HOOFDSTUK 9 AANBEVELINGEN TOEKOMSTIGE ENQUTES
1. De Wet op de Parlementaire Enqute dient naar het oordeel van
de commissie te worden gewijzigd. De commissie meent dat het
mogelijk moet zijn om in zeer uitzonderlijke gevallen van een
besloten verhoor onder ede een openbaar verslag te publiceren. De
commissie heeft zich, in tegenstelling tot voorgaande
enqutecommissies, op het standpunt gesteld dat artikel 18b, eerste
lid, van de Wet op de Parlementaire Enqute niet de mogelijkheid
biedt tot het openbaar maken van een verslag van een besloten
verhoor. 2. De commissie meent dat het noodzakelijk is ten behoeve
van omvangrijke onderzoeken een draaiboek samen te stellen voor de
organisatie van een dergelijk onderzoek. De commissie heeft de
indruk dat door het ontbreken van een dergelijk draaiboek te vaak
het wiel opnieuw moet worden uitgevonden. Inmiddels heeft de Tweede
Kamer ruime ervaring met het doen van onderzoeken. Het is zaak om
de opgedane ervaringen vast te leggen voor toekomstig
onderzoek.
3. De commissie heeft goede ervaringen met de ondersteuning door
een beperkte, deskundige staf en een gering aantal externe
onderzoekers. Op die manier heeft de commissie de mogelijkheid
maximale controle uit te oefenen op de inhoud en de uitvoering van
de onderzoeken.
4. Om kosten en tijd te kunnen besparen acht de commissie het
wenselijk voor toekomstige parlementaire onderzoeken dat de Kamer
permanent kan beschikken over een goed beveiligde en geoutilleerde
ruimte op of rond het Binnenhof.
5. De commissie is van oordeel dat het bij parlementaire
onderzoeken mogelijk moet zijn gebruik te maken van informatie die
bij openbaarmaking gevaar kan opleveren voor personen en zaken die
het belang van de staat raken, zonder dat die informatie per
definitie ter kennis gebracht wordt van alle leden van de Kamer. De
commissie stelt voor artikel 18b, derde lid, Wet op de
Parlementaire Enqute op dat punt te wijzigen. 6. De commissie acht
het wenselijk dat na de beindiging van het onderzoek van een
onderzoekscommissie het archief niet vernietigd hoeft te worden,
maar dat na consultatie van de Registratiekamer een regeling wordt
getroffen vergelijkbaar met de regeling en het besluit
Politieregisters om inzage te verschaffen in de gegevens. 7. De
commissie heeft veel tijd besteed aan overleg met de
bewindspersonen over de inhoud van het begrip het belang van de
staat. Het is de commissie gebleken dat zeer verschillende
interpretaties van dit begrip mogelijk zijn. De commissie acht het
wenselijk dat de Kamer en de regering zich buigen over de vraag hoe
het belang van de staat, zoals bedoeld in de Wet op de
Parlementaire Enqute, moet worden uitgelegd. 8. De verhoren van de
commissie zijn rechtstreeks op de televisie uitgezonden. De
commissie geeft toekomstige onderzoekscommissies het advies om de
visuele media de vrijheid te geven de verhoren rechtstreeks uit te
zenden. Tijdens de verhoren is niet gebleken van een verstorend
effect van de rechtstreekse uitzendingen. 9. Het verdient
aanbeveling om na elke verhoordag een korte persbriefing te
verzorgen voor de media. Tijdens deze briefings kunnen vragen
worden gesteld over de verhoren van die dag en de verhoren voor de
komende dagen.
10. De commissie heeft goede ervaringen opgedaan met de
attenderingsbulletins in de vorm van weekberichten en dagberichten,
die werden samengesteld door de documentalisten. Op die manier werd
de commissie constant op de hoogte gehouden van actuele
ontwikkelingen op haar onderzoeksterrein. 11. Het is de commissie
goed bevallen alle commissieleden te laten participeren in het
verhoren van getuigen. Het vergt de nodige afstemming tussen de
leden voor en tijdens het verhoor, maar het verlevendigt de
discussie en draagt bij aan een maximale waarheidsvinding.