• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage XI – 6.4. Corruptie bij politie, justitie en bestuur

    6.4. Corruptie bij politie, justitie en bestuur

    Onderzoek doen naar corruptie is om allerlei redenen een lastige
    opgave. Niet alleen gaat het om gedrag dat door de betrokkenen
    liefst zo geheim mogelijk wordt gehouden, maar ook hebben
    instellingen er somtijds grote belangen bij om gevallen van
    corruptie in de doofpot te stoppen. Hierom vangt deze paragraaf aan
    met de resultaten van ons CID-onderzoek naar dergelijke gevallen.
    Vervolgens wordt nader ingegaan op de corruptie bij de politie,
    omdat vooral hier dit probleem het meest zichtbaar is geworden.
    Tenslotte wordt bezien in hoeverre er in Amsterdam inderdaad sprake
    is van corruptie in de politiek.

    6.4.1. Een eerste impressie van de algemene situatie

    De raadpleging van de als uiterst vertrouwelijk gekwalificeerde
    CID-berichten via het trefwoord ambtelijke corruptie leverde in
    totaal over 37 personen die in Amsterdam werkzaam zijn n of meer
    berichten op . In de meeste gevallen is er maar n bericht per
    persoon, in sommige andere gevallen liggen er twee tot vier
    berichten. Waarbij – ter vermijding van enig misverstand –
    onmiddellijk moet worden opgemerkt: 1. dat de betrouwbaarheid van
    deze berichten naar bron en/of naar inhoud zeer sterk wisselt, en
    dat er rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat vanuit
    het milieu doelbewust valse berichten over personen richting CID
    worden gestuurd; 2. dat er niet in alle gevallen sprake is van
    corruptief gedrag, althans zonder nader onderzoek niet valt vast te
    stellen of dit wel of niet zo is.

    Om maar bij dit laatste punt aan te sluiten: in de berichten
    over 13 personen is er naar ons oordeel gn sprake van corruptie, in
    welke vorm of graad dan ook.
    Deze berichten slaan enerzijds voor een belangrijk deel op
    gedragingen van politiemensen (van laag tot hoog in het korps) en
    anderzijds op gedragingen van enkele personen uit de kring van de
    magistratuur en de kring van het notariaat. In diverse gevallen,
    bijvoorbeeld dat van een hogere politie-ambtenaar, heeft onderzoek
    ook uitgewezen dat er van corruptie geen sprake was, en ook niet
    van ander laakbaar gedrag. Waarom de desbetreffende berichten dan
    toch nog steeds in het CID-bestand zitten, is niet duidelijk. Wat
    de berichten over de resterende 24 personen betreft, valt het
    direct op dat ze in overgrote meerderheid betrekking hebben op
    politiemensen (21), en verder op (3) ambtenaren uit andere sectoren
    van het openbaar bestuur.

    Onderzoek naar de gedragingen van twee van de laatstgenoemde
    ambtenaren heeft in het ene geval uitgewezen dat er van corruptie
    geen sprake was en in het andere geval geleid tot de vaststelling
    dat niet kon worden uitgemaakt of er corruptie in het spel was of
    niet. In het derde geval heeft er geen nader onderzoek
    plaatsgevonden.

    Dan die 21 politiemensen. De berichten waarom het hier gaat zijn
    eveneens wisselend qua betrouwbaarheid en munten ook niet altijd
    uit in precisie, met name niet waar het gaat om de identiteit van
    de betrokkene(n). Hoe dan ook, de grootste gemene deler in al de
    betrokken berichten is dat de politiemensen in kwestie tegen geld,
    goederen of diensten politile informatie verschaffen aan derden. En
    niet altijd zomaar derden (een ex-collega met een recherchebureau,
    een caf-baas, een dealer), maar ook aan zr belangrijke criminele
    organisaties in de stad. In de meeste van deze laatste gevallen is
    er wel (enig) nader onderzoek ingesteld, maar leverde dit niets of
    onvoldoende voor een vervolgonderzoek op. Overigens springt het in
    het oog dat in deze 21 gevallen korpsleden van Surinaamse en
    Antilliaanse herkomst sterk oververtegenwoordigd zijn. Tenslotte
    dient erop te worden gewezen dat slechts 4 van de 21 politiemensen
    die hierbij in het geding zijn, ook figureren in de dossiers die
    door ons op het Bureau Interne Onderzoeken (BIO) van de politie
    zijn geraadpleegd.

    6.4.2. Corruptie bij de politie: het nadere onderzoek

    Een van de wonderlijkste neologismen in politieland is het
    werkwoord naggen; het staat voor normafwijkend gedrag. Met
    deze term wordt een brede reeks van gedragingen aangeduid die
    variren van het verzuim om af te rekenen bij het restaurant waar in
    diensttijd de maaltijd is genuttigd tot het toepassen van excessief
    geweld tegen arrestanten, en van het stelen van een hoeveelheid in
    beslag genomen verdovende middelen tot het verkopen van vitale
    informatie over het politiewerk aan de onderwereld. Anders dan bij
    alles wat tot nu toe in dit hoofdstuk is behandeld, hebben
    ambtenaren zelf een actief aandeel in deze contra-activiteit.
    Naggen is alles wat wordt gedaan of nagelaten dat in strijd is met
    de geldende normen en waarden bij de organisatie (Van Baarle, 1994:
    23) en dat het effect heeft haar reputatie te bezoedelen. Deze
    normen en waarden zijn gegroeid in het historische proces van
    verambtelijking van de overheid. Mudde (1994) schrijft in een
    terugblik over corruptie binnen het bestuur van Amsterdam gedurende
    de eerste vier decennia van deze eeuw hoe de
    vervanging van het oligarchische bestuurstype uit de regententijd
    door een moderne rationele bureaucratie gepaard ging met een
    scherpe daling van het aantal gevallen van fraude en corruptie dat
    werd gepleegd door ambtenaren en werklieden in dienst van de
    gemeente. Vooral de politie heeft lang een ongunstige reputatie
    gehad en zij heeft klaarblijkelijk uit een diep dal moeten
    klimmen.

    In het losse taalgebruik van alledag worden alle normafwijkende
    gedragingen wel met het woord corruptie aangeduid, maar dat is
    onjuist. Corruptie vormt niet meer dan n variant van normafwijkend
    gedrag en we zullen hem zorgvuldig moeten omschrijven om te kunnen
    meten in hoeverre hij voorkomt. Het is de enige variant van
    normafwijkend gedrag waarbij de belangen van de georganiseerde
    misdaad en de private belangen van ambtenaren elkaar duidelijk
    raken.

    Fijnaut (1993: 8) somt de bestanddelen van het begrip
    politiecorruptie op en zijn omschrijving dient hier als
    uitgangspunt. In het algemeen is corruptie het ontvangen van enig
    persoonlijk voordeel door een ambtenaar in ruil voor een
    (illegitieme) tegenprestatie, die wordt geleverd op grond van diens
    ambtenaarlijke bevoegdheden. Het persoonlijk voordeel kan
    bestaan uit onder meer geld, giften en seksuele dienstverlening. In
    het geval van georganiseerde misdaad bestaat een mogelijke
    opbrengst van corruptie zeker ook uit de sensatie erbij te horen en
    in de onderwereld voor vol te worden aangezien. Aan deze
    persoonlijke opbrengst zou een aparte categorie kunnen worden
    toegevoegd die neerkomt op het vermijden van nadeel: het wijken
    voor persoonlijke chantage. Er wordt gezegd dat in tenminste n
    Amsterdamse seks-inrichting hoge ambtenaren zijn gefotografeerd in
    een compromitterende omhelzing. Dit levert corruptie op wanneer
    deze ambtenaren onder druk van de dreiging dat deze foto’s openbaar
    worden gemaakt of in handen worden gespeeld van de media, diensten
    verlenen aan de chanteur. De tegenprestatie wordt geleverd
    op grond van de mogelijkheden die het ambt biedt aan degenen die
    het uitoefenen. Corrupte ambtenaren overtreden de norm dat
    ambtshandelingen slechts het objectieve belang van het openbaar
    bestuur mogen dienen. Politie-ambtenaren die toegang hebben tot bij
    hun functie passende criminele informatie, zijn corrupt wanneer zij
    deze voor enig persoonlijk voordeel uit laten lekken naar
    belanghebbenden in het milieu. Tot zover de kwestie van definitie.
    Aan welke operationele criteria moet de gedraging van een
    politiefunctionaris nu voldoen om haar aan te kunnen merken als een
    corruptieve gedraging? Er moet om te beginnen worden bewezen dat er
    sprake is van een tegenprestatie: het verstrekken van geheime
    informatie over lopend onderzoek, het illegaal opmaken van
    documenten, het zoekmaken van dossiers, het geven van
    politie-informatie over de criminele concurrenten, etcetera. Voorts
    moet worden bewezen dat er inderdaad persoonlijk voordeel in het
    spel is: het aannemen van geld, enzovoort. Let wel: het bestaan van
    dubieuze contacten met criminelen is op zichzelf onvoldoende. Zulke
    contacten zijn ongewenst en zij kunnen voor de korpsleiding
    aanleiding zijn om maatregelen te nemen, maar corruptie leveren
    deze contacten niet zonder meer op. Verder moet de tegenprestatie
    bestaan uit misbruik of oneigenlijk gebruik van een
    politiebevoegdheid. Zelf een bordeel exploiteren of een drugshandel
    beginnen levert wel politiemisdaad op, maar nog geen corruptie. In
    dit onderzoek gaat het speciaal om corruptie in verband met
    georganiseerde misdaad en daarom hebben we naar gevallen gezocht
    waarin de partners van corrupte politiemensen deel uitmaken van een
    criminele organisatie of in ieder geval op grond van hun
    antecedenten kunnen worden gerekend tot het milieu. In de praktijk
    is het overigens lang niet eenvoudig om zulke relaties te bewijzen
    (en wel op zodanige wijze dat de zaak bij de ambtenarenrechter
    standhoudt). Vaak blijft het onderzoek ernaar dan ook steken in de
    overtuiging of het zeer ernstige vermoeden dat er van corruptie
    sprake is geweest. In hoeverre is er bij de Amsterdamse politie
    sprake van corruptie? Hiervoor werden reeds enkele algemene redenen
    gegeven waarom we speciaal in de grote stad corruptie verwachten.
    Specifiek voor de politie geldt ook de nogal prozasche reden dat
    het Amsterdamse politiekorps geweldig in omvang is toegenomen. In
    1947 telde het korps 2.385 personeelsleden, in 1975 waren dat er
    2.835, thans zijn het er ruim 5.000 (inclusief de administratie).
    Dat levert bij gelijkblijvende kans absoluut een groter aantal
    corruptiegevallen op. We zagen ook al dat met de opkomst van de
    georganiseerde misdaad veel grotere belangen op het spel zijn komen
    te staan dan tien of twintig jaar geleden. En de prioriteit die in
    het politiewerk meer en meer aan de bestrijding van deze misdaad
    wordt gegeven, lokt specifieke tegenmaatregelen in de sfeer van
    corruptie uit (Van de Bunt, 1993). De toegenomen aandacht voor de
    georganiseerde misdaad brengt de politie precies in die kringen
    waar men er het meeste belang bij heeft haar te corrumperen. Het
    mechanisme dat ook hier gemakkelijk kan optreden wordt in het
    Engels going native genoemd. In de woorden van Punch (1994:
    37), die in de jaren zeventig etnografisch onderzoek deed bij de
    politie in de Warmoesstraat en daar de burgerpot (politie-agenten
    in burger waarvan een deel volkomen ontspoorde) leerde kennen: deze
    politiemensen treden binnen in de wereld van inbrekers, zwervers,
    in die van cafs en gokhuizen. Daar zijn drank, vrouwen, geld en
    gunsten voorhanden. Waar legt de politieman de grens tussen
    deelname aan die wereld en niet meer meedoen terwijl dat de relatie
    schaadt en zijn informatiebron opdroogt? De mate waarin corruptie
    bij de politie voorkomt, laat zich op verschillende manieren
    vaststellen. Het materiaal dat voorhanden is, staat ons toe iets te
    zeggen over (a) het aantal gevallen waarin het voorkomt en
    dat meten we voor de jaren 1992 tot en
    met 1995, (b) het niveau waarop het plaats vindt: meestal op
    lager niveau, maar zijn de hogere echelons van de
    politieorganisatie er ook door aangetast? en (c) de vraag in
    hoeverre we hier naast individuele ontsporingen ook te maken hebben
    met een groepsverschijnsel.

    We beschikken over de volgende informatiebronnen. Ten eerste
    zijn er de dossiers van het Bureau Interne Onderzoeken (BIO). Na de
    oorlog is een reeks van corruptievoorvallen bij de Amsterdamse
    politie bekend geworden; in de hoofdstukken 2 en 3 zijn die aan de
    orde geweest. In 1981 werd echter voor het eerst door de
    korpsleiding toegegeven dat er inderdaad sprake was van een ernstig
    probleem. Dit vormde een aanleiding voor de Amsterdamse
    gemeenteraad om een speciaal bureau te laten oprichten waar deze
    gevallen moeten worden gemeld en onderzocht. Dit is het Bureau
    Interne Onderzoeken. In beginsel dienen thans de districtshoofden
    en hoofden van afdelingen aan het BIO te melden wanneer de
    verdenking bestaat dat door politiemensen strafbare feiten zijn
    gepleegd. Meestal komen de klachten echter van burgers, soms van
    collega’s en een enkele keer heeft een chef inderdaad zelf in de
    gaten dat een ondergeschikte zijn bevoegdheden overschrijdt. De
    klachten variren van eenvoudige mishandeling tot complete
    omkoperij. In totaal worden thans per jaar ongeveer honderd zaken
    onderzocht. De overgrote meerderheid van de klachten heeft
    betrekking op excessieve geweldsuitoefening, maar er zijn ook
    gevallen bij van corruptie die in verband kunnen worden gebracht
    met de georganiseerde criminaliteit. Hoe betrouwbaar en volledig is
    deze eerste bron? We mogen gevoeglijk aannemen dat het dark
    number
    groot is. Politiemensen opereren in grote vrijheid en
    vaak onbespied. Niemand anders dan de direct betrokkenen heeft weet
    van hun corruptie en geen der betrokken partijen heeft er belang
    bij daarover mededeling te doen. Wanneer collega’s erachter komen,
    zullen die misschien corrigerend optreden en dan blijft dit geval
    van corruptie onbekend. Als een geval toch bekend wordt en een
    collega (of een burger) het aanmeldt, is het nog maar de vraag wat
    de chef ermee doet. De verleiding zal groot zijn de kwestie intern
    af te doen, ook al zou de aantijging moeten worden doorgegeven aan
    het BIO. De politiecultuur kenmerkt zich immers door solidariteit
    tegenover de buitenwereld; wie wil door het leven gaan als
    klokkeluider of matennaaier? De reactie binnen het Amsterdamse
    korps op de onthullingen die hoofdagent Jan van Dalen in zijn
    boekje Sans rancune (1991) deed over machtsmisbruik binnen
    het bureau Warmoesstraat, is veelzeggend. Hij werd onmiddellijk
    buiten dienst gesteld op grond van schending van het ambtsgeheim.
    De rijksrecherche zocht het uit en stelde vast dat vrijwel alle
    feiten klopten, dat deze merendeels reeds door de rechter waren
    behandeld en dat er mitsdien geen schending van het ambtsgeheim was
    geweest. Van Dalen doet thans weer dienst in het korps. De
    selectiviteit in de waarneming, afdoening en ook openbaarmaking van
    corruptiegevallen zou ten dele kunnen worden gecompenseerd door
    naast het BIO ook nog eens de districtsbureaus te benaderen, maar
    daarvan hebben we afgezien om redenen van tijdgebrek. Wel hebben we
    de registratie van het BIO gelegd naast de berichten in de
    knipselkrant die Fijnaut in de loop der jaren heeft aangelegd over
    corruptiegevallen: is er over zaken gepubliceerd die niet voorkomen
    in de opgave van dit bureau? Het antwoord op deze vraag luidt
    negatief. Als het gaat om corruptiegevallen die gerelateerd kunnen
    worden aan de georganiseerde misdaad, levert de krant niet meer op.
    Soms bevatten de persberichten wel details die in de
    politiedossiers ontbreken. De tweede bron bestaat uit de rapporten
    over enkele speciale onderzoeken die zijn ingesteld naar aanleiding
    van berichten over politiecorruptie die de gemoederen op het moment
    dat ze werden geventileerd, hevig hebben beroerd. In januari en
    februari 1994 werd door de hoofdcommissaris van Utrecht, J. Wiarda,
    en de voorzitter van de Nederlandse Politiebond, H. Van Duijn,
    publiekelijk naar voren gebracht dat het regiokorps
    Amsterdam-Amstelland een onbetrouwbare partner was geworden omdat
    er zoveel politiemensen corrupt waren, daaronder ook hogere
    functionarissen. Dit rapport biedt een uitstekende mogelijkheid om
    antwoord te geven op de hierboven geformuleerde vraag: is de
    corruptie werkelijk doorgedrongen tot de hogere functies in het
    korps? Verder bereikte in 1990 de media het bericht dat de
    cordinator van het minderhedenbeleid bij het Amsterdamse korps
    nauwe betrekkingen zou onderhouden met (ex-)legerleider Bouterse in
    Suriname en dat hij zich wellicht ook zou hebben geleend voor het
    binnensluizen van diens aanhangers in het korps. Ambtenaren van de
    rijksrecherche vervaardigden over het vraagstuk van de infiltratie
    door de Surinaamse militaire inlichtingendienst en over de invloed
    van de cocanehandel in Suriname en Nederland, verschillende
    notities. Wij hebben die onder de loep genomen in ons landelijke
    rapport over de rol van buitenlandse en allochtone groepen in de
    georganiseerde misdaad in Nederland. De Binnenlandse
    Veiligheidsdienst stelde in 1991 evenwel speciaal een rapport samen
    over de rol van genoemde cordinator. Naar aanleiding van deze
    rapportage willen we hier nader ingaan op de vraag of de instroom
    van leden van etnische minderheden bijzondere risico’s met
    betrekking tot corruptie oplevert. De bespreking van dit rapport
    biedt (naast de clustering van enkele gevallen die voorkomen in de
    opgave van het BIO) verder de mogelijkheid om iets te zeggen over
    het antwoord op de vraag naar het mogelijke groepskarakter van
    corruptie. Tenslotte ligt er de uitspraak die hoofdcommissaris
    Nordholt in 1993 publiekelijk heeft gedaan over de infiltratie van
    de politiek door de georganiseerde misdaad. Deze uitspraak leidde
    ertoe dat binnen het korps een apart onderzoek naar deze
    (vermeende?) infiltratie is ingesteld. Ook het rapport hierover zal
    verderop worden besproken. Zijn er nog andere informatiebronnen dan
    de dossiers van het BIO en de rapporten over bijzondere
    onderzoeken? Het is een oude waarheid in de (Amerikaanse)
    criminologische literatuur dat men corruptie ook op het spoor komt
    door zijn oor te luisteren te leggen bij de onderwereld. De
    corruptie bij de Amsterdamse politie in de jaren zeventig is
    openbaar gemaakt door de journalist Ton van Dijk, die er in 1977
    over schreef in de Nieuwe Revu (Van Dijk, 1982). Hij had
    daarvoor reeds drie jaar een soort participerende observatie
    uitgevoerd in kringen rond Joop de Vries (vergelijk .2.2) en was
    door deze oude penose-figuur, die zich opwond over de veranderingen
    in zijn wereld onder invloed van de handel in herone, op de hoogte
    gebracht van het bestaan van enkele platte agenten. Contacten met
    de politie, die al met een eigen intern onderzoek bezig was,
    bevestigden de berichten die hij in de onderwereld opving. In
    dezelfde periode deed Punch zijn bovengenoemde onderzoek bij de
    politie in de Warmoesstraat, ook bij de burgerpot, maar hij had
    toen, tot zijn ergernis achteraf, weinig van corruptie gemerkt! De
    benadering via het milieu leverde in dit geval dus meer op dan
    participerende waarneming bij de politie. Maar die benadering heeft
    eveneens nadelen. Bij haar toepassing is het nog veel meer dan bij
    onderzoek via de politie de vraag wat men de onderzoeker laat zien.
    Deze kan er zeker van zijn een gemanipuleerde selectie van gevallen
    voorgeschoteld te krijgen. Maar hoe aantrekkelijk het
    desalniettemin op zichzelf zou zijn om het beeld van de politie
    althans met dat van de penose zelf te completeren, in het kader van
    deze studie hebben we de vervaardiging van het laatstgenoemde beeld
    moeten laten rusten. Corruptie is geen onderwerp dat zich met een
    snelle vragenlijst in de onderwereld laat bestuderen. Het kost
    jaren om het vertrouwen op te bouwen dat toegang verschaft tot
    informatie hierover. We gebruiken wel (als achtergrondinformatie)
    wat er in verhalen van politiemensen en bij enkele interviews in
    het milieu naar voren is gekomen.

    6.4.3. Corruptie bij de politie: de gevallen
    beschreven

    Aanvankelijk bestond bij een enkeling binnen de korpsleiding ten
    aanzien van onze vragen een moment van schroom om inzage te geven
    in het materiaal van het BIO, en dat is goed te begrijpen.
    Amsterdam is tot nu toe het enige politiekorps in Nederland met
    zo’n bureau en dat levert sowieso al een zeker beeld van de
    politie-corruptie in de stad op. In korpsen zonder centrale
    registratie zouden wij alleen al om deze reden een veel minder goed
    beeld van de corruptie aantreffen. Wat wij hebben gevonden vormt
    dus geen enkele indicatie voor het relatieve niveau van corruptie
    in het Amsterdamse korps. Het zou in andere grote steden wel eens
    net zo hoog of nog hoger kunnen zijn.

    Het BIO leverde een lijst met 38 gevallen van politiecorruptie
    die voorwerp zijn geweest van onderzoek in de periode 1992-1995 en
    waarbij ook maar de minste aanwijzing bestond dat er georganiseerde
    misdaad in het spel was. Enkele malen zijn meer onderzoeken
    ingesteld naar het optreden van dezelfde politieambtenaar; het
    totaal aantal onderzochte personen bedraagt 34. En bij deze 34
    personen komt n maal een duo voor en n maal een trio. Het betreft
    in meerderheid politiemensen uit alle takken van dienst, maar er
    bevinden zich ook twee administratieve medewerkers onder, n
    aspirant en n reservist (lid van de vrijwillige politie). Een
    eerste screening van het materiaal was aanleiding om ruim de helft
    (19) van de 34 gevallen niet aan nader onderzoek te
    onderwerpen.

    In enkele van deze niet nader bekeken gevallen ging het
    corruptieve optreden, zo lijkt het althans, uit van de betrokkenen
    zelf en valt er op geen enkele manier een criminele organisatie aan
    te wijzen die van de geleverde prestatie profiteerde. Het betreft
    hier twee ambtenaren die werkten bij de toenmalige
    vreemdelingendienst en stempels vervalsten om buitenlanders aan de
    nodige geldige papieren te helpen (totaal 2).

    Dat geen connectie met de georganiseerde misdaad kon worden
    aangetoond, geldt ook voor de vijf politie-ambtenaren die
    twijfelachtige contacten onderhouden met criminelen. Het bewijs
    werd niet geleverd dat zij feitelijk gegevens hebben verstrekt aan
    of diensten hebben verricht voor derden door op een oneigenlijke of
    onwettige manier gebruik te maken van de mogelijkheden van hun
    functie. Twee van de in totaal vijf werden niettemin wegens
    algemene ongeschiktheid ontslagen, drie bleven in dienst. Opvallend
    vaak gaat het hier om politiemensen die voortkomen uit een etnische
    minderheid. Zo waren er vier Surinamers onder. Van iemand met een
    andere etnische achtergrond werd door de rijksrecherche bewezen dat
    hij illegale landgenoten instrueerde een acceptabel vluchtverhaal
    te vertellen teneinde een verblijfsstatus te verwerven, maar zonder
    dat kon worden aangetoond dat hij er enig persoonlijk voordeel bij
    had. Het gaat in deze gevallen gewoonlijk om relaties in de
    familiale sfeer. Politiemensen behoren geen private contacten met
    misdadigers te onderhouden, maar je eigen familie kies je niet en
    het is lang niet altijd eenvoudig de relatie met familieleden
    radicaal te verbreken. De vroegere commissaris Blaauw van Rotterdam
    wees ooit op de zeven ijzeren d’s die kunnen dienen als ontstekers
    van corruptie: dames, drank, dubbeltjes, drugs, dalven, dobbelen en
    dirty tricks (Blaauw, 1991). De ontsteker familie moet daaraan
    zeker worden toegevoegd. En omdat eenzelfde etnische achtergrond
    vaak een soortgelijk loyaliteitsprobleem oplevert, moet etniciteit
    er ook bij staan (totaal 5).
    Twee maal ging het om politieambtenaren die gegevens uit
    politiebestanden hebben doorgegeven aan ex-collega’s die werken
    voor een detectivebureau of een particulier beveiligingsbedrijf.
    Het verweer luidde in deze gevallen steeds dat het hier toch niet
    gaat om criminelen. Maar in deze reeks zit ook een potige
    politieman die zich in een andere gemeente verhuurde als portier
    bij uitgaansgelegenheden en als lid van een incasso-bureau. Een
    relatie met een criminele organisatie kon evenwel niet worden
    vastgesteld. De man werd ontslagen wegens ongeschiktheid (totaal
    3).

    Een volgende bron van bederf van het politieambt wordt gevormd
    door garages waar zich halve en hele illegale zaken afspelen. Een
    politieman sleutelde daar in zijn vrije tijd aan voertuigen en wie
    weet wat hij nog meer deed. Dit leidde tot problemen toen de
    korpsleiding de betrokkene expliciet verzocht daar weg te blijven
    en deze aan dit verzoek in de praktijk niet voldeed. Banden met de
    georganiseerde misdaad werden hier echter ook weer niet
    vastgesteld. Dat geldt ook voor de politieman die ervan werd
    verdacht als car hunter op te treden. Meer in het bijzonder
    leende hij zich – blijkens achtergrondinformatie – voor de
    opsporing van auto’s die vervolgens voor misdadige doeleinden
    (overvallen bijvoorbeeld) werden gestolen. Deze feiten konden
    evenwel niet worden bewezen (totaal 2).

    Er bevindt zich in de reeks waarin wij geen corruptie kunnen
    ontwaren, ook een geval van iemand die overdag een naaiatelier
    controleerde waar illegale buitenlanders in dienst waren. Hij ging
    er ‘s avonds terug om confectie op te halen die hij persoonlijk
    verhandelde (totaal 1).

    Men zag dat een politieman optrad als begeleider van gestolen
    automobielen op weg naar de haven. Er werd tevens aangifte gedaan
    van het oplichten van de verzekering. De agent maakte evenwel geen
    misbruik van zijn ambt. Dit geldt ook voor een politieman die voor
    een derde geld beheerde en daar onzorgvuldig mee omsprong (totaal
    2).

    Verder is er een geval bij van een politieambtenaar die op het
    verkeerde tijdstip in het verkeerde caf aanwezig was en daar een
    schietpartij meemaakte. Betrokkene meldde dit danig geschrokken aan
    zijn chef. Het oordeel luidde dat er sprake was van een slechte
    beoordeling van de situatie, maar corruptieve banden met de
    georganiseerde misdaad kunnen er onmogelijk in worden gezien
    (totaal 1). Tenslotte bevindt zich op de lijst een fout: iemands
    gangen werden wel door het BIO nagegaan, maar niet wegens
    verdenking van corruptie. Voorts zijn er twee gevallen bij van
    ernstig plichtsverzuim, maar de achterliggende stukken ontbreken;
    deze onttrekken zich dus aan ons oordeel (totaal 3). Wanneer deze
    19 gevallen worden afgetrokken van de 34, blijven er 15 gevallen in
    drie jaar over waarin onderzoek door het BIO, naar onze criteria
    gemeten, bewijs heeft opgeleverd van corruptie in de sfeer van de
    georganiseerde misdaad. We zullen ze hierna allemaal kort
    beschrijven. Maar vooraf vier opmerkingen. Het is opvallend dat het
    in alle gevallen functionarissen betreft in de laagste rangen van
    de politie-organisatie. Is de mate van corruptie daar inderdaad
    hoger dan in middelbare en hogere rangen of wijst dit op een
    bepaalde selectiviteit in de waarneming en afdoening van corruptie?
    Verder valt op dat de meeste politiemensen n of meerdere malen door
    de korpsleiding waren gewaarschuwd. Zij zetten hun corrupte gedrag
    echter door, ondanks het uitdrukkelijke advies dit niet te doen. Is
    de reeks van gevallen die we te zien hebben gekregen een
    verzameling van hopeloze gevallen in het eindstadium? Voorts merken
    we op dat de betrokken politiemensen door hun collega’s heel vaak
    als uitstekende collega’s of voortreffelijke rechercheurs werden
    beschouwd. Tijdens het onderzoek ontwikkelt zich dan ook vaak een
    drama rond het dubbelleven dat zij moeten hebben geleid. Dit
    gegeven kan overigens een aanwijzing vormen voor de effectiviteit
    van het optreden door het milieu: juist goede en gerespecteerde
    politiemensen zijn aantrekkelijk om te corrumperen. De methodische
    kanttekening moet zijn dat corrupt gedrag heel goed gemaskeerd kan
    worden en hierom vaak niet wordt ontdekt. Tenslotte wekt het
    bevreemding dat we in het materiaal geen enkel voorbeeld tegenkomen
    van regelrechte chantage, terwijl dat in de internationale
    corruptieliteratuur een steeds weerkerend onderwerp is. Onze
    rondgang in het milieu leverde de opmerking op dat omkoping
    effectiever is dan chantage, omdat je bij het tweede nooit zeker
    weet of het slachtoffer, als het in nood komt, geen eieren voor
    zijn geld kiest door op te biechten dat hij wordt gechanteerd.
    Helemaal overtuigend is deze verklaring niet. We sluiten in elk
    geval de mogelijkheid niet uit dat het hier gaat om een vorm van
    corruptie die nog moeilijker aan het licht komt dan de andere.
    Alles tezamen dus vier redenen die ons er ten overvloede aan
    herinneren dat het hierna gaat om een minimum van bekende
    gevallen.

    1. Politieagenten op de lagere niveaus in de organisatie zijn
    voor een belangrijk deel afkomstig uit de zelfde maatschappelijke
    klasse als waaruit veel prominenten in de penose voortkomen. Ze
    zijn familieleden, waren buurjongens of buurmeisjes, en bezochten
    de zelfde scholen. Dit maakt ze aan de ene kant geschikt voor het
    werk – ze spreken immers de taal van de straat -, maar aan de
    andere kant is het een omstandigheid die corruptie kan bevorderen.
    In dit geval onderhield een agent vriendschappelijke betrekkingen
    met leeftijdgenoten in de hogere Amsterdamse regionen van de handel
    in hash. Hier zitten mannen onder waarmee hij als kind op straat
    heeft gespeeld. Hij bewoog zich gemakkelijk in de omgeving – in het
    buurtcaf,
    op de markt – waar hij is opgegroeid. Zijn kennis van de criminele
    wereld is groot en daar deed de politie haar voordeel mee. Hij werd
    evenwel in zijn vrije tijd gesignaleerd in een horecagelegenheid
    die hij behoorde te vermijden. Ondubbelzinnig aantonen dat hij
    bepaalde mensen informeerde over onderzoeken waarmee de politie
    bezig was, lukte niet, maar gegeven zijn wijze van optreden kon dat
    haast niet anders. De politieman trok zich het onderzoek tegen hem
    zeer aan en verliet vrijwillig het korps. 2-5. Hetzelfde probleem
    van congruentie van persoonlijke achtergronden doet zich voor bij
    politiemensen die afkomstig zijn uit etnische groepen. Het aantal
    corruptiegevallen in hun kring waarbij geen relatie met de
    georganiseerde misdaad kon worden gelegd, was al veel hoger dan op
    grond van hun relatieve aandeel in het personeelsbestand van de
    Amsterdamse politie zou mogen worden verwacht als er geen bijzonder
    probleem zou bestaan. Voor corruptie die wel aantoonbaar verband
    houdt met georganiseerde misdaad, geldt hetzelfde. In de paragrafen
    onder 3.2.3 van dit rapport hebben we aandacht gevraagd voor
    allochtone georganiseerde misdaad in de sfeer van de drugshandel,
    binnen de Surinaamse, de Antilliaanse en Arubaanse, de Turkse en de
    Marokkaanse gemeenschap. Dit zijn evenwel ook de doelgroepen van
    het Nederlandse minderhedenbeleid en uit deze groepen heeft de
    Amsterdamse politie op grond van een positieve-actie-plan vanaf het
    midden van de jaren tachtig actief agenten geworven. Bij de
    implementatie van dit beleid is het vraagstuk van de dubbele
    loyaliteit wel degelijk onder ogen gezien, maar in de jaren tachtig
    heeft welhaast niemand stilgestaan bij de mogelijkheid dat
    positieve actie via corruptie de opkomst van de drugshandel zou
    kunnen faciliteren. Het is een gevoelig onderwerp en ook al kunnen
    we theoretisch veronderstellen dat er zich een speciaal probleem
    moet voordoen, we zouden ons niet wagen aan uitspraken hierover als
    er geen gegronde concrete aanwijzingen zouden bestaan. Welnu, die
    zijn er. Van de 5.000 personeelsleden in dienst van het Amsterdamse
    korps zijn er 129 van Surinaamse origine, 37 van Turkse, 35 van
    Marokkaanse en 19 van Nederlands-Antilliaanse afkomst. Maar het
    hangt er van af hoe die afkomst precies wordt gemeten. Als we
    degenen van wie een van beide ouders uit Suriname afkomstig is,
    erbij tellen, komen er nog eens 45 bij en is het totale aantal 174.
    Op de zelfde manier gemeten komen er 9 Antillianen bij en wordt hun
    aantal 28. Op grond van hun aandeel in het personeelsbestand zouden
    we, bij gelijke kans op corruptie, onder het Surinaamse en
    Antilliaanse personeel (174 + 28): 5.000= 4% van de gevallen moeten
    aantreffen. Het zijn er echter 4 op de 15 en dat is 26%. Er hoeft
    geen statistische kansberekening op dit sommetje te worden
    losgelaten om te laten zien dat er dus een apart probleem is.
    Trouwens, allochtonen zijn in het algemeen zeer sterk
    oververtegenwoordigd in de gevallen van corruptie die met
    georganiseerde misdaad te maken hebben: in totaal 7 van de 15. Dit
    gegeven is consistent: ook bij de eerste reeks van gevallen van
    corruptie die wij terzijde hebben gelegd, omdat niet duidelijk was
    dat ze te maken hadden met georganiseerde misdaad, waren
    allochtonen met 7 van de 19 duidelijk oververtegenwoordigd.

    Hoe is dit te verklaren? We zouden kunnen veronderstellen dat
    dit aantal het gevolg is van selectieve waarneming en
    discriminatie. Collega’s uit minderheidsgroepen vallen op (ze
    bezetten token- of solo- posities, Pettigrew en Martin, 1987) en op
    hun integriteit wordt extra toegezien. Voor de stelling dat dit
    niet zo is bestaan echter ook argumenten. Veel mannen uit het
    Carabische gebied die voortkomen uit de Creoolse volksklasse, leven
    in een voor politiemensen ongebruikelijk losse sociale context. Zij
    onderhouden met meer vrouwen tegelijk bezoekrelaties, verblijven
    vaak bij hun ouders en zusters, en hebben geen werkelijk vaste
    woon- en verblijfplaats. Er zijn politieagenten in het korps die
    slechts per semafoon oproepbaar zijn. In Suriname, op Curaao en in
    Aruba is dat heel gewoon en op zichzelf pleit dat helemaal niet
    tegen hen. Integendeel: een multi-etnisch samengesteld politiekorps
    heeft reusachtige voordelen en zijn inbedding in de cultuur van
    etnische groepen is tot op zekere hoogte voordelig, bijvoorbeeld
    waar het gaat om het verkrijgen van een goede informatiepositie.
    Maar het maakt het ook moeilijker om vermoedens van corruptie te
    onderzoeken. Het observatieteam dat een van de betrokkenen
    heimelijk moest volgen, was steeds weer de weg kwijt. De vele
    adressen maakten het onmogelijk te besluiten op welk telefoonnummer
    zou moeten worden getapt.

    In het geval van de vier corrupte politiemensen van Surinaamse
    en Antilliaanse origine kon worden vastgesteld dat zij frequent
    contact hadden met personen uit hun eigen etnische groep die zich
    bezighouden met de handel in drugs. Corruptie? De betrokkenen
    voerden ter verdediging aan dat het om vrienden en bekenden ging en
    dat de sociale werkelijkheid waarin allochtone agenten leven nu
    eenmaal anders is dan die van hun Nederlandse collega’s. We hebben
    deze gevallen niettemin opgenomen in de categorie corruptieve
    contacten met georganiseerde drugshandelaren, omdat het contacten
    betrof met personen die een prominente positie in criminele
    organisaties innemen en die de plaatselijke etnische gemeenschap
    ook heel goed als zodanig kent, en omdat de herhaaldelijke
    aanwijzingen van de korpsleiding dat zij die contacten moesten
    vermijden, niet bleken te helpen.

    Het dilemma voor de Surinaamse en Antilliaanse politieman komt
    goed naar voren bij een figuur die zeer actief is bij het verlenen
    van sociale hulp in zijn gemeenschap in de Bijlmermeer. Hij trok
    zich op een gegeven moment het lot aan van de vele jonge mannen in
    zijn kring die met de politie en justitie in aanraking komen,
    en ving een bekende drugshandelaar op in zijn eigen huis. Hij
    organiseerde sporttoernooien voor kansarme jongeren uit zijn groep
    en liet die sponsoren door bekende cocane-handelaren in de buurt.
    Een daarvan staat bekend als een vorst van de coke in het land van
    herkomst. Hij trad ook op als tolk en onderhield nauwe contacten
    met (ex-)gedetineerden. Ook al kon niet met 100% zekerheid worden
    bewezen dat betrokkene politie-informatie doorspeelde, zijn
    optreden had in ieder geval het effect dat het de verdovende
    middelenhandelaren enig aanzien verschafte, een stukje
    legitimiteit. Het persoonlijk voordeel was dat hij op grond van
    zijn functie bij de politie status en aanzien verwierf in zijn
    gemeenschap. Toen hem met zoveel woorden werd verboden deze
    contacten te continueren, reageerde hij met ronduit te zeggen dat
    hij daartoe niet bereid was. De oplossing? Betrokkene heeft een
    functie gekregen die niet gevoelig is in relatie tot georganiseerde
    misdaad.

    6-7. Voor jonge mensen uit etnische minderheden betekent een
    functie bij de politie meestal een flinke sprong omhoog. De
    kinderen van Turkse en Marokkaanse gastarbeiders verwerven een
    vaste overheidsbetrekking. Werken bij de politie geeft ook in het
    land van herkomst (van de ouders) bepaald aanzien. Bij het
    solliciteren wordt gewoonlijk een antecedentenonderzoek uitgevoerd,
    maar de uitvoering daarvan levert de nodige problemen op, want wat
    is het oordeel van collega’s in Marokko of Turkije precies waard?
    Hoe goed is hun criminele administratie op orde? Maar een Turkse of
    Marokkaanse politieman met vlekkeloze antecenten die in de politie
    is opgeklommen, is voor de allochtone georganiseerde misdaad goud
    waard. Een Turkse aspirant-agent in Amsterdam stak zijn trots dat
    hij bij de politie zou gaan werken, in eigen kring niet onder
    stoelen of banken. Zover valt na te gaan, had hij in het verleden
    werkelijk helemaal niets met de handel in herone te maken gehad,
    maar nu werd hij steeds weer benaderd door de baas van een
    belangrijke coffeeshop in de wijk. Op den duur stelde hij zijn huis
    ter beschikking als stash-plaats voor drugs en verklaarde,
    nadat er verdovende middelen door de politie waren aangetroffen,
    dat men hem inderdaad wel zal hebben uitgekozen omdat het huis van
    een politieman niet verdacht is. Zijn carrire was kapot: Toen U mij
    aanhield, hield mijn wereld op te bestaan. Niettemin werd tegen hem
    strafvervolging ingesteld. Bij een andere Turkse politieman was de
    betrokkenheid bij echte georganiseerde misdaad wat moeilijker aan
    te tonen. De informatie, afkomstig uit het Turkse milieu, luidde
    dat een grote Turkse drugshandelaar een Turkse politieagent in zijn
    zak heeft. Het bleek toen te gaan om iemand die niet in een
    executieve tak van dienst werkte, maar die niettemin een
    onaanvaardbare rol had gespeeld bij een poging om schulden te innen
    bij een Turks naaiatelier die uitliep op de dood van de
    schuldenaar.

    8-10. Het politieberoep nodigt uit tot het tonen van mannelijke
    waarden. Macho’s voelen zich er gemakkelijk toe aangetrokken. Zij
    bezoeken sportscholen en dat kunnen de zelfde scholen zijn als
    waarbij de Amsterdamse penose traint. In 2.1.6 hebben we op de
    criminogene invloed van sportscholen gewezen. Drie politiemensen
    die familie van elkaar zijn, kwamen regelmatig bij een sportschool
    die wordt geleid door een ondernemer die in een onderzoek van een
    ander grootstedelijk politiekorps bekend staat als een belangrijke
    zakenrelatie van het in cocane handelende Colombiaanse Cali-kartel.
    Dat leverde natuurlijk een bijzonder risico op. Een van de drie had
    kort daarvoor een verantwoordelijke bijzondere opsporingsfunctie
    vervuld, de tweede werd niet helemaal betrouwbaar geacht op grond
    van zijn overmatige belangstelling voor seks. Toen bleek dat de
    sportschoolhouder ontijdig over informatie beschikte over de
    onderschepping van een cocane-transport, was dit reden om alle drie
    politiemensen buiten functie te stellen.

    Waren de eerste zeven gevallen van corruptie alle mede het
    gevolg van loyaliteitsproblemen ten aanzien van het milieu waaruit
    de betrokken politiemensen afkomstig waren, de laatste 3 gevallen
    tonen het omgekeerde: de politiemannen kwamen allen van buiten,
    maar namen in de loop van hun carrire de kleur aan van het milieu
    waarin zij dagelijks werkzaam waren.

    11. Een hoofdagent die jarenlang dienst had gedaan in het
    Wallen-gebied onderhield criminele contacten met een vroegere
    tipgever en thans een van de prominente horeca-ondernemers uit de
    vroegere kring rond Bruinsma. Hij was vaak in zijn eentje te gast
    bij deze horeca-man. Beide families waren in de loop der jaren
    zelfs zo bevriend geraakt dat ze samen met vakantie gingen. Zijn
    corruptie bestond in het leveren van hand- en spandiensten bij het
    transport van drugs; hij zou hier ook voor zijn betaald. Bewijzen
    dat hij ook politie-informatie heeft verkocht, kon men niet, maar
    hij had zoveel aanwijzingen tegen zich dat de politieleiding hem op
    een gegeven moment zonder meer buiten dienst stelde. 12. Zulk
    bewijs viel wel te leveren in het geval waarin een agent van
    politie opereerde in het milieu van georganiseerde autodiefstal.
    Hij kon via de politie aan de benodigde informatie komen om te
    weten welke motorvoertuigen het gemakkelijkst konden worden
    gestolen en wie hiervan de eigenaren waren. Opnieuw: constateren
    dat hij dubieuze contacten onderhield was niet voldoende, en ook
    niet dat werd waargenomen
    dat hij in z’n eigen wagen (met valse kentekenplaten) rondreed.
    Maar het bleek wel mogelijk om na te gaan hoe vaak, wanneer en met
    betrekking tot welke auto’s de betrokken agent de
    politie-informatiesystemen had bevraagd. Dat was gebeurd zonder dat
    hij duidelijk kon maken wat het belang van de politiedienst was
    geweest.

    13. Het meest ronde geval van omkoping door de georganiseerde
    misdaad heeft betrekking op een rechercheur die zwierf in het
    milieu rond een van de grote hash-organisaties die in het recente
    verleden is aangepakt. In het desbetreffende onderzoek was eerst
    sprake van lekken, omdat de hoofdverdachten op de hoogte bleken te
    zijn van voorgenomen acties. Ook raakten er stukken over de zaak
    zoek. Later werd aangetoond dat er was geknoeid met het
    politiejournaal. Nader onderzoek toonde aan dat de betrokken
    rechercheur zeer ongewenste contacten onderhield met leden van de
    betreffende groep en hem werd dringend aangeraden die onmiddellijk
    te verbreken. Maar het bleek dat hij dat niet deed. Hij werd op een
    bepaald moment opnieuw alleen (tegen de regels in) waargenomen in
    een caf buiten Amsterdam waar leden van de groep samenkwamen. Hij
    stond daar in contact met een lid van de groep waarvan vast was
    komen te staan dat die onder andere tot taak had politie- en
    justitie-ambtenaren om te kopen. Er werd een gerechtelijk
    vooronderzoek tegen deze politieman ingesteld en daarin werd zonder
    meer geconstateerd dat hij zijn criminele vrienden had genformeerd
    over lopende onderzoeken.

    14. Achteraf wekt het verwondering dat een politieman pas na
    vele dienstjaren werd ontslagen ofschoon zijn collega’s al lange
    tijd wisten dat hij in en buiten zijn werk werd voortgedreven door
    seksuele obsessies. Hij maakte seks-foto’s voor de commercie
    (kalenders voor bordelen, modellen-boeken), chanteerde iemand met
    inbeslaggenomen SM-foto’s, eiste bij de jeugd- en zedenpolitie
    bepaalde zaken voor zichzelf op en nog veel meer. De sleutel van
    dit raadsel lag in zijn intimiderende optreden; zijn collega’s
    waren doodsbang voor hem. Op zichzelf leverde dit alles nog geen
    verband op met de georganiseerde misdaad, maar dat kwam later. Het
    onderzoek tegen hem toonde aan dat hij voor een escort-bedrijf was
    gaan werken door foto’s te verkopen die hij maakte van minderjarige
    meisjes die hij eerder van hard drugs of methadon had voorzien.
    Conflicten met de concurrentie van dit escort-bedrijf werden
    opgelost door deze politieman erop af te sturen. De eigenaar van
    het escort-bureau, zelf een gerenommeerde penose-figuur, verklaarde
    dat hij en anderen via deze platte politieman precies wisten
    wanneer er door de politie werd geobserveerd en ook wanneer het
    tijd was om het bedrijf te verplaatsen: We voelden ons veilig omdat
    we genformeerd zouden zijn als er iets tegen ons zou zijn
    ondernomen. De politieman in kwestie is ontslagen.

    Tot nu toe zijn steeds gevallen van corrupte politiemensen
    besproken die individueel over de schreef zijn gegaan.
    Politiecorruptie kan echter ook collectief plaatsvinden. De
    deviantie van de norm is dan het produkt van group think,
    een zichzelf versterkend proces van benvloeding dat zich voltrekt
    in zelfgekozen isolement. Een groepje politiemensen waar zich dit
    proces bij heeft afgespeeld, werd bekend in de jaren tachtig in
    verband met de zogenoemde Nieuwmarkt-zaak. Dit groepje van vier
    agenten specialiseerde zich in de diefstal uit auto’s. De zaak kwam
    uit nadat een junk door dit groepje was overvallen bij de inbraak
    in een busje. Toen hij later voor een andere diefstal werd
    aangehouden, liet deze junk via zijn advocaat weten wat hij had
    meegemaakt. De agenten werden aangehouden en bij de huiszoekingen
    trof men gestolen goed aan en wapens. Ontslag en strafrechtelijke
    vervolging volgden. De betrokkenen hebben overigens hun spijt
    betuigd. En van hen gaat tegenwoordig met een video-film over het
    gebeurde langs politiescholen om te waarschuwen tegen de risico’s
    van het politiewerk.

    15. Met de verwijdering van deze groep bleek het bederf echter
    nog niet uitgeroeid. In de lijst corruptiegevallen die wij onder
    ogen kregen, komt ook een politieman voor die zich inliet met
    vrouwenhandel (hij verzorgde het transport en de papieren), poogde
    gestolen cheques te helen en mogelijk betrokken was bij het
    vervalsen van geld. Bij deze activiteiten deed hij een beroep op n
    van de vier ex-collega’s van de Nieuwmarkt-zaak en niet tevergeefs.
    Twee van de eerder gereleveerde d’s van commissaris Blaauw dreven
    hem: dubbeltjes en dames. Hij stelde zich later in dienst van een
    Amsterdamse horeca-ondernemer die een indrukwekkende lijst
    criminele antecedenten heeft. Thans loopt een strafzaak tegen hem.
    Op zichzelf was de volgende zaak helemaal geen voorbeeld van
    corruptieve betrokkenheid bij de georganiseerde misdaad, maar het
    groepsproces waarom het gaat, levert een belangwekkende nieuwe
    variant op van normafwijkend gedrag. Enkele ontslagen
    politiefunctionarissen – sommige daarvan zijn hierboven al de revue
    gepasseerd – vonden elkaar in hun ressentiment tegen de
    korpsleiding en bestookten deze van buitenaf met verdachtmakingen
    dat zij corrupt zou zijn. Deze agenten brachten de korpssociteit in
    het nieuws toen bleek dat deze ooit werd gehuurd door de penose.
    Zij stonden op intimiderende wijze te filmen bij de
    afscheidsreceptie van een politiechef, samen met een ex-rechercheur
    die thans als fotojournalist werkt voor een
    landelijk dagblad. De suggestie dat hogerop in het korps corruptie
    voorkomt, hebben zij evenwel nooit hard weten te maken.
    6.4.3.1. Infiltratie uit Suriname?
    Na de moord op hoofdinspecteur Herman Gooding in Suriname in
    augustus 1990 emigreerde een hele groep Surinaamse politiemensen
    naar Nederland om te trachten daar opnieuw in politiedienst te
    komen. Niemand in Suriname twijfelt eraan dat legerleider Bouterse
    verantwoordelijk is voor de moord op deze dappere politieman die
    werkelijk probeerde op te treden tegen de handel in drugs. De
    betrokken politiemensen presenteerden zich dan ook als
    vluchtelingen voor het regime. Al vlug ontstond evenwel de indruk
    dat sommige van hen alleen maar beweerden contra Bouterse te zijn,
    terwijl zij in werkelijkheid welbewust door de legerleider waren
    gezonden om binnen Nederlandse overheidsorganisaties diensten te
    verlenen aan het regime. In feite zou het gaan om mensen die bij de
    militaire inlichtingendienst hadden gewerkt en/of om politiemensen
    die een misdrijf hadden gepleegd en die naar Nederland waren
    gevlucht om aan strafvervolging te ontkomen. Deze geschiedenis
    wordt uitvoerig beschreven in het rapport dat handelt over
    georganiseerde misdaad door allochtone criminele groepen in
    Nederland. Voor Amsterdam is van belang dat de
    minderhedencordinator bij de Amsterdamse politie de voorwaarden zou
    hebben geschapen voor de uitvoering van dit plan. Twee ambtenaren
    van de rijksrecherche stelden in een nota dat verdenkingen
    bestonden tegen niet minder dan 16 Surinaamse politiemensen in wat
    tegenwoordig politie Amsterdam-Amstelland heet, inclusief enkele
    personen die in opleiding waren. De leiding van de rijksrecherche
    oordeelde dat de zaak politiek te gevoelig lag en gaf geen gehoor
    aan de aansporing goed uit te zoeken wat hiervan waar was.

    De Amsterdamse politie had toen zelf reeds een onderzoek lopen
    tegen enkele uit Suriname afkomstige politiemensen, maar dit
    concentreerde zich aanvankelijk op betrokkenheid bij de handel in
    drugs en op contacten met het Surinaamse criminele milieu.
    Hierboven bleek reeds hoe moeilijk corruptie te bewijzen valt in de
    relatieve beslotenheid van een etnisch en tot op zekere hoogte
    solidair milieu. Een onderhandse poging om meer aan de weet te
    komen over een mogelijk strafrechtelijk verleden van sommigen leed
    schipbreuk. Zolang niets werd bewezen, bleef de Amsterdamse
    hoofdcommissaris volkomen achter zijn minderhedencordinator staan.
    Mochten de geruchten evenwel op waarheid berusten, dan zou de
    staatsveiligheid in het geding zijn. En dit was aanleiding voor de
    BVD specifiek onderzoek te doen naar de gangen van betrokkene. Uit
    het ambtsbericht dat in april 1991 is vervaardigd, blijkt dat hij
    nauwe banden met Bouterse onderhield en zichzelf een belangrijke
    rol toedichtte in Suriname. De verantwoordelijke minister van
    Binnenlandse Zaken liet de burgemeester van Amsterdam weten dat er
    inderdaad sprake was van gevaar voor de staatsveiligheid en de man
    in kwestie werd door de korpsleiding op straat gezet met wachtgeld.
    Echt bewijs van doelgerichte infiltratie leverde het voorhanden
    zijnde onderzoeksmateriaal niet op, maar voldoende om de
    minderhedencordinator onmiddellijk uit het korps te
    verwijderen.

    6.4.3.2. Corruptie bij de Amsterdamse korpsleiding: een canard
    In de nasleep van de ontbinding van het IRT Noord-Holland/Utrecht
    verschenen in januari en februari 1994 in het NRC Handelsblad, het
    Algemeen Dagblad en in het Bondsblad van de Algemene Politiebond
    publikaties over corruptie binnen het regiokorps
    Amsterdam-Amstelland. Het venijn school in de aantijging dat ook de
    leiding van het korps corrupt was. De achtergrond van deze affaire
    was de verbijstering van leden van het IRT dat hun team pardoes
    werd opgeheven. Daar moest een andere verklaring voor zijn dan de
    officile verklaring dat men niet mee wenste te gaan met de
    gebruikte opsporingsmethode. Er werd in een geladen bijeenkomst van
    het team naar voren gebracht dat de opheffing niet te begrijpen was
    zonder aan te nemen dat de top van het korps die het IRT opblies,
    corrupt was. De chef van het Utrechtse korps Wiarda liet in de pers
    weten dat de recherche van Amsterdam zodanig corrupt was dat er
    sprake is van een stramien, waarbij corrupte rechercheurs te veel
    weten van hun bazen. Van Duijn, voorzitter van de Nederlandse
    Politie Bond, deelde mee dat ook hij van verschillende leden
    geluiden had opgevangen dat onderzoeken van het IRT waren
    stukgegaan door corruptie en hij schreef ook dat er rechercheurs
    waren die zodanig veel invloed konden uitoefenen dat zij tot en met
    hoofdcommissaris Nordholt het beleid konden manipuleren. Er was
    zogezegd sprake van een lijst met 18 namen van corrupte Amsterdamse
    politiemensen, maar die wenste de CID van Kennemerland niet te
    overleggen. De Amsterdamse politiechef Van Riessen eiste die lijst
    met namen op met de mededeling dat hij tot op de bodem zou
    uitzoeken wat er van waar was. Er kwamen met enige moeite twee
    namen van politiemensen boven water die overigens reeds langer
    voorwerp van onderzoek bleken te zijn van het Amsterdamse BIO. Deze
    twee gevallen bevinden zich onder die welke hierboven kort zijn
    besproken. In n geval ging het om iemand die inderdaad, ook volgens
    onze criteria, te maken had met de georganiseerde misdaad. In het
    andere geval gold dit niet.
    Degenen die de aantijging hadden geformuleerd krabbelden terug,
    nadat korpschef Wiarda in een persoonlijk gesprek met Minister
    Hirsch Ballin geen concrete gevallen van politiecorruptie naar
    voren had gebracht. In een persconferentie op 24 januari 1995
    verklaarde Wiarda: Ik kan slechts herhalen dat ik nimmer
    rechtstreekse beschuldigingen heb geuit aan het adres van wie dan
    ook of tegen welk korps dan ook. De rijksrecherche onderzocht de
    kwestie en ondervroeg alle deelnemers aan het debat pertinent over
    concrete gevallen van corruptie bij de Amsterdamse politieleiding.
    Haar oordeel luidde kort en bondig dat er geen concrete
    aanwijzingen ter zake van corruptie in de top van de Amsterdamse
    korpsleiding waren gevonden. Wij komen op grond van haar rapport
    tot dezelfde conclusie.

    6.4.4. Corruptie in de politiek

    Op 22 oktober 1993 antwoordde hoofdcommissaris Nordholt
    bevestigend op de vraag van een verslaggever van het
    TV-nieuwsprogramma NOVA of er sprake was van infiltratie in de
    politiek door de georganiseerde misdaad. Deze uitspraak trok
    vanzelfsprekend veel aandacht en leidde tot een rapport van de
    Amsterdamse politie, geaccordeerd door het openbaar ministerie,
    over de kwetsbaarheid van de politiek in relatie tot georganiseerde
    criminaliteit. In dit rapport wordt ter ondersteuning van de
    uitspraak in kwestie nader ingegaan op vier gevallen waarin de
    bedoelde connectie aan het licht is getreden.

    Wat de beschrijving van deze gevallen laat zien komt neer op het
    volgende: invloedrijke politieke groepering en zal deze contacten
    wellicht willen gebruiken om een politiek mandaat in – een lid van
    een allochtone criminele groep onderhoudt contacten met belangrijke
    figuren van een een stadsdeel te veroveren;

    volop zijn betrokken bij (investeringen in) de handel in
    verdovende middelen, streeft nadrukkelijk de verwerving – een
    zakenman, die kennelijk geen afkeer heeft van zaken doen met
    personen waarvan hij moet weten dat zij van een landelijk politiek
    mandaat voor een grote politieke partij na;

    verdovende middelen, heeft kans gezien een niet zo invloedrijk
    politiek mandaat op naam van een belangrijke – een advocaat, die
    willens en wetens verregaande hand- en spandiensten verricht voor
    groothandelaren in politieke partij te verwerven;

    vereniging waarvan de meeste leden een (vrij) ernstig belast
    crimineel verleden hebben. – een landelijk politicus, lid van een
    extreem-rechtse politieke partij, heeft veelvuldig contact met een
    De auteurs van het desbetreffende rapport verbinden aan deze
    vaststellingen de algemene conclusie dat de integriteit van de
    Nederlandse politiek door de activiteiten van criminelen een
    potentieel risico loopt. Hoe behoedzaam deze conclusie ook is
    geformuleerd, zij is naar onze mening toch wat zwaar aangezet.
    Volgens ons kan op grond van de weergegeven gevallen niet worden
    gezegd dat de integriteit van de Nederlandse politiek een
    potentieel risico loopt, en zeker niet rechtstreeks, door
    activiteiten van criminelen. Wat deze gevallen vooral signaleren is
    dat het risico denkbaar is dat criminele groepen onrechtstreeks
    worden gerelateerd aan het politieke leven en op den duur deze
    relatie gaan benutten voor de behartiging van hun belangen. En dit
    is wat men meer rechtstreeks al een beetje ziet gebeuren in het
    geval van de (lokale) misdadiger die aanpapt met een politieke
    groepering. Hierom is er ook geen reden om de mededeling die door
    Nordholt wat abrupt werd gedaan, te negeren. Zijn waarschuwing
    klonk fors, maar is in de kern op haar plaats.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken