• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • Bijlage XI – 6.1. Inleiding

    6. CONTRA DE OVERHEID

    6.1. Inleiding

    Al wie misdaad pleegt, tracht de politie te ontlopen. Dieven en
    helers zoeken het duister van de nacht; malafide afvalverwerkers
    storten hun giftige produkten op een afgelegen plek of op een
    moment dat de controle bij de stortplaats minder is; de fabrikanten
    van XTC bouwen hun installaties op in een onopvallende loods. In
    .2.1 hebben we gezien welke plaatsen en onderkomens in de stad zich
    voor zulke geheime activiteiten lenen. De werkwijzen van plegers
    van misdaad zijn in beginsel dus defensief van aard. Bij
    georganiseerde misdaad van het type waarbij illegale goederen en
    diensten worden aangeboden, schieten defensieve
    voorzorgsmaatregelen echter tekort omdat deze misdaad niet kan
    gedijen zonder dat er een heleboel mensen aan meewerken of er
    althans van weten. Er moet voor de produkten en diensten een
    klantenkring worden aangeboord, er worden werknemers aangesteld in
    uiteenlopende functies, er wordt gebruik gemaakt van de diensten
    van legale firma’s (banken, horeca-bedrijven,
    transportondernemingen) en specialisten (advocaten, makelaars,
    etcetera). Georganiseerde misdaad verschilt van het misdadige
    incident door de duurzaamheid van haar activiteiten, en van het
    criminele project doordat zij op bedrijfsmatige basis wordt
    bedreven. Dat moet wel in de gaten lopen. De kopstukken zullen
    proberen zo ver mogelijk achter de coulissen te blijven en op het
    toneel geen anderen te laten optreden dan bijgoochems, katvangers
    en piepeltjes, maar ze kunnen er niet aan ontkomen om althans een
    gedeelte van hun activiteiten aan de openbaarheid prijs te geven.
    De risico’s die deze zichtbaarheid oplevert, kunnen worden
    geneutraliseerd of althans verkleind door degenen die van deze
    misdaad weten, te ontmoedigen hun wetenschap ter kennis van de
    politie te brengen; door preventieve maatregelen te nemen zodat de
    politie, als zij ervan weet, niet effectief kan optreden; door te
    zorgen dat politie en justitie van optreden afzien. De
    georganiseerde misdaad is dus door haar aard gedwongen om ook een
    offensieve strategie te ontwikkelen. In onze definitie van
    deze misdaad speelt dit element dan ook een belangrijke rol.

    De Britse criminologe Mary McIntosh (1975) heeft erop gewezen
    dat politie en justitie met hun optreden niet enkel reageren op de
    ontwikkeling van georganiseerde criminaliteit, maar dat de
    onderwereld zich op haar beurt ook verder ontwikkelt door de
    toepassing van nieuwe methodieken in opsporing en vervolging.
    Naarmate de georganiseerde misdaad en het overheidsapparaat dat op
    haar jaagt, in omvang toenemen en de belangen die in het geding
    zijn voor beide partijen groter worden, verhevigt zich dus de
    onderlinge strijd. Telkens wanneer door de overheid een planmatige
    (tegen)aanval wordt ingezet, wordt een grens overschreden en past
    de georganiseerde misdaad zich sprongsgewijs aan het veranderde
    overheidsoptreden aan. In dit hoofdstuk komen in eerste instantie
    drie vormen van offensieve actie aan de kant van de georganiseerde
    misdaad ter sprake. Men kan ten eerste alleen maar informatie over
    het doen en laten van politie en justitie verzamelen met de
    bedoeling daar het eigen optreden op af te stemmen. Ten tweede kan
    men ertoe overgaan deze instanties te intimideren en zo proberen ze
    van optreden te doen afzien. De derde tegenactie bestaat erin de
    overheid te corrumperen. We voegen aan deze drie contrastrategien
    een vierde offensieve strategie toe die niet onmiddellijk tegen
    politie, justitie of bestuur is gericht, maar die indirect wel
    degelijk van enorme invloed is omdat zij de publieke opinie
    benvloedt: de inschakeling van de media. Het feit dat juist deze
    vier contrastrategien worden besproken, is natuurlijk niet
    toevallig, maar hangt ten nauwste samen met het gegeven dat al wie
    zich verdiept in het levend verleden van de georganiseerde
    criminaliteit in Amsterdam, keer op keer stuit op de toepassing van
    deze strategien: Hollandse drugsgroothandelaren die politiemensen
    poogden te corrumperen, Joegoslaven die ze ervoor waarschuwden dat
    voortzetting van het onderzoek op tegengeweld zou uitlopen,
    enzovoort. Maar ook het feit dat in deze studie zo uitvoerig wordt
    stilgestaan bij de actie van criminele groepen tegen de overheid,
    is natuurlijk niet zonder reden. Het eerste argument hiervoor is
    dat juist zulke actie een heel wezenlijk element vormt van onze
    definitie van georganiseerde criminaliteit. Dit is het meer
    principile argument. Het meer feitelijke argument is dat naar de
    indruk van velen nimmer op zo’n schaal tegen-actie door criminele
    groepen is gevoerd als in het laatste jaar, de laatste twee jaar.
    Want dit betekent dat ook in Nederland de strijd tussen
    georganiseerde criminaliteit en overheid een nieuwe fase is
    ingegaan. En zulk een moment moet in een rapport als dit wel extra
    worden gemarkeerd. Maar voordat dit moment meer gedetailleerd uit
    de doeken wordt gedaan, is het van belang nog kort iets in het
    algemeen te zeggen over de contrastrategien in kwestie. De
    eenvoudigste tegenzet: het systematisch inwinnen van
    informatie over het controle-apparaat, is in zekere zin een
    afstandelijke contra-strategie omdat de georganiseerde misdaad zelf
    natuurlijk niet herkenbaar in contact treedt met haar object. De
    actie wordt met andere woorden terwille van haar effectiviteit
    zoveel mogelijk geheim gehouden. Men bedient zich in dit verband
    wel van dezelfde middelen als de politie: observatie, afluisteren,
    enzovoort, maar verschilt van haar doordat er geen strafvorderlijk
    genormeerde grenzen in acht hoeven te worden genomen en doordat het
    technische en logistieke niveau van actie niet wordt gelimiteerd
    door een beperkt budget. Een angstige politie zal de objectieve
    mogelijkheden van haar tegenstander om informatie in te winnen
    licht overdrijven. Niettemin is de achterliggende gedachte terecht:
    zij bezit niet langer feitelijk het alleenrecht of een voorsprong
    bij het vergaren van informatie en dat is alarmerend. De
    regelrechte (fysieke) bedreiging van ambtenaren van politie
    en justitie teneinde de opsporing actief te ontmoedigen en het
    resultaat van het strafproces te benvloeden, gaat echter een hele
    stap verder. Het repertoire van de bedreiging loopt van de
    eufemistische mededeling: We vinden het niet prettig waar U mee
    bezig bent tot, in landen als Itali, de regelrechte moord. Ook hier
    is de bekommernis van politie en justitie alleszins reel omdat deze
    autoriteiten hun geweldsmonopolie dreigen te verliezen en wel op
    een uitzonderlijke manier: nu wordt het geweld actief tegen hen
    gekeerd. Het zwaarste middel vormt corruptie. Deze strategie
    behelst het onschadelijk maken van de overheid van binnenuit. Zij
    is natuurlijk effectiever naarmate zij beter wordt georganiseerd,
    dat wil zeggen naarmate ambtenaren op strategische posities worden
    ingepalmd en naarmate gewoon meer ambtenaren plat zijn. De effecten
    die deze drie offensieve strategien teweegbrengen staan niet los
    van elkaar, ze werken cumulatief en versterken elkaar over en
    weer.
    De wetenschap dat er collega’s rondlopen die heimelijk voor de
    tegenstander opereren, werkt intimiderend. Het werkt verlammend op
    de politie-organisatie wanneer op grond van angst voor corrupte
    collega’s informatie geheim wordt gehouden die collega’s voor hun
    onderzoek nodig zouden kunnen hebben. De escalatie in de strijd
    tussen de georganiseerde misdaad en de wet voltrekt zich voor een
    deel in de openbaarheid en is voorwerp van publieke opinievorming.
    Beide partijen maken hiervan welbewust gebruik van de media, niet
    enkel om de eigen positie te legitimeren, maar ook om de
    tegenstander te intimideren. De media worden overstelpt met
    vertrouwelijke informatie, wekelijks worden nieuwe onthullingen
    gedaan. Het nieuws over georganiseerde criminaliteit komt heus niet
    alleen meer van het hoofd van het bureau voorlichting bij de
    politie of van de persofficier bij het openbaar ministerie.
    Journalisten spelen in deze media-oorlog natuurlijk een cruciale
    rol. Zij genieten om te beginnen een zekere vrijheid om de
    informatie die ze krijgen te selecteren en te interpreteren.
    Sommigen blijven niettemin heel dicht bij de voorstelling van zaken
    die de politie hen aanbiedt, zelfs zo dicht dat het lijkt of er
    sprake is van de stille afspraak dat informatie wordt ingeruild
    voor een kritiekloze houding ten opzichte van dit orgaan. Anderen
    vullen de informatie echter aan met eigen onderzoek en integreren
    andere visies op hetzelfde verschijnsel in hun reportages. Hierbij
    is de rol van de journalisten soms lijdelijk: wie zou de kans op
    een exclusief interview met een echte boss uit de
    onderwereld versmaden? Maar die rol kan ook anders zijn. Kritische
    en hinderlijke journalisten kunnen verkeerd worden genformeerd,
    zelfs ontmoedigd om verder te gaan en in het ergste geval bedreigd
    met de dood. Meegaande journalisten worden beloond met informatie,
    maar lopen het risico de spreekbuis van de onderwereld te worden.
    De ernstigste variant van verlies van journalistieke
    onafhankelijkheid bestaat ook hier in regelrechte corruptie: de
    journalist publiceert zonder dat zijn collega’s dat weten,
    welbewust foute of eenzijdige informatie in ruil voor enig
    persoonlijk voordeel of onder de druk van chantage. Offensieve
    contrastrategien van de georganiseerde misdaad zijn in andere
    landen welbekend en goed gedocumenteerd. Narco-staten in
    Zuid-Amerika en Azi beschikken over contra-spionageafdelingen en
    eigen data-banken over de reguliere autoriteiten. Overheidsdienaren
    worden in Rusland en Itali systematisch gentimideerd, lastige
    magistraten en fanatieke rechercheurs uit de weg geruimd. De
    corruptie van het overheidsapparaat door internationaal en
    nationaal opererende misdaadorganisaties is in veel landen
    endemisch. In Turkije bestaat een innige relatie tussen een aantal
    reporters en de kopstukken van de plaatselijke mafia. In landen als
    Colombia controleert de georganiseerde misdaad een groot deel van
    het nieuws via haar eigen mediabedrijven. In Nederland is zeker
    geen sprake van zo’n omvangrijke gedifferentieerde en doorgedreven
    actie contra de overheid, maar diverse van de genoemde
    verschijnselen zijn reeds wel degelijk in ons land gesignaleerd.
    Amsterdam is voor Nederlandse begrippen zeker het Mekka van de
    georganiseerde criminaliteit. Bovendien is het apparaat van politie
    en justitie hier groter dan waar ook in Nederland. Alleen al op
    grond van deze overwegingen verwachten we in deze stad de meeste
    sporen aan te treffen van een georganiseerde misdaad die offensief
    optreedt tegen de overheid.


    vorige        
    volgende        
    inhoudsopgave en zoeken