6.4. Corruptie bij politie, justitie en bestuur
Onderzoek doen naar corruptie is om allerlei redenen een lastige
opgave. Niet alleen gaat het om gedrag dat door de betrokkenen
liefst zo geheim mogelijk wordt gehouden, maar ook hebben
instellingen er somtijds grote belangen bij om gevallen van
corruptie in de doofpot te stoppen. Hierom vangt deze paragraaf aan
met de resultaten van ons CID-onderzoek naar dergelijke gevallen.
Vervolgens wordt nader ingegaan op de corruptie bij de politie,
omdat vooral hier dit probleem het meest zichtbaar is geworden.
Tenslotte wordt bezien in hoeverre er in Amsterdam inderdaad sprake
is van corruptie in de politiek.
6.4.1. Een eerste impressie van de algemene situatie
De raadpleging van de als uiterst vertrouwelijk gekwalificeerde
CID-berichten via het trefwoord ambtelijke corruptie leverde in
totaal over 37 personen die in Amsterdam werkzaam zijn n of meer
berichten op . In de meeste gevallen is er maar n bericht per
persoon, in sommige andere gevallen liggen er twee tot vier
berichten. Waarbij – ter vermijding van enig misverstand –
onmiddellijk moet worden opgemerkt: 1. dat de betrouwbaarheid van
deze berichten naar bron en/of naar inhoud zeer sterk wisselt, en
dat er rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat vanuit
het milieu doelbewust valse berichten over personen richting CID
worden gestuurd; 2. dat er niet in alle gevallen sprake is van
corruptief gedrag, althans zonder nader onderzoek niet valt vast te
stellen of dit wel of niet zo is.
Om maar bij dit laatste punt aan te sluiten: in de berichten
over 13 personen is er naar ons oordeel gn sprake van corruptie, in
welke vorm of graad dan ook.
Deze berichten slaan enerzijds voor een belangrijk deel op
gedragingen van politiemensen (van laag tot hoog in het korps) en
anderzijds op gedragingen van enkele personen uit de kring van de
magistratuur en de kring van het notariaat. In diverse gevallen,
bijvoorbeeld dat van een hogere politie-ambtenaar, heeft onderzoek
ook uitgewezen dat er van corruptie geen sprake was, en ook niet
van ander laakbaar gedrag. Waarom de desbetreffende berichten dan
toch nog steeds in het CID-bestand zitten, is niet duidelijk. Wat
de berichten over de resterende 24 personen betreft, valt het
direct op dat ze in overgrote meerderheid betrekking hebben op
politiemensen (21), en verder op (3) ambtenaren uit andere sectoren
van het openbaar bestuur.
Onderzoek naar de gedragingen van twee van de laatstgenoemde
ambtenaren heeft in het ene geval uitgewezen dat er van corruptie
geen sprake was en in het andere geval geleid tot de vaststelling
dat niet kon worden uitgemaakt of er corruptie in het spel was of
niet. In het derde geval heeft er geen nader onderzoek
plaatsgevonden.
Dan die 21 politiemensen. De berichten waarom het hier gaat zijn
eveneens wisselend qua betrouwbaarheid en munten ook niet altijd
uit in precisie, met name niet waar het gaat om de identiteit van
de betrokkene(n). Hoe dan ook, de grootste gemene deler in al de
betrokken berichten is dat de politiemensen in kwestie tegen geld,
goederen of diensten politile informatie verschaffen aan derden. En
niet altijd zomaar derden (een ex-collega met een recherchebureau,
een caf-baas, een dealer), maar ook aan zr belangrijke criminele
organisaties in de stad. In de meeste van deze laatste gevallen is
er wel (enig) nader onderzoek ingesteld, maar leverde dit niets of
onvoldoende voor een vervolgonderzoek op. Overigens springt het in
het oog dat in deze 21 gevallen korpsleden van Surinaamse en
Antilliaanse herkomst sterk oververtegenwoordigd zijn. Tenslotte
dient erop te worden gewezen dat slechts 4 van de 21 politiemensen
die hierbij in het geding zijn, ook figureren in de dossiers die
door ons op het Bureau Interne Onderzoeken (BIO) van de politie
zijn geraadpleegd.
6.4.2. Corruptie bij de politie: het nadere onderzoek
Een van de wonderlijkste neologismen in politieland is het
werkwoord naggen; het staat voor normafwijkend gedrag. Met
deze term wordt een brede reeks van gedragingen aangeduid die
variren van het verzuim om af te rekenen bij het restaurant waar in
diensttijd de maaltijd is genuttigd tot het toepassen van excessief
geweld tegen arrestanten, en van het stelen van een hoeveelheid in
beslag genomen verdovende middelen tot het verkopen van vitale
informatie over het politiewerk aan de onderwereld. Anders dan bij
alles wat tot nu toe in dit hoofdstuk is behandeld, hebben
ambtenaren zelf een actief aandeel in deze contra-activiteit.
Naggen is alles wat wordt gedaan of nagelaten dat in strijd is met
de geldende normen en waarden bij de organisatie (Van Baarle, 1994:
23) en dat het effect heeft haar reputatie te bezoedelen. Deze
normen en waarden zijn gegroeid in het historische proces van
verambtelijking van de overheid. Mudde (1994) schrijft in een
terugblik over corruptie binnen het bestuur van Amsterdam gedurende
de eerste vier decennia van deze eeuw hoe de
vervanging van het oligarchische bestuurstype uit de regententijd
door een moderne rationele bureaucratie gepaard ging met een
scherpe daling van het aantal gevallen van fraude en corruptie dat
werd gepleegd door ambtenaren en werklieden in dienst van de
gemeente. Vooral de politie heeft lang een ongunstige reputatie
gehad en zij heeft klaarblijkelijk uit een diep dal moeten
klimmen.
In het losse taalgebruik van alledag worden alle normafwijkende
gedragingen wel met het woord corruptie aangeduid, maar dat is
onjuist. Corruptie vormt niet meer dan n variant van normafwijkend
gedrag en we zullen hem zorgvuldig moeten omschrijven om te kunnen
meten in hoeverre hij voorkomt. Het is de enige variant van
normafwijkend gedrag waarbij de belangen van de georganiseerde
misdaad en de private belangen van ambtenaren elkaar duidelijk
raken.
Fijnaut (1993: 8) somt de bestanddelen van het begrip
politiecorruptie op en zijn omschrijving dient hier als
uitgangspunt. In het algemeen is corruptie het ontvangen van enig
persoonlijk voordeel door een ambtenaar in ruil voor een
(illegitieme) tegenprestatie, die wordt geleverd op grond van diens
ambtenaarlijke bevoegdheden. Het persoonlijk voordeel kan
bestaan uit onder meer geld, giften en seksuele dienstverlening. In
het geval van georganiseerde misdaad bestaat een mogelijke
opbrengst van corruptie zeker ook uit de sensatie erbij te horen en
in de onderwereld voor vol te worden aangezien. Aan deze
persoonlijke opbrengst zou een aparte categorie kunnen worden
toegevoegd die neerkomt op het vermijden van nadeel: het wijken
voor persoonlijke chantage. Er wordt gezegd dat in tenminste n
Amsterdamse seks-inrichting hoge ambtenaren zijn gefotografeerd in
een compromitterende omhelzing. Dit levert corruptie op wanneer
deze ambtenaren onder druk van de dreiging dat deze foto’s openbaar
worden gemaakt of in handen worden gespeeld van de media, diensten
verlenen aan de chanteur. De tegenprestatie wordt geleverd
op grond van de mogelijkheden die het ambt biedt aan degenen die
het uitoefenen. Corrupte ambtenaren overtreden de norm dat
ambtshandelingen slechts het objectieve belang van het openbaar
bestuur mogen dienen. Politie-ambtenaren die toegang hebben tot bij
hun functie passende criminele informatie, zijn corrupt wanneer zij
deze voor enig persoonlijk voordeel uit laten lekken naar
belanghebbenden in het milieu. Tot zover de kwestie van definitie.
Aan welke operationele criteria moet de gedraging van een
politiefunctionaris nu voldoen om haar aan te kunnen merken als een
corruptieve gedraging? Er moet om te beginnen worden bewezen dat er
sprake is van een tegenprestatie: het verstrekken van geheime
informatie over lopend onderzoek, het illegaal opmaken van
documenten, het zoekmaken van dossiers, het geven van
politie-informatie over de criminele concurrenten, etcetera. Voorts
moet worden bewezen dat er inderdaad persoonlijk voordeel in het
spel is: het aannemen van geld, enzovoort. Let wel: het bestaan van
dubieuze contacten met criminelen is op zichzelf onvoldoende. Zulke
contacten zijn ongewenst en zij kunnen voor de korpsleiding
aanleiding zijn om maatregelen te nemen, maar corruptie leveren
deze contacten niet zonder meer op. Verder moet de tegenprestatie
bestaan uit misbruik of oneigenlijk gebruik van een
politiebevoegdheid. Zelf een bordeel exploiteren of een drugshandel
beginnen levert wel politiemisdaad op, maar nog geen corruptie. In
dit onderzoek gaat het speciaal om corruptie in verband met
georganiseerde misdaad en daarom hebben we naar gevallen gezocht
waarin de partners van corrupte politiemensen deel uitmaken van een
criminele organisatie of in ieder geval op grond van hun
antecedenten kunnen worden gerekend tot het milieu. In de praktijk
is het overigens lang niet eenvoudig om zulke relaties te bewijzen
(en wel op zodanige wijze dat de zaak bij de ambtenarenrechter
standhoudt). Vaak blijft het onderzoek ernaar dan ook steken in de
overtuiging of het zeer ernstige vermoeden dat er van corruptie
sprake is geweest. In hoeverre is er bij de Amsterdamse politie
sprake van corruptie? Hiervoor werden reeds enkele algemene redenen
gegeven waarom we speciaal in de grote stad corruptie verwachten.
Specifiek voor de politie geldt ook de nogal prozasche reden dat
het Amsterdamse politiekorps geweldig in omvang is toegenomen. In
1947 telde het korps 2.385 personeelsleden, in 1975 waren dat er
2.835, thans zijn het er ruim 5.000 (inclusief de administratie).
Dat levert bij gelijkblijvende kans absoluut een groter aantal
corruptiegevallen op. We zagen ook al dat met de opkomst van de
georganiseerde misdaad veel grotere belangen op het spel zijn komen
te staan dan tien of twintig jaar geleden. En de prioriteit die in
het politiewerk meer en meer aan de bestrijding van deze misdaad
wordt gegeven, lokt specifieke tegenmaatregelen in de sfeer van
corruptie uit (Van de Bunt, 1993). De toegenomen aandacht voor de
georganiseerde misdaad brengt de politie precies in die kringen
waar men er het meeste belang bij heeft haar te corrumperen. Het
mechanisme dat ook hier gemakkelijk kan optreden wordt in het
Engels going native genoemd. In de woorden van Punch (1994:
37), die in de jaren zeventig etnografisch onderzoek deed bij de
politie in de Warmoesstraat en daar de burgerpot (politie-agenten
in burger waarvan een deel volkomen ontspoorde) leerde kennen: deze
politiemensen treden binnen in de wereld van inbrekers, zwervers,
in die van cafs en gokhuizen. Daar zijn drank, vrouwen, geld en
gunsten voorhanden. Waar legt de politieman de grens tussen
deelname aan die wereld en niet meer meedoen terwijl dat de relatie
schaadt en zijn informatiebron opdroogt? De mate waarin corruptie
bij de politie voorkomt, laat zich op verschillende manieren
vaststellen. Het materiaal dat voorhanden is, staat ons toe iets te
zeggen over (a) het aantal gevallen waarin het voorkomt en
dat meten we voor de jaren 1992 tot en
met 1995, (b) het niveau waarop het plaats vindt: meestal op
lager niveau, maar zijn de hogere echelons van de
politieorganisatie er ook door aangetast? en (c) de vraag in
hoeverre we hier naast individuele ontsporingen ook te maken hebben
met een groepsverschijnsel.
We beschikken over de volgende informatiebronnen. Ten eerste
zijn er de dossiers van het Bureau Interne Onderzoeken (BIO). Na de
oorlog is een reeks van corruptievoorvallen bij de Amsterdamse
politie bekend geworden; in de hoofdstukken 2 en 3 zijn die aan de
orde geweest. In 1981 werd echter voor het eerst door de
korpsleiding toegegeven dat er inderdaad sprake was van een ernstig
probleem. Dit vormde een aanleiding voor de Amsterdamse
gemeenteraad om een speciaal bureau te laten oprichten waar deze
gevallen moeten worden gemeld en onderzocht. Dit is het Bureau
Interne Onderzoeken. In beginsel dienen thans de districtshoofden
en hoofden van afdelingen aan het BIO te melden wanneer de
verdenking bestaat dat door politiemensen strafbare feiten zijn
gepleegd. Meestal komen de klachten echter van burgers, soms van
collega’s en een enkele keer heeft een chef inderdaad zelf in de
gaten dat een ondergeschikte zijn bevoegdheden overschrijdt. De
klachten variren van eenvoudige mishandeling tot complete
omkoperij. In totaal worden thans per jaar ongeveer honderd zaken
onderzocht. De overgrote meerderheid van de klachten heeft
betrekking op excessieve geweldsuitoefening, maar er zijn ook
gevallen bij van corruptie die in verband kunnen worden gebracht
met de georganiseerde criminaliteit. Hoe betrouwbaar en volledig is
deze eerste bron? We mogen gevoeglijk aannemen dat het dark
number groot is. Politiemensen opereren in grote vrijheid en
vaak onbespied. Niemand anders dan de direct betrokkenen heeft weet
van hun corruptie en geen der betrokken partijen heeft er belang
bij daarover mededeling te doen. Wanneer collega’s erachter komen,
zullen die misschien corrigerend optreden en dan blijft dit geval
van corruptie onbekend. Als een geval toch bekend wordt en een
collega (of een burger) het aanmeldt, is het nog maar de vraag wat
de chef ermee doet. De verleiding zal groot zijn de kwestie intern
af te doen, ook al zou de aantijging moeten worden doorgegeven aan
het BIO. De politiecultuur kenmerkt zich immers door solidariteit
tegenover de buitenwereld; wie wil door het leven gaan als
klokkeluider of matennaaier? De reactie binnen het Amsterdamse
korps op de onthullingen die hoofdagent Jan van Dalen in zijn
boekje Sans rancune (1991) deed over machtsmisbruik binnen
het bureau Warmoesstraat, is veelzeggend. Hij werd onmiddellijk
buiten dienst gesteld op grond van schending van het ambtsgeheim.
De rijksrecherche zocht het uit en stelde vast dat vrijwel alle
feiten klopten, dat deze merendeels reeds door de rechter waren
behandeld en dat er mitsdien geen schending van het ambtsgeheim was
geweest. Van Dalen doet thans weer dienst in het korps. De
selectiviteit in de waarneming, afdoening en ook openbaarmaking van
corruptiegevallen zou ten dele kunnen worden gecompenseerd door
naast het BIO ook nog eens de districtsbureaus te benaderen, maar
daarvan hebben we afgezien om redenen van tijdgebrek. Wel hebben we
de registratie van het BIO gelegd naast de berichten in de
knipselkrant die Fijnaut in de loop der jaren heeft aangelegd over
corruptiegevallen: is er over zaken gepubliceerd die niet voorkomen
in de opgave van dit bureau? Het antwoord op deze vraag luidt
negatief. Als het gaat om corruptiegevallen die gerelateerd kunnen
worden aan de georganiseerde misdaad, levert de krant niet meer op.
Soms bevatten de persberichten wel details die in de
politiedossiers ontbreken. De tweede bron bestaat uit de rapporten
over enkele speciale onderzoeken die zijn ingesteld naar aanleiding
van berichten over politiecorruptie die de gemoederen op het moment
dat ze werden geventileerd, hevig hebben beroerd. In januari en
februari 1994 werd door de hoofdcommissaris van Utrecht, J. Wiarda,
en de voorzitter van de Nederlandse Politiebond, H. Van Duijn,
publiekelijk naar voren gebracht dat het regiokorps
Amsterdam-Amstelland een onbetrouwbare partner was geworden omdat
er zoveel politiemensen corrupt waren, daaronder ook hogere
functionarissen. Dit rapport biedt een uitstekende mogelijkheid om
antwoord te geven op de hierboven geformuleerde vraag: is de
corruptie werkelijk doorgedrongen tot de hogere functies in het
korps? Verder bereikte in 1990 de media het bericht dat de
cordinator van het minderhedenbeleid bij het Amsterdamse korps
nauwe betrekkingen zou onderhouden met (ex-)legerleider Bouterse in
Suriname en dat hij zich wellicht ook zou hebben geleend voor het
binnensluizen van diens aanhangers in het korps. Ambtenaren van de
rijksrecherche vervaardigden over het vraagstuk van de infiltratie
door de Surinaamse militaire inlichtingendienst en over de invloed
van de cocanehandel in Suriname en Nederland, verschillende
notities. Wij hebben die onder de loep genomen in ons landelijke
rapport over de rol van buitenlandse en allochtone groepen in de
georganiseerde misdaad in Nederland. De Binnenlandse
Veiligheidsdienst stelde in 1991 evenwel speciaal een rapport samen
over de rol van genoemde cordinator. Naar aanleiding van deze
rapportage willen we hier nader ingaan op de vraag of de instroom
van leden van etnische minderheden bijzondere risico’s met
betrekking tot corruptie oplevert. De bespreking van dit rapport
biedt (naast de clustering van enkele gevallen die voorkomen in de
opgave van het BIO) verder de mogelijkheid om iets te zeggen over
het antwoord op de vraag naar het mogelijke groepskarakter van
corruptie. Tenslotte ligt er de uitspraak die hoofdcommissaris
Nordholt in 1993 publiekelijk heeft gedaan over de infiltratie van
de politiek door de georganiseerde misdaad. Deze uitspraak leidde
ertoe dat binnen het korps een apart onderzoek naar deze
(vermeende?) infiltratie is ingesteld. Ook het rapport hierover zal
verderop worden besproken. Zijn er nog andere informatiebronnen dan
de dossiers van het BIO en de rapporten over bijzondere
onderzoeken? Het is een oude waarheid in de (Amerikaanse)
criminologische literatuur dat men corruptie ook op het spoor komt
door zijn oor te luisteren te leggen bij de onderwereld. De
corruptie bij de Amsterdamse politie in de jaren zeventig is
openbaar gemaakt door de journalist Ton van Dijk, die er in 1977
over schreef in de Nieuwe Revu (Van Dijk, 1982). Hij had
daarvoor reeds drie jaar een soort participerende observatie
uitgevoerd in kringen rond Joop de Vries (vergelijk .2.2) en was
door deze oude penose-figuur, die zich opwond over de veranderingen
in zijn wereld onder invloed van de handel in herone, op de hoogte
gebracht van het bestaan van enkele platte agenten. Contacten met
de politie, die al met een eigen intern onderzoek bezig was,
bevestigden de berichten die hij in de onderwereld opving. In
dezelfde periode deed Punch zijn bovengenoemde onderzoek bij de
politie in de Warmoesstraat, ook bij de burgerpot, maar hij had
toen, tot zijn ergernis achteraf, weinig van corruptie gemerkt! De
benadering via het milieu leverde in dit geval dus meer op dan
participerende waarneming bij de politie. Maar die benadering heeft
eveneens nadelen. Bij haar toepassing is het nog veel meer dan bij
onderzoek via de politie de vraag wat men de onderzoeker laat zien.
Deze kan er zeker van zijn een gemanipuleerde selectie van gevallen
voorgeschoteld te krijgen. Maar hoe aantrekkelijk het
desalniettemin op zichzelf zou zijn om het beeld van de politie
althans met dat van de penose zelf te completeren, in het kader van
deze studie hebben we de vervaardiging van het laatstgenoemde beeld
moeten laten rusten. Corruptie is geen onderwerp dat zich met een
snelle vragenlijst in de onderwereld laat bestuderen. Het kost
jaren om het vertrouwen op te bouwen dat toegang verschaft tot
informatie hierover. We gebruiken wel (als achtergrondinformatie)
wat er in verhalen van politiemensen en bij enkele interviews in
het milieu naar voren is gekomen.
6.4.3. Corruptie bij de politie: de gevallen
beschreven
Aanvankelijk bestond bij een enkeling binnen de korpsleiding ten
aanzien van onze vragen een moment van schroom om inzage te geven
in het materiaal van het BIO, en dat is goed te begrijpen.
Amsterdam is tot nu toe het enige politiekorps in Nederland met
zo’n bureau en dat levert sowieso al een zeker beeld van de
politie-corruptie in de stad op. In korpsen zonder centrale
registratie zouden wij alleen al om deze reden een veel minder goed
beeld van de corruptie aantreffen. Wat wij hebben gevonden vormt
dus geen enkele indicatie voor het relatieve niveau van corruptie
in het Amsterdamse korps. Het zou in andere grote steden wel eens
net zo hoog of nog hoger kunnen zijn.
Het BIO leverde een lijst met 38 gevallen van politiecorruptie
die voorwerp zijn geweest van onderzoek in de periode 1992-1995 en
waarbij ook maar de minste aanwijzing bestond dat er georganiseerde
misdaad in het spel was. Enkele malen zijn meer onderzoeken
ingesteld naar het optreden van dezelfde politieambtenaar; het
totaal aantal onderzochte personen bedraagt 34. En bij deze 34
personen komt n maal een duo voor en n maal een trio. Het betreft
in meerderheid politiemensen uit alle takken van dienst, maar er
bevinden zich ook twee administratieve medewerkers onder, n
aspirant en n reservist (lid van de vrijwillige politie). Een
eerste screening van het materiaal was aanleiding om ruim de helft
(19) van de 34 gevallen niet aan nader onderzoek te
onderwerpen.
In enkele van deze niet nader bekeken gevallen ging het
corruptieve optreden, zo lijkt het althans, uit van de betrokkenen
zelf en valt er op geen enkele manier een criminele organisatie aan
te wijzen die van de geleverde prestatie profiteerde. Het betreft
hier twee ambtenaren die werkten bij de toenmalige
vreemdelingendienst en stempels vervalsten om buitenlanders aan de
nodige geldige papieren te helpen (totaal 2).
Dat geen connectie met de georganiseerde misdaad kon worden
aangetoond, geldt ook voor de vijf politie-ambtenaren die
twijfelachtige contacten onderhouden met criminelen. Het bewijs
werd niet geleverd dat zij feitelijk gegevens hebben verstrekt aan
of diensten hebben verricht voor derden door op een oneigenlijke of
onwettige manier gebruik te maken van de mogelijkheden van hun
functie. Twee van de in totaal vijf werden niettemin wegens
algemene ongeschiktheid ontslagen, drie bleven in dienst. Opvallend
vaak gaat het hier om politiemensen die voortkomen uit een etnische
minderheid. Zo waren er vier Surinamers onder. Van iemand met een
andere etnische achtergrond werd door de rijksrecherche bewezen dat
hij illegale landgenoten instrueerde een acceptabel vluchtverhaal
te vertellen teneinde een verblijfsstatus te verwerven, maar zonder
dat kon worden aangetoond dat hij er enig persoonlijk voordeel bij
had. Het gaat in deze gevallen gewoonlijk om relaties in de
familiale sfeer. Politiemensen behoren geen private contacten met
misdadigers te onderhouden, maar je eigen familie kies je niet en
het is lang niet altijd eenvoudig de relatie met familieleden
radicaal te verbreken. De vroegere commissaris Blaauw van Rotterdam
wees ooit op de zeven ijzeren d’s die kunnen dienen als ontstekers
van corruptie: dames, drank, dubbeltjes, drugs, dalven, dobbelen en
dirty tricks (Blaauw, 1991). De ontsteker familie moet daaraan
zeker worden toegevoegd. En omdat eenzelfde etnische achtergrond
vaak een soortgelijk loyaliteitsprobleem oplevert, moet etniciteit
er ook bij staan (totaal 5).
Twee maal ging het om politieambtenaren die gegevens uit
politiebestanden hebben doorgegeven aan ex-collega’s die werken
voor een detectivebureau of een particulier beveiligingsbedrijf.
Het verweer luidde in deze gevallen steeds dat het hier toch niet
gaat om criminelen. Maar in deze reeks zit ook een potige
politieman die zich in een andere gemeente verhuurde als portier
bij uitgaansgelegenheden en als lid van een incasso-bureau. Een
relatie met een criminele organisatie kon evenwel niet worden
vastgesteld. De man werd ontslagen wegens ongeschiktheid (totaal
3).
Een volgende bron van bederf van het politieambt wordt gevormd
door garages waar zich halve en hele illegale zaken afspelen. Een
politieman sleutelde daar in zijn vrije tijd aan voertuigen en wie
weet wat hij nog meer deed. Dit leidde tot problemen toen de
korpsleiding de betrokkene expliciet verzocht daar weg te blijven
en deze aan dit verzoek in de praktijk niet voldeed. Banden met de
georganiseerde misdaad werden hier echter ook weer niet
vastgesteld. Dat geldt ook voor de politieman die ervan werd
verdacht als car hunter op te treden. Meer in het bijzonder
leende hij zich – blijkens achtergrondinformatie – voor de
opsporing van auto’s die vervolgens voor misdadige doeleinden
(overvallen bijvoorbeeld) werden gestolen. Deze feiten konden
evenwel niet worden bewezen (totaal 2).
Er bevindt zich in de reeks waarin wij geen corruptie kunnen
ontwaren, ook een geval van iemand die overdag een naaiatelier
controleerde waar illegale buitenlanders in dienst waren. Hij ging
er ‘s avonds terug om confectie op te halen die hij persoonlijk
verhandelde (totaal 1).
Men zag dat een politieman optrad als begeleider van gestolen
automobielen op weg naar de haven. Er werd tevens aangifte gedaan
van het oplichten van de verzekering. De agent maakte evenwel geen
misbruik van zijn ambt. Dit geldt ook voor een politieman die voor
een derde geld beheerde en daar onzorgvuldig mee omsprong (totaal
2).
Verder is er een geval bij van een politieambtenaar die op het
verkeerde tijdstip in het verkeerde caf aanwezig was en daar een
schietpartij meemaakte. Betrokkene meldde dit danig geschrokken aan
zijn chef. Het oordeel luidde dat er sprake was van een slechte
beoordeling van de situatie, maar corruptieve banden met de
georganiseerde misdaad kunnen er onmogelijk in worden gezien
(totaal 1). Tenslotte bevindt zich op de lijst een fout: iemands
gangen werden wel door het BIO nagegaan, maar niet wegens
verdenking van corruptie. Voorts zijn er twee gevallen bij van
ernstig plichtsverzuim, maar de achterliggende stukken ontbreken;
deze onttrekken zich dus aan ons oordeel (totaal 3). Wanneer deze
19 gevallen worden afgetrokken van de 34, blijven er 15 gevallen in
drie jaar over waarin onderzoek door het BIO, naar onze criteria
gemeten, bewijs heeft opgeleverd van corruptie in de sfeer van de
georganiseerde misdaad. We zullen ze hierna allemaal kort
beschrijven. Maar vooraf vier opmerkingen. Het is opvallend dat het
in alle gevallen functionarissen betreft in de laagste rangen van
de politie-organisatie. Is de mate van corruptie daar inderdaad
hoger dan in middelbare en hogere rangen of wijst dit op een
bepaalde selectiviteit in de waarneming en afdoening van corruptie?
Verder valt op dat de meeste politiemensen n of meerdere malen door
de korpsleiding waren gewaarschuwd. Zij zetten hun corrupte gedrag
echter door, ondanks het uitdrukkelijke advies dit niet te doen. Is
de reeks van gevallen die we te zien hebben gekregen een
verzameling van hopeloze gevallen in het eindstadium? Voorts merken
we op dat de betrokken politiemensen door hun collega’s heel vaak
als uitstekende collega’s of voortreffelijke rechercheurs werden
beschouwd. Tijdens het onderzoek ontwikkelt zich dan ook vaak een
drama rond het dubbelleven dat zij moeten hebben geleid. Dit
gegeven kan overigens een aanwijzing vormen voor de effectiviteit
van het optreden door het milieu: juist goede en gerespecteerde
politiemensen zijn aantrekkelijk om te corrumperen. De methodische
kanttekening moet zijn dat corrupt gedrag heel goed gemaskeerd kan
worden en hierom vaak niet wordt ontdekt. Tenslotte wekt het
bevreemding dat we in het materiaal geen enkel voorbeeld tegenkomen
van regelrechte chantage, terwijl dat in de internationale
corruptieliteratuur een steeds weerkerend onderwerp is. Onze
rondgang in het milieu leverde de opmerking op dat omkoping
effectiever is dan chantage, omdat je bij het tweede nooit zeker
weet of het slachtoffer, als het in nood komt, geen eieren voor
zijn geld kiest door op te biechten dat hij wordt gechanteerd.
Helemaal overtuigend is deze verklaring niet. We sluiten in elk
geval de mogelijkheid niet uit dat het hier gaat om een vorm van
corruptie die nog moeilijker aan het licht komt dan de andere.
Alles tezamen dus vier redenen die ons er ten overvloede aan
herinneren dat het hierna gaat om een minimum van bekende
gevallen.
1. Politieagenten op de lagere niveaus in de organisatie zijn
voor een belangrijk deel afkomstig uit de zelfde maatschappelijke
klasse als waaruit veel prominenten in de penose voortkomen. Ze
zijn familieleden, waren buurjongens of buurmeisjes, en bezochten
de zelfde scholen. Dit maakt ze aan de ene kant geschikt voor het
werk – ze spreken immers de taal van de straat -, maar aan de
andere kant is het een omstandigheid die corruptie kan bevorderen.
In dit geval onderhield een agent vriendschappelijke betrekkingen
met leeftijdgenoten in de hogere Amsterdamse regionen van de handel
in hash. Hier zitten mannen onder waarmee hij als kind op straat
heeft gespeeld. Hij bewoog zich gemakkelijk in de omgeving – in het
buurtcaf,
op de markt – waar hij is opgegroeid. Zijn kennis van de criminele
wereld is groot en daar deed de politie haar voordeel mee. Hij werd
evenwel in zijn vrije tijd gesignaleerd in een horecagelegenheid
die hij behoorde te vermijden. Ondubbelzinnig aantonen dat hij
bepaalde mensen informeerde over onderzoeken waarmee de politie
bezig was, lukte niet, maar gegeven zijn wijze van optreden kon dat
haast niet anders. De politieman trok zich het onderzoek tegen hem
zeer aan en verliet vrijwillig het korps. 2-5. Hetzelfde probleem
van congruentie van persoonlijke achtergronden doet zich voor bij
politiemensen die afkomstig zijn uit etnische groepen. Het aantal
corruptiegevallen in hun kring waarbij geen relatie met de
georganiseerde misdaad kon worden gelegd, was al veel hoger dan op
grond van hun relatieve aandeel in het personeelsbestand van de
Amsterdamse politie zou mogen worden verwacht als er geen bijzonder
probleem zou bestaan. Voor corruptie die wel aantoonbaar verband
houdt met georganiseerde misdaad, geldt hetzelfde. In de paragrafen
onder 3.2.3 van dit rapport hebben we aandacht gevraagd voor
allochtone georganiseerde misdaad in de sfeer van de drugshandel,
binnen de Surinaamse, de Antilliaanse en Arubaanse, de Turkse en de
Marokkaanse gemeenschap. Dit zijn evenwel ook de doelgroepen van
het Nederlandse minderhedenbeleid en uit deze groepen heeft de
Amsterdamse politie op grond van een positieve-actie-plan vanaf het
midden van de jaren tachtig actief agenten geworven. Bij de
implementatie van dit beleid is het vraagstuk van de dubbele
loyaliteit wel degelijk onder ogen gezien, maar in de jaren tachtig
heeft welhaast niemand stilgestaan bij de mogelijkheid dat
positieve actie via corruptie de opkomst van de drugshandel zou
kunnen faciliteren. Het is een gevoelig onderwerp en ook al kunnen
we theoretisch veronderstellen dat er zich een speciaal probleem
moet voordoen, we zouden ons niet wagen aan uitspraken hierover als
er geen gegronde concrete aanwijzingen zouden bestaan. Welnu, die
zijn er. Van de 5.000 personeelsleden in dienst van het Amsterdamse
korps zijn er 129 van Surinaamse origine, 37 van Turkse, 35 van
Marokkaanse en 19 van Nederlands-Antilliaanse afkomst. Maar het
hangt er van af hoe die afkomst precies wordt gemeten. Als we
degenen van wie een van beide ouders uit Suriname afkomstig is,
erbij tellen, komen er nog eens 45 bij en is het totale aantal 174.
Op de zelfde manier gemeten komen er 9 Antillianen bij en wordt hun
aantal 28. Op grond van hun aandeel in het personeelsbestand zouden
we, bij gelijke kans op corruptie, onder het Surinaamse en
Antilliaanse personeel (174 + 28): 5.000= 4% van de gevallen moeten
aantreffen. Het zijn er echter 4 op de 15 en dat is 26%. Er hoeft
geen statistische kansberekening op dit sommetje te worden
losgelaten om te laten zien dat er dus een apart probleem is.
Trouwens, allochtonen zijn in het algemeen zeer sterk
oververtegenwoordigd in de gevallen van corruptie die met
georganiseerde misdaad te maken hebben: in totaal 7 van de 15. Dit
gegeven is consistent: ook bij de eerste reeks van gevallen van
corruptie die wij terzijde hebben gelegd, omdat niet duidelijk was
dat ze te maken hadden met georganiseerde misdaad, waren
allochtonen met 7 van de 19 duidelijk oververtegenwoordigd.
Hoe is dit te verklaren? We zouden kunnen veronderstellen dat
dit aantal het gevolg is van selectieve waarneming en
discriminatie. Collega’s uit minderheidsgroepen vallen op (ze
bezetten token- of solo- posities, Pettigrew en Martin, 1987) en op
hun integriteit wordt extra toegezien. Voor de stelling dat dit
niet zo is bestaan echter ook argumenten. Veel mannen uit het
Carabische gebied die voortkomen uit de Creoolse volksklasse, leven
in een voor politiemensen ongebruikelijk losse sociale context. Zij
onderhouden met meer vrouwen tegelijk bezoekrelaties, verblijven
vaak bij hun ouders en zusters, en hebben geen werkelijk vaste
woon- en verblijfplaats. Er zijn politieagenten in het korps die
slechts per semafoon oproepbaar zijn. In Suriname, op Curaao en in
Aruba is dat heel gewoon en op zichzelf pleit dat helemaal niet
tegen hen. Integendeel: een multi-etnisch samengesteld politiekorps
heeft reusachtige voordelen en zijn inbedding in de cultuur van
etnische groepen is tot op zekere hoogte voordelig, bijvoorbeeld
waar het gaat om het verkrijgen van een goede informatiepositie.
Maar het maakt het ook moeilijker om vermoedens van corruptie te
onderzoeken. Het observatieteam dat een van de betrokkenen
heimelijk moest volgen, was steeds weer de weg kwijt. De vele
adressen maakten het onmogelijk te besluiten op welk telefoonnummer
zou moeten worden getapt.
In het geval van de vier corrupte politiemensen van Surinaamse
en Antilliaanse origine kon worden vastgesteld dat zij frequent
contact hadden met personen uit hun eigen etnische groep die zich
bezighouden met de handel in drugs. Corruptie? De betrokkenen
voerden ter verdediging aan dat het om vrienden en bekenden ging en
dat de sociale werkelijkheid waarin allochtone agenten leven nu
eenmaal anders is dan die van hun Nederlandse collega’s. We hebben
deze gevallen niettemin opgenomen in de categorie corruptieve
contacten met georganiseerde drugshandelaren, omdat het contacten
betrof met personen die een prominente positie in criminele
organisaties innemen en die de plaatselijke etnische gemeenschap
ook heel goed als zodanig kent, en omdat de herhaaldelijke
aanwijzingen van de korpsleiding dat zij die contacten moesten
vermijden, niet bleken te helpen.
Het dilemma voor de Surinaamse en Antilliaanse politieman komt
goed naar voren bij een figuur die zeer actief is bij het verlenen
van sociale hulp in zijn gemeenschap in de Bijlmermeer. Hij trok
zich op een gegeven moment het lot aan van de vele jonge mannen in
zijn kring die met de politie en justitie in aanraking komen,
en ving een bekende drugshandelaar op in zijn eigen huis. Hij
organiseerde sporttoernooien voor kansarme jongeren uit zijn groep
en liet die sponsoren door bekende cocane-handelaren in de buurt.
Een daarvan staat bekend als een vorst van de coke in het land van
herkomst. Hij trad ook op als tolk en onderhield nauwe contacten
met (ex-)gedetineerden. Ook al kon niet met 100% zekerheid worden
bewezen dat betrokkene politie-informatie doorspeelde, zijn
optreden had in ieder geval het effect dat het de verdovende
middelenhandelaren enig aanzien verschafte, een stukje
legitimiteit. Het persoonlijk voordeel was dat hij op grond van
zijn functie bij de politie status en aanzien verwierf in zijn
gemeenschap. Toen hem met zoveel woorden werd verboden deze
contacten te continueren, reageerde hij met ronduit te zeggen dat
hij daartoe niet bereid was. De oplossing? Betrokkene heeft een
functie gekregen die niet gevoelig is in relatie tot georganiseerde
misdaad.
6-7. Voor jonge mensen uit etnische minderheden betekent een
functie bij de politie meestal een flinke sprong omhoog. De
kinderen van Turkse en Marokkaanse gastarbeiders verwerven een
vaste overheidsbetrekking. Werken bij de politie geeft ook in het
land van herkomst (van de ouders) bepaald aanzien. Bij het
solliciteren wordt gewoonlijk een antecedentenonderzoek uitgevoerd,
maar de uitvoering daarvan levert de nodige problemen op, want wat
is het oordeel van collega’s in Marokko of Turkije precies waard?
Hoe goed is hun criminele administratie op orde? Maar een Turkse of
Marokkaanse politieman met vlekkeloze antecenten die in de politie
is opgeklommen, is voor de allochtone georganiseerde misdaad goud
waard. Een Turkse aspirant-agent in Amsterdam stak zijn trots dat
hij bij de politie zou gaan werken, in eigen kring niet onder
stoelen of banken. Zover valt na te gaan, had hij in het verleden
werkelijk helemaal niets met de handel in herone te maken gehad,
maar nu werd hij steeds weer benaderd door de baas van een
belangrijke coffeeshop in de wijk. Op den duur stelde hij zijn huis
ter beschikking als stash-plaats voor drugs en verklaarde,
nadat er verdovende middelen door de politie waren aangetroffen,
dat men hem inderdaad wel zal hebben uitgekozen omdat het huis van
een politieman niet verdacht is. Zijn carrire was kapot: Toen U mij
aanhield, hield mijn wereld op te bestaan. Niettemin werd tegen hem
strafvervolging ingesteld. Bij een andere Turkse politieman was de
betrokkenheid bij echte georganiseerde misdaad wat moeilijker aan
te tonen. De informatie, afkomstig uit het Turkse milieu, luidde
dat een grote Turkse drugshandelaar een Turkse politieagent in zijn
zak heeft. Het bleek toen te gaan om iemand die niet in een
executieve tak van dienst werkte, maar die niettemin een
onaanvaardbare rol had gespeeld bij een poging om schulden te innen
bij een Turks naaiatelier die uitliep op de dood van de
schuldenaar.
8-10. Het politieberoep nodigt uit tot het tonen van mannelijke
waarden. Macho’s voelen zich er gemakkelijk toe aangetrokken. Zij
bezoeken sportscholen en dat kunnen de zelfde scholen zijn als
waarbij de Amsterdamse penose traint. In 2.1.6 hebben we op de
criminogene invloed van sportscholen gewezen. Drie politiemensen
die familie van elkaar zijn, kwamen regelmatig bij een sportschool
die wordt geleid door een ondernemer die in een onderzoek van een
ander grootstedelijk politiekorps bekend staat als een belangrijke
zakenrelatie van het in cocane handelende Colombiaanse Cali-kartel.
Dat leverde natuurlijk een bijzonder risico op. Een van de drie had
kort daarvoor een verantwoordelijke bijzondere opsporingsfunctie
vervuld, de tweede werd niet helemaal betrouwbaar geacht op grond
van zijn overmatige belangstelling voor seks. Toen bleek dat de
sportschoolhouder ontijdig over informatie beschikte over de
onderschepping van een cocane-transport, was dit reden om alle drie
politiemensen buiten functie te stellen.
Waren de eerste zeven gevallen van corruptie alle mede het
gevolg van loyaliteitsproblemen ten aanzien van het milieu waaruit
de betrokken politiemensen afkomstig waren, de laatste 3 gevallen
tonen het omgekeerde: de politiemannen kwamen allen van buiten,
maar namen in de loop van hun carrire de kleur aan van het milieu
waarin zij dagelijks werkzaam waren.
11. Een hoofdagent die jarenlang dienst had gedaan in het
Wallen-gebied onderhield criminele contacten met een vroegere
tipgever en thans een van de prominente horeca-ondernemers uit de
vroegere kring rond Bruinsma. Hij was vaak in zijn eentje te gast
bij deze horeca-man. Beide families waren in de loop der jaren
zelfs zo bevriend geraakt dat ze samen met vakantie gingen. Zijn
corruptie bestond in het leveren van hand- en spandiensten bij het
transport van drugs; hij zou hier ook voor zijn betaald. Bewijzen
dat hij ook politie-informatie heeft verkocht, kon men niet, maar
hij had zoveel aanwijzingen tegen zich dat de politieleiding hem op
een gegeven moment zonder meer buiten dienst stelde. 12. Zulk
bewijs viel wel te leveren in het geval waarin een agent van
politie opereerde in het milieu van georganiseerde autodiefstal.
Hij kon via de politie aan de benodigde informatie komen om te
weten welke motorvoertuigen het gemakkelijkst konden worden
gestolen en wie hiervan de eigenaren waren. Opnieuw: constateren
dat hij dubieuze contacten onderhield was niet voldoende, en ook
niet dat werd waargenomen
dat hij in z’n eigen wagen (met valse kentekenplaten) rondreed.
Maar het bleek wel mogelijk om na te gaan hoe vaak, wanneer en met
betrekking tot welke auto’s de betrokken agent de
politie-informatiesystemen had bevraagd. Dat was gebeurd zonder dat
hij duidelijk kon maken wat het belang van de politiedienst was
geweest.
13. Het meest ronde geval van omkoping door de georganiseerde
misdaad heeft betrekking op een rechercheur die zwierf in het
milieu rond een van de grote hash-organisaties die in het recente
verleden is aangepakt. In het desbetreffende onderzoek was eerst
sprake van lekken, omdat de hoofdverdachten op de hoogte bleken te
zijn van voorgenomen acties. Ook raakten er stukken over de zaak
zoek. Later werd aangetoond dat er was geknoeid met het
politiejournaal. Nader onderzoek toonde aan dat de betrokken
rechercheur zeer ongewenste contacten onderhield met leden van de
betreffende groep en hem werd dringend aangeraden die onmiddellijk
te verbreken. Maar het bleek dat hij dat niet deed. Hij werd op een
bepaald moment opnieuw alleen (tegen de regels in) waargenomen in
een caf buiten Amsterdam waar leden van de groep samenkwamen. Hij
stond daar in contact met een lid van de groep waarvan vast was
komen te staan dat die onder andere tot taak had politie- en
justitie-ambtenaren om te kopen. Er werd een gerechtelijk
vooronderzoek tegen deze politieman ingesteld en daarin werd zonder
meer geconstateerd dat hij zijn criminele vrienden had genformeerd
over lopende onderzoeken.
14. Achteraf wekt het verwondering dat een politieman pas na
vele dienstjaren werd ontslagen ofschoon zijn collega’s al lange
tijd wisten dat hij in en buiten zijn werk werd voortgedreven door
seksuele obsessies. Hij maakte seks-foto’s voor de commercie
(kalenders voor bordelen, modellen-boeken), chanteerde iemand met
inbeslaggenomen SM-foto’s, eiste bij de jeugd- en zedenpolitie
bepaalde zaken voor zichzelf op en nog veel meer. De sleutel van
dit raadsel lag in zijn intimiderende optreden; zijn collega’s
waren doodsbang voor hem. Op zichzelf leverde dit alles nog geen
verband op met de georganiseerde misdaad, maar dat kwam later. Het
onderzoek tegen hem toonde aan dat hij voor een escort-bedrijf was
gaan werken door foto’s te verkopen die hij maakte van minderjarige
meisjes die hij eerder van hard drugs of methadon had voorzien.
Conflicten met de concurrentie van dit escort-bedrijf werden
opgelost door deze politieman erop af te sturen. De eigenaar van
het escort-bureau, zelf een gerenommeerde penose-figuur, verklaarde
dat hij en anderen via deze platte politieman precies wisten
wanneer er door de politie werd geobserveerd en ook wanneer het
tijd was om het bedrijf te verplaatsen: We voelden ons veilig omdat
we genformeerd zouden zijn als er iets tegen ons zou zijn
ondernomen. De politieman in kwestie is ontslagen.
Tot nu toe zijn steeds gevallen van corrupte politiemensen
besproken die individueel over de schreef zijn gegaan.
Politiecorruptie kan echter ook collectief plaatsvinden. De
deviantie van de norm is dan het produkt van group think,
een zichzelf versterkend proces van benvloeding dat zich voltrekt
in zelfgekozen isolement. Een groepje politiemensen waar zich dit
proces bij heeft afgespeeld, werd bekend in de jaren tachtig in
verband met de zogenoemde Nieuwmarkt-zaak. Dit groepje van vier
agenten specialiseerde zich in de diefstal uit auto’s. De zaak kwam
uit nadat een junk door dit groepje was overvallen bij de inbraak
in een busje. Toen hij later voor een andere diefstal werd
aangehouden, liet deze junk via zijn advocaat weten wat hij had
meegemaakt. De agenten werden aangehouden en bij de huiszoekingen
trof men gestolen goed aan en wapens. Ontslag en strafrechtelijke
vervolging volgden. De betrokkenen hebben overigens hun spijt
betuigd. En van hen gaat tegenwoordig met een video-film over het
gebeurde langs politiescholen om te waarschuwen tegen de risico’s
van het politiewerk.
15. Met de verwijdering van deze groep bleek het bederf echter
nog niet uitgeroeid. In de lijst corruptiegevallen die wij onder
ogen kregen, komt ook een politieman voor die zich inliet met
vrouwenhandel (hij verzorgde het transport en de papieren), poogde
gestolen cheques te helen en mogelijk betrokken was bij het
vervalsen van geld. Bij deze activiteiten deed hij een beroep op n
van de vier ex-collega’s van de Nieuwmarkt-zaak en niet tevergeefs.
Twee van de eerder gereleveerde d’s van commissaris Blaauw dreven
hem: dubbeltjes en dames. Hij stelde zich later in dienst van een
Amsterdamse horeca-ondernemer die een indrukwekkende lijst
criminele antecedenten heeft. Thans loopt een strafzaak tegen hem.
Op zichzelf was de volgende zaak helemaal geen voorbeeld van
corruptieve betrokkenheid bij de georganiseerde misdaad, maar het
groepsproces waarom het gaat, levert een belangwekkende nieuwe
variant op van normafwijkend gedrag. Enkele ontslagen
politiefunctionarissen – sommige daarvan zijn hierboven al de revue
gepasseerd – vonden elkaar in hun ressentiment tegen de
korpsleiding en bestookten deze van buitenaf met verdachtmakingen
dat zij corrupt zou zijn. Deze agenten brachten de korpssociteit in
het nieuws toen bleek dat deze ooit werd gehuurd door de penose.
Zij stonden op intimiderende wijze te filmen bij de
afscheidsreceptie van een politiechef, samen met een ex-rechercheur
die thans als fotojournalist werkt voor een
landelijk dagblad. De suggestie dat hogerop in het korps corruptie
voorkomt, hebben zij evenwel nooit hard weten te maken.
6.4.3.1. Infiltratie uit Suriname?
Na de moord op hoofdinspecteur Herman Gooding in Suriname in
augustus 1990 emigreerde een hele groep Surinaamse politiemensen
naar Nederland om te trachten daar opnieuw in politiedienst te
komen. Niemand in Suriname twijfelt eraan dat legerleider Bouterse
verantwoordelijk is voor de moord op deze dappere politieman die
werkelijk probeerde op te treden tegen de handel in drugs. De
betrokken politiemensen presenteerden zich dan ook als
vluchtelingen voor het regime. Al vlug ontstond evenwel de indruk
dat sommige van hen alleen maar beweerden contra Bouterse te zijn,
terwijl zij in werkelijkheid welbewust door de legerleider waren
gezonden om binnen Nederlandse overheidsorganisaties diensten te
verlenen aan het regime. In feite zou het gaan om mensen die bij de
militaire inlichtingendienst hadden gewerkt en/of om politiemensen
die een misdrijf hadden gepleegd en die naar Nederland waren
gevlucht om aan strafvervolging te ontkomen. Deze geschiedenis
wordt uitvoerig beschreven in het rapport dat handelt over
georganiseerde misdaad door allochtone criminele groepen in
Nederland. Voor Amsterdam is van belang dat de
minderhedencordinator bij de Amsterdamse politie de voorwaarden zou
hebben geschapen voor de uitvoering van dit plan. Twee ambtenaren
van de rijksrecherche stelden in een nota dat verdenkingen
bestonden tegen niet minder dan 16 Surinaamse politiemensen in wat
tegenwoordig politie Amsterdam-Amstelland heet, inclusief enkele
personen die in opleiding waren. De leiding van de rijksrecherche
oordeelde dat de zaak politiek te gevoelig lag en gaf geen gehoor
aan de aansporing goed uit te zoeken wat hiervan waar was.
De Amsterdamse politie had toen zelf reeds een onderzoek lopen
tegen enkele uit Suriname afkomstige politiemensen, maar dit
concentreerde zich aanvankelijk op betrokkenheid bij de handel in
drugs en op contacten met het Surinaamse criminele milieu.
Hierboven bleek reeds hoe moeilijk corruptie te bewijzen valt in de
relatieve beslotenheid van een etnisch en tot op zekere hoogte
solidair milieu. Een onderhandse poging om meer aan de weet te
komen over een mogelijk strafrechtelijk verleden van sommigen leed
schipbreuk. Zolang niets werd bewezen, bleef de Amsterdamse
hoofdcommissaris volkomen achter zijn minderhedencordinator staan.
Mochten de geruchten evenwel op waarheid berusten, dan zou de
staatsveiligheid in het geding zijn. En dit was aanleiding voor de
BVD specifiek onderzoek te doen naar de gangen van betrokkene. Uit
het ambtsbericht dat in april 1991 is vervaardigd, blijkt dat hij
nauwe banden met Bouterse onderhield en zichzelf een belangrijke
rol toedichtte in Suriname. De verantwoordelijke minister van
Binnenlandse Zaken liet de burgemeester van Amsterdam weten dat er
inderdaad sprake was van gevaar voor de staatsveiligheid en de man
in kwestie werd door de korpsleiding op straat gezet met wachtgeld.
Echt bewijs van doelgerichte infiltratie leverde het voorhanden
zijnde onderzoeksmateriaal niet op, maar voldoende om de
minderhedencordinator onmiddellijk uit het korps te
verwijderen.
6.4.3.2. Corruptie bij de Amsterdamse korpsleiding: een canard
In de nasleep van de ontbinding van het IRT Noord-Holland/Utrecht
verschenen in januari en februari 1994 in het NRC Handelsblad, het
Algemeen Dagblad en in het Bondsblad van de Algemene Politiebond
publikaties over corruptie binnen het regiokorps
Amsterdam-Amstelland. Het venijn school in de aantijging dat ook de
leiding van het korps corrupt was. De achtergrond van deze affaire
was de verbijstering van leden van het IRT dat hun team pardoes
werd opgeheven. Daar moest een andere verklaring voor zijn dan de
officile verklaring dat men niet mee wenste te gaan met de
gebruikte opsporingsmethode. Er werd in een geladen bijeenkomst van
het team naar voren gebracht dat de opheffing niet te begrijpen was
zonder aan te nemen dat de top van het korps die het IRT opblies,
corrupt was. De chef van het Utrechtse korps Wiarda liet in de pers
weten dat de recherche van Amsterdam zodanig corrupt was dat er
sprake is van een stramien, waarbij corrupte rechercheurs te veel
weten van hun bazen. Van Duijn, voorzitter van de Nederlandse
Politie Bond, deelde mee dat ook hij van verschillende leden
geluiden had opgevangen dat onderzoeken van het IRT waren
stukgegaan door corruptie en hij schreef ook dat er rechercheurs
waren die zodanig veel invloed konden uitoefenen dat zij tot en met
hoofdcommissaris Nordholt het beleid konden manipuleren. Er was
zogezegd sprake van een lijst met 18 namen van corrupte Amsterdamse
politiemensen, maar die wenste de CID van Kennemerland niet te
overleggen. De Amsterdamse politiechef Van Riessen eiste die lijst
met namen op met de mededeling dat hij tot op de bodem zou
uitzoeken wat er van waar was. Er kwamen met enige moeite twee
namen van politiemensen boven water die overigens reeds langer
voorwerp van onderzoek bleken te zijn van het Amsterdamse BIO. Deze
twee gevallen bevinden zich onder die welke hierboven kort zijn
besproken. In n geval ging het om iemand die inderdaad, ook volgens
onze criteria, te maken had met de georganiseerde misdaad. In het
andere geval gold dit niet.
Degenen die de aantijging hadden geformuleerd krabbelden terug,
nadat korpschef Wiarda in een persoonlijk gesprek met Minister
Hirsch Ballin geen concrete gevallen van politiecorruptie naar
voren had gebracht. In een persconferentie op 24 januari 1995
verklaarde Wiarda: Ik kan slechts herhalen dat ik nimmer
rechtstreekse beschuldigingen heb geuit aan het adres van wie dan
ook of tegen welk korps dan ook. De rijksrecherche onderzocht de
kwestie en ondervroeg alle deelnemers aan het debat pertinent over
concrete gevallen van corruptie bij de Amsterdamse politieleiding.
Haar oordeel luidde kort en bondig dat er geen concrete
aanwijzingen ter zake van corruptie in de top van de Amsterdamse
korpsleiding waren gevonden. Wij komen op grond van haar rapport
tot dezelfde conclusie.
6.4.4. Corruptie in de politiek
Op 22 oktober 1993 antwoordde hoofdcommissaris Nordholt
bevestigend op de vraag van een verslaggever van het
TV-nieuwsprogramma NOVA of er sprake was van infiltratie in de
politiek door de georganiseerde misdaad. Deze uitspraak trok
vanzelfsprekend veel aandacht en leidde tot een rapport van de
Amsterdamse politie, geaccordeerd door het openbaar ministerie,
over de kwetsbaarheid van de politiek in relatie tot georganiseerde
criminaliteit. In dit rapport wordt ter ondersteuning van de
uitspraak in kwestie nader ingegaan op vier gevallen waarin de
bedoelde connectie aan het licht is getreden.
Wat de beschrijving van deze gevallen laat zien komt neer op het
volgende: invloedrijke politieke groepering en zal deze contacten
wellicht willen gebruiken om een politiek mandaat in – een lid van
een allochtone criminele groep onderhoudt contacten met belangrijke
figuren van een een stadsdeel te veroveren;
volop zijn betrokken bij (investeringen in) de handel in
verdovende middelen, streeft nadrukkelijk de verwerving – een
zakenman, die kennelijk geen afkeer heeft van zaken doen met
personen waarvan hij moet weten dat zij van een landelijk politiek
mandaat voor een grote politieke partij na;
verdovende middelen, heeft kans gezien een niet zo invloedrijk
politiek mandaat op naam van een belangrijke – een advocaat, die
willens en wetens verregaande hand- en spandiensten verricht voor
groothandelaren in politieke partij te verwerven;
vereniging waarvan de meeste leden een (vrij) ernstig belast
crimineel verleden hebben. – een landelijk politicus, lid van een
extreem-rechtse politieke partij, heeft veelvuldig contact met een
De auteurs van het desbetreffende rapport verbinden aan deze
vaststellingen de algemene conclusie dat de integriteit van de
Nederlandse politiek door de activiteiten van criminelen een
potentieel risico loopt. Hoe behoedzaam deze conclusie ook is
geformuleerd, zij is naar onze mening toch wat zwaar aangezet.
Volgens ons kan op grond van de weergegeven gevallen niet worden
gezegd dat de integriteit van de Nederlandse politiek een
potentieel risico loopt, en zeker niet rechtstreeks, door
activiteiten van criminelen. Wat deze gevallen vooral signaleren is
dat het risico denkbaar is dat criminele groepen onrechtstreeks
worden gerelateerd aan het politieke leven en op den duur deze
relatie gaan benutten voor de behartiging van hun belangen. En dit
is wat men meer rechtstreeks al een beetje ziet gebeuren in het
geval van de (lokale) misdadiger die aanpapt met een politieke
groepering. Hierom is er ook geen reden om de mededeling die door
Nordholt wat abrupt werd gedaan, te negeren. Zijn waarschuwing
klonk fors, maar is in de kern op haar plaats.