7. ALGEMEEN BESLUIT
Het probleem van de georganiseerde criminaliteit in Amsterdam is
hoofdzakelijk nog een probleem van de (illegale) levering van
(illegale) goederen en diensten. Op beperkte schaal doet dit
probleem zich voor in de vorm van vrouwenhandel en wapenhandel. Het
manifesteert zich bovenal in de drugshandel. Amsterdam is op dit
gebied nu eenmaal een wereldmarkt. En dus is het geen wonder dat
niet alleen klassieke georganiseerde-misdaad-groepen als de
Italiaanse mafia en de Chinese triades op deze markt opereren, maar
ook criminele groepen die hetzij rechtstreeks uit de bronlanden
komen (Colombia bijvoorbeeld), hetzij onrechtstreeks, via de
allochtone gemeenschappen in ons land (Turken, Marokkanen en
Surinamers). Is georganiseerde criminaliteit in deze sector dan
alleen een kwestie van buitenlandse en allochtone criminele
groepen? Nee, bepaald niet. In de voorbije dertig jaren is de
vertrouwde Amsterdamse penose goeddeels vervangen door autochtone
criminele groepen – van verschillend formaat – die in menig opzicht
helemaal niet onderdoen voor die andere groepen. Zij zijn met name
groot geworden met de internationale handel in hash,
maar meer in het geniep zijn zij ook betrokken bij de groothandel
in hard drugs, in het bijzonder cocane. Zeker zo belangrijk is
evenwel de andere kant, het complement zo men wil, van vorenstaande
conclusie, namelijk dat in Amsterdam geen ernstige sporen van
georganiseerde criminaliteit te ontdekken zijn in reguliere
economische sectoren als de bouwnijverheid, de textielnijverheid en
het particuliere vervoer. Want dit wil zeggen dat deze
criminaliteit hier lang niet zo ernstig is als in sommige
Amerikaanse, Italiaanse of Japanse steden, waar n of meer van de
bedoelde branches grotendeels door criminele groepen worden
gecontroleerd. Maar deze conclusie mag nu ook weer geen reden zijn
om te denken dat het in Amsterdam dus allemaal wel meevalt. Wij
hebben immers ook geconstateerd dat vooral autochtone criminele
groepen er in de voorbije jaren in zijn geslaagd om in de stad,
maar speciaal in de binnenstad en hier weer met name op de Wallen,
machtsposities uit te bouwen in zowel de horeca en het gokwezen als
in het onroerend goed. En deze economische machtsposities,
hoogstwaarschijnlijk voor een belangrijk deel gebouwd op kapitaal
dat met de drugshandel is verdiend, stellen hen niet alleen in
staat de gewone economische verhoudingen in de betrokken branches,
ook met (dreiging met) geweld, te fnuiken, maar verschaffen hen ook
de infrastructuur, de logistiek, voor verdere ontplooiing van
allerhande illegale activiteiten – drugshandel, vrouwenhandel,
(illegaal) gokken en andere. Door deze ontwikkeling heeft het
stadsbestuur op het vlak van de openbare orde en zedelijkheid
feitelijk een belangrijk deel van zijn beleidsruimte in de
binnenstad verloren. De groepen die in Amsterdam bij het plegen van
georganiseerde criminaliteit zijn betrokken, kunnen niet over n en
dezelfde kam worden geschoren. De onderlinge verschillen tussen wat
hiervoor gemakshalve maar groepen zijn genoemd, zijn zelfs zo
groot, dat deze term – wanneer ze niet wordt geconcretiseerd –
nauwelijks nog betekenis lijkt te hebben. Wanneer er in het geval
van de Italiaanse mafia of de Ghanese respectievelijk Nigeriaanse
netwerken van groepen wordt gesproken, moet men zich goed
realiseren dat het hier in feite hoofdzakelijk gaat om
handelsvertegenwoordigers, makelaars, van de criminele organisaties
die in betrokken landen van herkomst actief zijn. Bij de Chinese
en, tot op zekere hoogte, de Joegoslavische groepen ligt het
duidelijk anders. Hier is werkelijk sprake van bendes die ook als
zodanig opereren in Amsterdam. Wat alleen niet altijd zo duidelijk
is, dat zijn de verbindingen tussen deze bendes en bepaalde grote,
internationaal opererende criminele organisaties. De term groepen
is ook verwarrend in relatie tot de Surinaamse, Turkse en
Marokkaanse drugshandel, tenzij er direct wordt bijverteld dat de
groothandelaren uit de betrokken gemeenschappen niet op zichzelf
werken, maar echte sleutelfiguren in deze gemeenschappen vormen:
zij schakelen tal van hun lotgenoten in om de drugshandel te
organiseren. En wanneer we tenslotte kijken naar de autochtone
criminele groepen, dan zien die er weer anders uit. Hier gaat het
niet om enkelingen, ook niet om kleine bendes die al dan niet deel
uitmaken van internationale organisaties, en evenmin om delen van
bepaalde bevolkingsgroepen. Waar het wel om gaat, zijn losjes
georganiseerde, betrekkelijk zelfstandig opererende eenheden, die
qua formaat variren van groepen die enkele tientallen personen
tellen, tot groepen van 100 tot 150 man die weer uit verschillende
kleinere groepen bestaan. Wat al deze groepen niettemin gemeen
hebben, is hun bereidheid om geweld, dodelijk geweld, te gebruiken.
Deze essentile karakteristiek van georganiseerde criminaliteit
springt gewoonlijk het meest in het oog bij de buitenlandse en
allochtone criminele groepen. En het mag dan inderdaad al zo zijn
dat de bedoelde groepen naar verhouding meer liquidaties op hun
conto hebben staan dan autochtone Amsterdamse groepen, ook de
grotere onder de laatstbedoelde groepen laten zich in dezen bepaald
niet onbetuigd. Het voorbeeld van de Bruinsma-clan heeft in de
jaren negentig navolging gevonden. Onnodig te zeggen dat ook dit
feit onderstreept dat de georganiseerde criminaliteit van eigen
bodem niet dient te worden uitgevlakt. Ook al is het zo dat tot nu
toe eigenlijk alleen Joegoslavische bendes te kennen hebben gegeven
dat zij bereid zijn grof geweld tegen de politie te gebruiken
wanneer deze systematisch en gericht in hun richting zou beginnen
te werken. Dat het hier niet om een loze waarschuwing gaat, mag
bekend worden verondersteld.
Aansluitend hierop moet evenwel worden onderstreept dat met name
Hollandse criminele groepen in de voorbije jaren zich ook meer en
meer systematisch tegen (strafrechtelijk) overheidsoptreden hebben
gekeerd en dus tegen de organen en de mensen die concreet moeten
instaan voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde:
ambtenaren van politie, leden van de staande en zittende
magistratuur, personeel van het gevangeniswezen. Deze nieuwe
ontwikkeling heeft zich geopenbaard in de vorm van
contra-observatie, van intimidatie, van corruptie en van
inschakeling van de media. En het ziet er niet naar uit dat zij op
korte termijn zal stoppen. Zeker wanneer de georganiseerde
criminaliteit harder zou worden aangepakt, ligt een verdere
verharding van de toepassing van deze contra-strategien in het
verschiet. Bezinning op de beheersing van dit effect is meer dan
nodig, juist ook in het belang van de kwaliteit van de Nederlandse
rechtsstaat. Tenslotte kan bij wijze van samenvatting worden gezegd
dat in Amsterdam georganiseerde criminaliteit
bepaald geen vreemd verschijnsel is. Zij manifesteert zich daar
zeer concreet, niet alleen in de vorm van allerhande criminele
activiteiten, maar ook in commercile machtsposities en strijd tegen
de overheid. De grote les die uit deze studie moet worden
getrokken, is dus dat ook in Nederland georganiseerde criminaliteit
een belangrijk maatschappelijk probleem is geworden. Het bruskeert
niet alleen de economische en sociale verhoudingen in een
(stedelijke) samenleving, maar zet hier ook de
democratisch-rechtsstatelijke verhoudingen onder druk. Hierom, en
om niets minder, is het van groot belang dat ook in Amsterdam wordt
gewaakt tegen een verergering van dit probleem.