• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage XI – 2.5. Tot besluit

    2.5. Tot besluit

    Vorenstaande schets van de opkomst van de georganiseerde
    criminaliteit in Amsterdam en van de (re)actie van de Amsterdamse
    politie in dit verband, zegt natuurlijk niet alles over de aard,
    ernst, omvang en ontwikkeling van deze criminaliteit in deze stad
    vanaf de jaren zestig tot in het begin van de jaren negentig.
    Niettemin is het aangewezen – ook met het oog op hetgeen nog volgt
    – om enkele van onze belangrijkste algemene indrukken aan het
    papier toe te vertrouwen.

    Voor alles moet worden opgemerkt dat, als gevolg van de
    secundaire rol die de centrale recherche – en op de achtergrond: de
    georganiseerde criminaliteit – tot laat in de jaren tachtig heeft
    gespeeld in de reorganisatie van de Amsterdamse politie, het beeld
    dat deze politie rondom 1990 van deze criminaliteit had nogal
    gebrekkig was. Het dekte bepaald niet alle groepen die
    mogelijkerwijze in Amsterdam een vooraanstaande rol spelen en
    voorzover het dat wel deed, vertoonde het in een aantal gevallen op
    diverse belangrijke punten
    grote lancunes. Maar wat de analyse binnen de aangegeven grenzen
    wel liet zien, is hierom niet minder belangrijk.
    Ten eerste dat de handel in verdovende middelen verreweg de
    belangrijkste activiteit van alle betrokken groepen was geworden;
    wapenhandel en diefstallen waren in enkele gevallen wellicht geen
    onbelangrijke nevenactiviteiten. Amsterdam was nu in deze handel
    werkelijk een knooppunt van wereldwijde betrekkingen, een
    internationale markt, een illegale markt, waarop groothandelaren
    uit alle windstreken rechtstreeks en/of onrechtstreeks, via
    autochtone en allochtone groepen, hun waren kwamen aanbieden en/of
    kwamen kopen. De wereld van de georganiseerde criminaliteit in
    Amsterdam was ondertussen dus bevolkt geraakt met groepen van
    allerhande nationale en/of etnische origine: naast een belangrijk
    aantal Hollandse groepen ook Italianen met mafiose connecties,
    vertegenwoordigers van de Colombiaanse kartels, Chinese
    misdaadbendes, internationaal opererende Isralische groepen, Turkse
    families met een front hier en een thuisfront aan de kust van de
    Egesche zee.

    In de tweede plaats moet de niet onbelangrijke kanttekening
    worden gemaakt dat deze opbloei van Amsterdam als een centrum van
    georganiseerde criminaliteit gepaard is gegaan met een duidelijke
    stijging van het gebruik van geweld, dodelijk geweld dan, tegen
    (voormalige) medestanders en tegenstanders. In de richting van de
    overheid, politie en justitie, kwam het in de betrokken jaren niet
    zo ver dat ook hun dienaren rechtstreeks onder vuur kwamen te
    liggen. Maar sommige (autochtone en buitenlandse) groepen schrokken
    er niet meer voor terug om met name politiemensen te intimideren.
    Of het probleem van de corruptie in de gelederen van de overheid
    ook zo toenam, kan op grond van het vorenstaande niet worden
    bevestigd of ontkend. Wel kan worden geconcludeerd dat nogal wat
    groepen die hiervoor de revue zijn gepasseerd, binnen de overheid,
    inclusief Schiphol, corruptief getinte contacten hadden en dat
    enkele onder hen ernstige en deels geslaagde pogingen ondernamen om
    via corrupte (politie-)ambtenaren binnen te dringen in de overheid,
    bij voorrang de politie, om zo te kunnen achterhalen wat deze
    (niet) wist, meende te weten en van plan was. Het niveau waarop de
    onderlinge battle of information werd gevoerd, werd in
    bepaalde gevallen zeker opgekrikt (Fijnaut, 1993).

    In de derde plaats is het bepaald gewichtig om te constateren
    dat tot in 1990 de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam in
    hoofdzaak nog slechts betrekking had op de levering van illegale
    goederen en/of illegale diensten, dus zich nog voornamelijk
    manifesteerde in haar traditionele vormen. Er was bij een enkele
    groep weliswaar sprake van omzetting van het aldus opgebouwde
    illegale vermogen in onroerende goederen, maar hier moet dan
    onmiddellijk bij worden opgemerkt dat deze aankoop van materile
    infrastructuur nog voornamelijk stond in het teken van de
    begunstiging van die traditionele activiteiten. Deze omslag in de
    organisatie van georganiseerde criminaliteit is, op zichzelf
    genomen, zeker niet zonder bezwaar. Immers, zij maakt het de
    overheid veel moeilijker bijbehorende (criminele) problemen te
    beheersen. Maar zij ging dan toch ook weer niet zover, dat het
    financile vermogen en de geweldscapaciteit die inmiddels waren
    opgebouwd, duidelijk werden aangewend om zich meester te maken van
    puur legale sectoren van economische bedrijvigheid: de
    bouwnijverheid, de textielnijverheid, de afvalverwerking,
    enzovoort. Wat dit betreft zag de situatie van Amsterdam er rond
    1990 nog heel anders uit dan die van New York in deze jaren
    (Fijnaut en Jacobs, 1991).

    Tenslotte is het moeilijk om de verleiding te weerstaan om deze
    algemene indrukken te relateren aan het beeld van de
    grootstedelijke context dat in het begin van dit hoofdstuk werd
    geschetst. En wanneer dan deze relatie wordt gelegd, kunnen gerust
    een paar dingen worden gesteld. Ten eerste dat een aantal van onze
    bevindingen omtrent het multi-etnisch karakter van de opkomende
    georganiseerde criminaliteit niet los kan worden gezien van de
    demografische en economische ontwikkeling van Amsterdam. Ten tweede
    ligt het voor de hand dat de turn-over van Amsterdam in een
    soort van vrijplaats op het gebied van seks en drugs het niet
    alleen voor allochtone/buitenlandse criminele groepen erg
    aanlokkelijk heeft gemaakt om in deze stad de bijbehorende handel
    te gaan drijven, maar ook voor binnenlandse criminele groepen. Met
    – ten derde – een soort van kruisbestuiving tussen al deze groepen
    tot gevolg. Althans, in onze ogen kan de Bruinsma-clan als het
    produkt van een dergelijk interactie-proces worden beschouwd: een
    Nederlandse criminele groep die zich als het ware naar buitenlands
    voorbeeld ontpopt als een heuse mafia-clan. Voor het overige moet
    natuurlijk in het oog worden gehouden dat de hier gesignaleerde
    ommekeer in de georganiseerde criminaliteit onmogelijk alleen kan
    worden verklaard vanuit veranderingen in de bijbehorende
    grootstedelijke context. Niet alleen is die ommekeer slechts de
    manifestatie van een ontwikkeling die zich in veel Europese
    grootsteden heeft voorgedaan, maar ook de contextuele verandering
    maakt deel uit van een demografische, economische en culturele
    omwenteling die zich internationaal heeft voltrokken.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken