermindering aan criminelen in
ruil voor informatie.
Een fundamentele vraag in dit verband is of en zo ja, in
hoeverre Nederlandse politiefunctionarissen mogen meewerken aan de
arrestatie in het buitenland van Nederlanders en mensen die in
Nederland hun vaste woonplaats hebben. Op zich is er geen
rechtsregel die zulks zonder meer verbiedt. Toch wordt er minstens
terughoudendheid ten deze verwacht in het licht van het verbod van
verkapte uitlevering. Verkapte uitlevering wordt gewoonlijk
aangeduid als de uitzetting waarmee de uitzettende staat het effect
van uitlevering beoogt of bewerkt zonder daartoe in redelijkheid
genoodzaakt te zijn. Noot Het gevaar van verkapte
uitlevering bestaat vooral in die gevallen waarin uitlevering –
b.v. wegens het ontbreken van een verdrag – niet mogelijk is. Men
zou kunnen verdedigen dat hiermee verwant is de situatie waarin de
Nederlander (die door Nederland slechts onder specifieke
omstandigheden kan worden uitgeleverd) op het punt staat uit het
buitenland naar Nederland terug te keren, maar daarvan wordt
weerhouden door een arrestatie in den vreemde, welke mede is
bewerkstelligd door Nederlandse politie-assistentie. Een andere
vraag is wat moet worden gedacht van het verschijnsel dat
Nederlanders naar het buitenland worden gelokt door buitenlandse
opsporingsambtenaren (pseudokoop). Zo zouden in november 1994
Duitse politie-ambtenaren hebben geprobeerd een Limburgse crimineel
over de grens te lokken door hem een flinke partij cocane aan te
bieden, zonder medeweten van de Nederlandse justitie. Volgens de
Duitse autoriteiten was wel degelijk toestemming verleend door
Nederlandse autoriteiten, maar de Nederlandse justitie heeft tot
eind 1995 niet kunnen achterhalen wie dat dan gedaan zou
hebben.
- De voorzitter:
- Er zijn verschillende berichten, vooral uit
Duitsland, dat wel degelijk nog door informanten gepoogd
wordt, uitlokking te plegen. Er heeft laatst een geval in de krant
gestaan. Dat speelde bij de rechtbank in Rheinland Pfalz. Er is ook
een geval in Limburg waarbij sprake is van een Duitse
informant/infiltrant die probeert een Nederlander naar
Duitsland te krijgen. - De heer Karstens:
- Er zijn tal van opsporingsinstanties in Duitsland. Ik
bedoel de Duitse VE-teams, dat zijn de Verdeckte Ermittlungsteams.
Zij weten van de hoed en de rand van onze afspraken. Zij melden
zich trouw. Dat er daarnaast instanties, politie-instanties
wellicht of douane-instanties zijn die met informanten of
infiltranten,
wellicht burgerinfiltranten werken, onttrekt zich aan
mijn waarneming. De strafrechter stelt zich in dergelijke
gevallen terughoudend op. Noot Soms – maar niet altijd –
worden in dergelijke gevallen politieke stappen gezet, bijvoorbeeld
door het verzoek te doen aan het vreemde land om de vervolging van
de weggelokte Nederlanders te staken.