SAMENVATTENDE BEVINDINGEN OVER HET FUNCTIONEREN VAN DE RCID KENNEMERLAND TUSSEN 1990 en 1995.
Hoofdbevindingen
*De RCID Kennemerland is te karakteriseren als een ongeorganiseerde dienst, waaraan geen leiding werd gegeven en waarop geen enkele inhoudelijke controle werd uitgeoefend.
*Basisregels m.b.t. het runnen van informanten en infiltranten zijn bij de RCID Kennemerland veelvuldig en in grove mate geschonden.
*Zowel inhoudelijk als organisatorisch is de korpsleiding ernstig tekort geschoten in de uitoefening van haar verantwoordelijkheid voor de RCID. De korpschef, diens vervanger en de divisiechef recherche waren niet of nauwelijks op de hoogte van de inho ud van de RCID-werkzaamheden.
*De nodige incidenten bij de RCID gaven de korpsleiding aanleiding om de divisiechef recherche een striktere aansturing van de RCID op te dragen. Hierna verzuimde de korpsleiding zich nadrukkelijk op de hoogte te stellen van het functioneren van de RCI D en de aansturing door de divisiechef. De divisiechef stelde zich niet op de hoogte van hetgeen zich afspeelde bij de RCID.
*Gebleken is dat de draagwijdte van het CID-werk door het OM Haarlem lange tijd ernstig is onderschat.
*OVJ Van der Veen heeft zowel in zijn periode als IRT-OVJ als daarna ernstige beoordelings- en inschattingfouten gemaakt; zijn hoofdofficier heeft zich te passief opgesteld.
*Tussen 1991 en 1995 hebben RCID-chef Langendoen en zijn (ex-) medewerker Van Vondel met een grote mate van waarschijnlijkheid ruim 5 miljoen gulden besteed zonder hiertegenover formele financieringsbronnen stonden. De indruk bestaat dat dit geld afkom stig is van criminelen.
*De besteding van dit geld onttrekt zich aan iedere controle.
*RCID-chef Langendoen heeft zich consequent onttrokken aan de plicht verantwoording af te leggen en politiechefs en OM op essentiële punten te informeren; de overdracht aan zijn opvolger is onvoldoende geweest.
*Langendoen heeft zowel aan zijn leidinggevenden als aan de rijksrecherche opzettelijk onjuiste informatie verschaft.
*Bepaalde delen van de administratie -informantendossiers en 291 CID-informatierapporten- bleken venwijderd, waardoor controle van een aantal van de kernactiviteiten van de RCIDbewust onmogelijk is gemaakt.
*De mate waarin en intensiteit waarmee burgerinfiltranten door de RCID werden ingezet zijn in strijd met de richtlijnen infiltratie 1991.
*Door de omgang met en wijze van afscherming van infiltranten heeft de RCID Kennemerland zich in sterke mate afhankelijk gemaakt van de betrouwbaarheid van deze infiltranten.
*Door in CID-trajecten van familieleden en kennissen gebruik te maken, is een onprofessionele en risicovolle vermenging van privé- en zakelijke belangen ontstaan.
*Met het inzetten van Nederlandse burgers op buitenlands grondgebied zijn onaanvaardbare risico’s genomen.
*Reeds in 1991 gold bij de CID Haarlem een afspraak dat criminele Winsten door de infiltrant behouden mochten worden en onkosten van de politie door de infiltrant betaald werden. Niet is gebleken dat het OM hiermee instemde. Later werd aan IRT-OVJ Van der Veen dit punt voorgelegd in het kader van een IRT-traject en ging deze hiermee -stilzwijgend akkoord. Ook in Rotterdam en Dordrecht ging het OM hiermee akkoord.
*Tenminste vanaf 1991 werd door de RCID Kennemerland de methode van gecontroleerd doorleveren van drugs toegepast.
*De RCID Kennemerland is betrokken geweest bij de invoer van tenminste 47 containers en twee zendingen per luchtvracht, waarmee illegaal soft drugs in Nederland Werden ingevoerd.
*Met deze containers is in totaal 230.000 kilo soft drugs met medeweten van de RCID Kennemerland binnen het grondgebied van Nederland gebracht. Hiervan is ruim 104.000 kilo in beslag genomen, 108.000 kilo op de markt gekomen en van bijna 18.000 kilo is de uiteindelijke bestemming niet vastgesteld.
*Het is aannemelijk dat de FIOD/Douanerecherche in de personen De Jongh en zijn chef Teeven op de hoogte zijn geweest van het feit dat drugs in het milieu terecht kwamen.
*De methode van gecontroleerd doorleveren van soft drugs die door de RCID Kennemerland bij het IRT en later werd toegepast, is ten principale met het OM besproken en door het OM goedgekeurd.
*De wijze van uitvoering van deze methode door de RCID Kennemerland is door de verantwoordelijke politiechefs en officieren van justitie slechts beperkt gecontroleerd.
*Deze methode is door de RCID Kennemerland op risicovolle en niet beheersbare wijze uitgevoerd en heeft niet voorziene, vergaande consequenties gehad.
*Er was slechts een zeer kleine kring van uitvoerders volledig op de hoogte van de inhoud van de methode.
*Geheel zelfstandig is door Langendoen en Van Vondel een CID-operatie opgezet in Ecuador (geen kennis politieleiding of OM). In dit zgn. ‘saptraject’ zijn alle regels geschonden die gelden voor het uitvoeren van CID-activiteiten.
*De meest voor de hand liggende verklaring van het ‘sap-traject’ is het willen opzetten van een infrastructuur voor gecontroleerde drugs-zendingen. Onduidelijk is gebleven welke doelstelling het traject na het opheffen van het IRT nog had en waartoe de grote investeringen toen nog werden gedaan.
*De bij de parlementaire enqueêcommissie door Van Vondel en Langendoen afgelegde verklaringen over de geïnvesteerde gelden in het ‘sap-traject’ zijn op belangrijke punten in strijd met de bevindingen in het rijksrechercheonderzoek,
*Tenminste 1.450.000 XTC pillen, 1840 kilo soft drugs en 200 kilo amfetamine zijn met medeweten van de Nederlandse, maar zonder medeweten van de Britse autoriteiten, naar het Verenigd Koninkrijk geëxporteerd.
*Voor het frauderen met sigarettentransporten in 1993 en 1994 met medeweten van opsporingsautoriteiten draagt de politie Kennemerland géén en de FIOD/Douanerecherche wel verantwoordelijkheid; de informant in dit traject was sinds jaar en dag een informant van de FIOD/Douanerecherche. Het OM noch buitenlandse autoriteiten waren van deze activiteiten op de hoogte.
*Met het uitvoeren van CID-operaties op buitenlands grondgebied (Marokko, Ecuador, Verenigd Koninkrijk, België) zonder daarvan de buitenlandse autoriteiten op de hoogte te stellen, is de soevereiniteit van deze landen geschonden en ondergeschikt g emaakt aan het eigen onderzoeksbelang.
*Niet is gebleken dat liquidaties in het criminele milieu het gevolg zijn van de wijze van runnen van informanten door de RCID Kennemerland c.q. het zijn van informant van deze RCID.
*Na de opheffing van het IRT is op meerdere momenten gesproken over ernstige bedreigingen aan het adres van Langendoen. Na onderzoek is gebleken dat er geen concrete aanwijzingen voor deze bedreigingen waren. Opvallend is dat deze bedreigingen Samenvie len met momenten waarop Langendoen zich nadrukkelijk moest verantwoorden voor vergaande CID-activiteiten.
*Ook na zijn vertrek bij de politie heeft Van Vondel nog met tenminste vier informanten contacten onderhouden en heeft hij -in Samenwerking met ex-collega’s- drugs in politietrajecten vervoerd en crimineel geld aangenomen.
*Er is geen verklaring gevonden voor een aantal handelingen van Langendoen en Van Vondel; ook zelf gaven zij hiervoor nimmer een redelijke verklaring. De vraag of zij steeds bezig waren om binnen de grenzen van de rechtsstaat criminaliteit te bestrijde n of bewust of onbewust deel waren van diezelfde criminaliteit, kan dan ook niet worden beantwoord.
*Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat (buitenlandse) inlichtingendiensten een rol hebben gespeeld in CID-activiteiten van de RCID Kennemerland of activiteiten van Langendoen en of Van Vondel.
*Dat iedere politieman jegens het bevoegd gezag een verantwoordingsplicht heeft en dat bevoegdheden in een rechtsstaat gekoppeld behoren te zijn aan controle op de uitoefening daarvan, bleek binnen de CID-cultuur niet alom geaccepteerd.
*Een gebrek aan en misverstanden in communicatie binnen de politie, tussen politie en OM en binnen het OM leidden tot een groot verschil in beeldvorming over wat er werkelijk gaande was bij de RCID Kennemerland en wat daadwerkelijk was afgesproken.
Nadere bevindingen
Organisatie en administratie:
*Langendoen heeft nauwelijks leiding gegeven, zijn afdeling slecht georganiseerd en zijn medewerkers nauwelijks begeleid. Zijn enorme werkdruk, mede veroorzaakt door zijn operationele activiteiten ten behoeve van het IRT, is hiervan mede oorzaak. Gebl eken is dat de functies ‘chef RCID’ en ‘runner voor het IRT’ niet te combineren waren.
*Langendoen had onjuiste opvattingen over CID-activiteiten en stelde zich niet controleerbaar op. Bovendien gebruikte hij crimineel geld voor politie-operaties en liet hij burgers vergaande strafbare handelingen plegen.
*De methode om ‘kleinere’ strafbare feiten toe te laten in de hoop ‘grotere’ strafbare feiten te kunnen aanpakken was bij de RCID Kennemerland gewoon geworden.
*De RCID Kennemerland slaagde erin relatief veel en belangrijke informatie uit het criminele milieu te verkrijgen, mede dankzij een grote inzet bij het verrichten van werkzaamheden.
*Langendoen was niet of nauwelijks aanwezig bij de RCID, was slecht bereikbaar en kwam weinig op vergaderingen. Ook opgemaakte afspraken verscheen hij vaak niet.
*Belangrijke informanten werden door een kleine kern binnen de RCID gerund. Meer dan eens werden informanten die belangrijke informatie verschaften overgenomen door Van Vondel en/ of Langendoen. Er was sprake van meerdere ‘kampen’, waarbij vooral de co mpartimentering van informatie -en het gebrek aan uitleg daarover- zorgde voor onderling wantrouwen en een slechte sfeer. Gesteld kan worden dat binnen de RCID Kennemerland ook weer sprake was van een aparte CID.
*Gebleken is dat Langendoen na het vertrek van Van Vondel bij de politie, gepoogd heeft hem in een politietraject in te zetten als informantenrunner.
*De kwaliteit van de aangetroffen CID-administratie is ernstig onvoldoende. Controle op de CID-werkzaamheden is daardoor bemoeilijkt.
*Vanuit de behoefte aan afscherming is bewust onjuist omgegaan met de geldende CIDclassificatie (dubbel nul).
*In bepaalde trajecten en bij bepaalde informanten werden nagenoeg alle CID-informatierapporten als B4 gecodeerd, zelfs wanneer politiemensen ‘zelf constateringen deden. Van de zes belangrijkste informanten van de RCID Kennemerland werd ruim 91 % van de CID-informatierapporten als B4 geclassificeerd.
*Op vele momenten heeft de RCID zich zeer afhankelijk gemaakt van de betrouwbaarheid en stuurbaarheid van informanten.
*Een rechtvaardiging voor het mede-runnen van een belangrijke infiltrant van de RCID Kennemerland door RCID-chef Langendoen ten behoeve van het IRT werd gevonden in het feit dat Augusteijn hem superviseerde; de laatste bleek echter niet inhoudelijk op de hoogte van de activiteiten van Langendoen. Daardoor kon niemand met enige distantie het runnen van deze infiltrant beoordelen.
*Nergens is gebleken of en hoe de zgn. ‘IRT-groei-informant’ feitelijk werd gestuurd en gecontroleerd. De aangetroffen CID-informatierapporten over deze informant zijn daarvoor volstrekt ontoereikend.
*Er zijn aanwijzingen dat de rol van de voor het IRT ingezette ‘groei-informant’ al langer bij criminele organisaties bekend was.
*De overtuiging ontbreekt dat sommige personen die genoemd worden als informant dat ook daadwerkelijk waren; daar deze informatie uitsluitend van Langendoen komt is controle niet mogelijk.
*Vanaf 1988 heeft de RCID gebruik gemaakt van tien fake-bedrijven. Namen van niet-bestaande personen en bestaandeadressen werden hiervoor gebruikt.
*Van twee bestaande personen werd de identiteit -door bemiddeling van een infiltrant- ten behoeve van CID-activiteiten gebruikt (fake-bedrijven en bankrekeningen).
*Voertuigen van de RCID werden in een aantal gevallen op naam gesteld van bestaande personen, die daarvan niet op de hoogte waren.
*Door de RCID werd, niet alleen voor concrete acties, gebruik gemaakt van geld, voertuigen en cornmunicatieapparatuur ter beschikking gesteld door een infiltrant.
*Met medeweten of op initiatief van de RCID zijn diverse strafbare feiten gepleegd zoals het vervoeren van hard drugs, valsheid in geschrifte en mogelijke corruptie bij de douane, zonder dat het OM daarvan op de hoogte werd gesteld.
*Criminele gelden werden gebruikt voor de financiering van politie-activiteiten; het gebruik van deze gelden voor kosten direct gelieerd aan de operatie (b.v. de huur van een loods) is niet uniek voor de regiopolitie Kennemerland. Bij de RCID Kennemerl and is echter ook regulier politie-materiaal (semafoons, telefoons, auto’s) betaald vanuit deze criminele gelden.
*De korpsleiding heeft met het opnieuw aanstellen van de -inmiddels particulier detective zijnde- Van Vondel, gehandeld in strijd met elementaire uitgangspunten van politie- (en CID-)werk. Het optreden van Van Vondel tijdens zijn part-time dienstverban d bij het regiokorps werd op generlei wijze gecontroleerd.
*Het optreden van Van Vondel na diens vertrek bij de politie werd op geen enkele wijze door OM- of politieleiding gedekt; men wist er zelfs niet van.
*De RCID Kennemerland leverde tot 1995 aan de NCID structureel geen informatie aan.
De methode van gecontroleerd doorleveren van drugs:
*Met als basis een strategie over omvang en toepassingsduur kan de methode van gecontroleerd doorleveren tot belangrijke opsporingsresultaten leiden; de uitvoering van deze methode is echter uiterst risicovol en vereist veel inzicht, kwaliteit en zorgv uldigheid bij de uitvoerders daarvan.
*De methode van gecontroleerd doorleveren, zoals door de RCID Kennemerland toegepast, omvatte vergaande uitvoeringshandelingen zoals:
– het binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote partijen drugs;
– het onttrekken van deze drugsimporten aan de mogelijkheid van douanecontrole;
– intensief gebruik van een burgerinfiltrant;
– het behoud van criminele beloningen door de infiltrant;
– het gebruik van criminele gelden door de politie;
– het vervoeren van drugs door politiepersoneel;
– het vervoeren van drugs onder regie van de politie met behulp van burgers;
– het creëren van valse bedrijven en valse identiteiten;
– het gebruik van valse adressen
– het gebruik van identiteiten van bestaande personen die onwetend waren van het doel van dit gebruik;
Bovendien waren de volgende factoren van wezenlijk belang:
– het ontbreken van een termijn waarbinnen resultaat moest worden gehaald;
– een slechte controle op de infiltrant;
– een grote afhankelijkheid van de infiltrant;
– een slechte administratievoering.
*In de uitvoering van de methode kwamen elementen naar voren die niet steeds in de juridische afweging over de toelaatbaarheid werden betrokken. (criminele beloningen, gebruik criminele gelden door politie, gebruik burgers voor strafbare handelingen).< /P>
*Op geen enkele wijze is kunnen blijken dat de infiltrant wel of niet uitlokte tot drugshandel; de politieleiding en het OM gingen volledig af op de informatie van Langendoen en Van Vondel.
*De infiltrant had er alle belang bij dat de methode werd voortgezet en dat de doelstelling niet bereikt zou worden;niet gebleken is dat hij ‘in vertrouwen gegroeid’ is.
*Als voordelen van de ‘bypass’ -constructie met de politieloods werd onder meer aangegeven dat hiermee volledig zicht kon worden verkregen op hoeveelheid en aard van de illegale invoer, de informant niet aan het vervolgtraject gerelateerd kon worden en de criminele organisatie geen wetenschap had over de locatie van de drugs. In het onderzoek is echter gebleken dat controle vanwege de politie op de illegale waar niet volledig was en dat ook een burger tot de politieloods werd toegelaten. Hierbij wordt aangetekend dat volledige controle niet uitvoerbaar is en dat de ‘bypass’ slechts schijnzekerheid opleverde. Er werd een slechte ‘voorraad-administratie’ van de verdovende middelen gevoerd.
*Van de 49 zendingen is vastgesteld dat 29 maal door een OVJ voor een individuele zending of voor een aantal zendingen toestemming is gegeven. Van 15 containers is niet gebleken dat het OM daarvan kennis droeg. Bij vijf containers is dit niet meer vast te stellen aan de hand van administratie of verklaringen.
*Bij 17 containers en twee zendingen per luchtvracht was sprake van samenwerking met het IRT; tien containers betroffen het zgn.’Bever’-traject ten behoeve van de politieregio Rotterdam; vier containers werden binnengehaald in samenwerking met de RCID Dordrecht en één met de RCID Gooi- en Vechtstreek. Onbekend is gebleven ten behoeve van welke regio’s of welke tactische opsporingstrjecten de overige 15 containers zijn behandeld.
*Bij deze invoer waren tenminste vier infiltranten van de RCID Kennemerland betrokken. Bij twaalf containers kon niet worden vastgesteld wie als infiltrant optrad.
*Door hun langdurig gebruik als infiltrant in trajecten waarbijde methode werd gebruikt zijn ‘kleine’ criminelen in aanzien en rijkdom gegroeid.
*Van de 15 containers die niet voor een bepaalde politieregio of een bepaald tactisch team door de RCID Kennemerland werden binnen gehaald, is van elf de infiltrant onbekend gebleven.
*Vanaf 1992 zijn de aantallen containers die drugs bevatten per jaar gestegen. Bovendien bevatten de containers in trajecten die later startten relatief meer drugs en minder deklading. De hoeveelheid binnengebrachte drugs steeg per jaar aanzienlijk.
*De hoeveelheid doorgelaten drugs in 1993 wordt geschat op bijna twee maal de binnenlandse jaarconsumptie van cannabisprodukten.
*Van de 15 containers waarvan niet kon worden vastgesteld ten behoeve van wie deze werden binnengehaald is van 34% van de drugs onduidelijk gebleven of deze in beslag zijn genomen of op de markt terecht zijn gekomen.
*Bij de containers die binnengehaald zijn ten behoeve van het KRT werd ruim 88% van de drugs doorgelaten; in het Rotterdamse ‘Bever’-traject was dat percentage 28.
*De herkomstlanden van de containers zijn zowel gelegen in Zuid-Amerika (het merendeel), Afrika als in het Verre- en het Midden Oosten.
*Meerdere malen werd bij het verzenden van containers van hetzelfde afzendadres gebruik gemaakt. In totaal werden 29 afzendadressen gebruikt.
*Als bestemmingsadres van de containers werd een aantal malen van bestaande bedrijven gebruik gemaakt, zonder dat vastgesteld is dat die hiervan op de hoogte waren.
*Bij de containers was sprake van 13 verschillende soortendeklading die, over het algemeen, van geringe waarde zou zijn geweest.
*In de container-trajecten was sprake van de volgende kosten om de containers te kunnen invoeren: invoerrechten, omzetbelasting, transport en loodshuur. Hiermee was in totaal een bedrag gemoeid van ongeveer anderhalf miljoen gulden.
*De vele onduidelijkheden over het doel van bepaalde container-trajecten, de infiltranten die daarbij een rol speelden en de uiteindelijke bestemming van de drugs worden mede-veroorzaakt door de ondoorzichtige en ontoereikende administratievoering bij de RCID Kennemerland.
*Bij de FIOD/Douanerecherche ontstonden in de loop van de jaren ’90 bij diverse functionarissen twijfels over het ongezien doorlaten van containerzendingen met drugs. Op de mededeling van slechts een enkele politiefunctionaris dat het OM toestemming ve rleende, werd door de douane echter vergaande medewerking verleend.
*In het algemeen is een grote kloof geconstateerd m.b.t. essentiële kennis van de uitvoering van de methode, tussen OM en politieleiding enerzijds en de RCID Kennemerland anderzijds. Bij de containers bestemd voor het IRT droegen Lith en Van der V een meer kennis van de uitvoering, terwijl hun opvolgers Van Kastel en Van Capelle slechts zeer marginaal op de hoogte waren. Bij de containers, die uitsluitend toe te rekenen zijn aan de RCID Kennemerland, is slechts bij één container gebleken dat andere functionarissen dan RCID-personeelsleden daarvan tijdig op de hoogte waren. In het ‘Bever’ -traject was het OM redelijk goed op de hoogte van de uitvoering van de methode. In Dordrecht was het OM goed op de hoogte van de uitvoering van de metho de.
*De beslissing om de methode in het IRT toe te passen werd tot1 juli 1993 steeds per zending door politiechef en IRT-OVJ afgewogen, waarbij overigens in het onderzoek gebleken is dat zij niet alle uitvoerings – ‘details’ kenden.
*Het aantal containers ten behoeve van het IRT is groter dan hetgeen aan de commissie Wierenga werd gemeld. Dit verschil heeft te maken met één container waarvoor toestemming werd gegeven maar waarin geen drugs werden aangetroffen, é 3;n container bestemd voor een andere IRT-doelgroep dan Delta, één container die voor een niet IRT doelgroep bestemd bleek en twee containers waaraan verondersteld werd dat dit voor een andere IRT-doelgroep was dan Delta. Bovendien waren bij de ‘extra’ containers – op één container na-steeds andere infiltranten betrokken dan de zgn. ‘groei-informant’.
*Een methode, gelijkend op de door RCID Kennemerland toegepaste methode, werd in 1992 met succes in Dordrecht toegepast. Het succes bestond hieruit dat na drie zendingen soft drugs, die bijna geheel op de markt verdwenen een vierde partij, nu hard drug s, in beslag werd genomen, waarbij belangrijke verdachten werden aangehouden.
*In het Rotterdamse ‘Bever’ -onderzoek is de door de RCID Kennemerland toegepaste methode door het OM Rotterdam lichtvaardig overgenomen, zonder de toestemming voor het gebruik daarvan te controleren.
*De RCID Kennemerland was ervan op de hoogte dat tegelijkertijd zowel in Rotterdam als in de Gooi en Vechtstreek dezelfde criminele infiltrant actief was.
XTC-onderzoek Engeland:
*De territoriale soevereiniteit van het Verenigd Koninkrijk is ondergeschikt gemaakt aan de aanpak van een criminele XTC-organisatie door het IRT.
*Kamervragen over deze zaak zijn onjuist beantwoord; de minister van Justitie is onjuist geïnformeerd. Het te beschermen belang -de afscherming van de informant- bestond bij de beantwoording van de Kamervragen niet meer, aangezien deze informant r eeds eerder was afgekocht.
*IRT-OVJ Van der Veen was gedetailleerd van deze zaak op de hoogte en heeft hierin onjuiste beslissingen genomen; zo stemde hij, ondanks dat naar zijn oordeel de infiltrant andere burgers mogelijk had uitgelokt, in met voortzetting van het traject.
*De in Engeland veroordeelde Nederlandse chauffeur is willens en wetens aan de drugssmokkel blijven meewerken; de Nederlandse overheid was hiervan op de hoogte.
Cocaïne:
*Het is waarschijnlijk dat de RCID Kennemerland al in 1991 cocaïne gecontroleerd liet doorgaan; ook later vonden gecontroleerde doorleveringen van hard drugs plaats.
*Van de cocaïne-zaken waarbij de RCID Kennemerland betrokken was, is relatief veel in het criminele milieu verdwenen. Vastgesteld is, dat in 1992 minimaal 70 kilo cocaïne die onder controle was van de RCID, niet verantwoord is.
* Vanaf 1989 heeft de ‘IRT groei-informant’ reeds informatie verstrekt over cocaïne-handel.
*Uit de aangetroffen CID-administratie blijkt dat slechts zeer weinig informatie over cocaïne werd vastgelegd. Vrijwel alle belangrijke informatie daarover die wel werd aangetroffen, was afkomstig van de ‘IRT-groei-informant’.
Financiën:
*Gebleken is dat vanuit formele bronnen geen bijzondere CID-activiteiten zijn gefinancierd.
*De administratie in het kader van de ‘Regeling tip-, toon- envoorkoopgelden’ voldeed niet aan de minimaal te stellen eisen.
*Het bestaan van miljoenen, niet-formele gelden, was onbekend bij politie- en OM-leiding. In bepaalde trajecten waren leden van het OM echter op de hoogte van het feit dat onderdelen van deze trajecten met crimineel geld werden gefinancierd.
*Er is achteraf getracht een deel van de niet-formele gelden te verantwoorden. Dit gebeurde op volstrekt ontoereikende wijze.
*Tussen een criminele infiltrant en de RCID Kennemerland is op financieel terrein een soort ‘rekening-courant’ – verhouding ontstaan.
* Het is aannemelijk dat 3,2 miljoen gulden aan ‘onverklaarbare’ stortingen in de administratie van Sapman, afkomstig is van gelden, beschikbaar gesteld door of namens Langendoen en Van Vondel
Illegale sigaretten-transporten:
*Hoewel de FIOD/Douanerecherche hiervoor verantwoordelijk was, droeg de RCID Kennemerland wel kennis van de illegale sigaretten-transporten: de informant in deze werkte in andere trajecten ten behoeve van deze RCID en Van Vondel verleende ‘handen span’ -diensten aan de FIOD-runner De Jongh.
*Reeds in een vroegtijdig stadium had de FIOD/Douanerecherche weet van deze illegale sigaretten-transporten en werden deze getolereerd, hoewel geen nieuwe informatie werd verkregen over de wijze waarop deze belastingfraude werd uitgevoerd en er geen on derzoek volgde. Ook leidinggevenden van de FIOD/Douanerecherche wisten na verloop van tijd van het lopende traject van illegale sigaretten-transporten.
*De informant werd op geen enkele wijze gestuurd of gecontroleerd
*De FIOD heeft het OM noch buitenlandse autoriteiten op de hoogte gebracht van dit traject.
* Het heeft aan begeleiding en sturing van De Jongh door de FIOD/Douanerecherche ontbroken.
*Het hoofd van de FIOD is niet door alle betreffende FIOD/Douanerecherche-medewerkers correct geïnformeerd.
*Het OM Rotterdam heeft in het kader van een rechtshulp-verzoek ten onrechte informatie voor de Duitse autoriteiten achtergehouden.
Diversen:
*Bij het aanpakken van criminele groeperingen die zich bezighielden met het vervaardigen van XTC hebben het OM Haarlem en het OM Den Haag toegestaan dat een criminele infiltrant een XTC-laboratorium zou gaan opzetten. Hoewel over het runnen van deze in filtrant bij de RCID Kennemerland slechts zeer weinig verslaglegging werd aangetroffen en het traject uiteindelijk niet door ging, kreeg hij nagenoeg blanco volmacht om criminele activiteiten ten behoeve van de produktie van XTC te verrichten.
Zijn criminele winsten mocht hij daarbij behouden.
*Voordat De Jongh werkzaamheden verrichtte ten behoeve van de RCID Kennemerland verkreeg deze dienst vrij gedetailleerde informatie over mogelijk corrupte douane-mensen, waarvan niet is gebleken dat er iets mee is gedaan.
Verantwoordelijkheden:
*Binnen het ressort Amsterdam bestond bij diverse (leidinggevende) functionarissen van het OM een te beperkte opvatting over inhoud en reikwijdte van het gezag over de politie.
*Ook over de onderlinge taakafbakening en de gezagsverhoudingen binnen het OM bestond geen eenduidige opvatting. Dit kwam tot uiting bij de vraag wie het gezag over de IRT-OVJ moest uitoefenen, wie waarvoor verantwoordelijk was bij arrondissementsovers chrijdende samenwerking en bij de verhouding tussen CID-OVJ en zaaksOVJ.
*Gebleken is dat verschillende functionarissen binnen het OM, de politie en de FIOD/Douanerecherche niet van de aanvang af bij structurele of incidentele samenwerking gelijkluidende opvattingen hadden over de onderscheiden verantwoordelijkheden. Ook we rden de verschillende opvattingen meestal niet onderling uitgewisseld.
*Deze verschillende opvattingen leidden tot een situatie waarbij OM-functionarissen dachten dat andere OM’ers op de hoogte waren, zonder dat ze dit ook waren.
*De gecompartimenteerde verantwoordelijkheden-structuur leidde bij het O.M. tot een situatie dat er niet één functionaris was die voor het totale functioneren van de RCID de facto verantwoordelijk was.
*Over de verantwoordelijkheid voor RCID-werkzaamheden voor derden bestond bij het OM Haarlem een te beperkte opvatting.
* Voor de RCID verantwoordelijke officieren van justitie hadden een te beperkte opvatting over hun verantwoordelijkheid voor RCID-activiteiten en zijn daardoor tekort geschoten in hun verantwoordelijkheden wat betreft sturing van en controle en toezic ht op de opsporing.
*Door slechte communicatie en een passieve reactieve opstelling in de beginjaren ’90, heeft het OM in het ressort Amsterdam de ruimte gecreëerd waardoor de RCID kon ontsporen. Langendoen en Van Vondel hebben bewust gebruik gemaakt van deze ruimte.
*Bij het OM waren in ieder geval Van der Veen, Wortel, Berserik en R. de Groot op de hoogte van het feit dat burger-infiltranten criminele beloningen mochten behouden; er is echter op het moment dat dit actueel was binnen het OM nooit concrete besluitv orming geweest over dit onderwerp. Het beleid hoe om te gaan met criminele beloningen hing derhalve af van het inzicht van individuele functionarissen.
*De toestemming die Van Randwijck in januari 1993 gaf voor het gecontroleerd door-leveren van een grote partij cocaïne (130-140 kilo) wordt later als legitimatie gebruikt om een traject met een andere infiltrant -de ‘groei-informant’- te beginnen.
*De OM-cultuur, waarbij per definitie wordt uitgegaan van de professionaliteit van een collega-OVJ, belemmerde controle van de inhoud van afspraken en afgegeven juridische dekking voor politie-trajecten. Dit tekort werd verergerd door een slechte wijze van communiceren.
* Niet is gebleken dat de korpsbeheerder acht heeft geslagen op risico’s die personeelsleden van de RCID liepen bij de uitvoering van hun activiteiten.
*De korpsleiding van Kennemerland heeft een aantal malen gereageerd op incidenten waarbij Langendoen betrokken was; aan de oorzaak van deze incidenten werd echter onvoldoende aandacht geschonken. Indien na onderzoek bleek dat Langendoenonjuist had geh andeld werd niet opgetreden.
*De korpsleiding van Kennemerland heeft zeer lang een onvoorwaardelijk geloof gehecht aan de juistheid van optreden van Langendoen en Van Vondel. Door haar houding heeft zij cultuurversterkend gewerkt op het fenomeen ‘afscherming’.
*De interpretatie bij de RCID Kennemerland van het ‘need-to-know’ principe heeft, met andere omstandigheden, geleid tot een gebrek aan overzicht en totaalkennis op plaatsen en bij functionarissen waar deze wel aanwezig hadden behoren te zijn. Deze func tionarissen hebben dit geaccepteerd.
*Politiechefs van Langendoen en Van Vondel hebben geen leiding gegeven aan hun werkzaamheden en geen toezicht of controle op hen uitgeoefend. Daardoor zijn zij tekort geschoten in hun verantwoordelijkheden wat betreft controle en toezicht op de opspori ng en ontstond de ruimte waardoor de RCID kon ontsporen.
*RCID-chef Langendoen heeft zich niet controleerbaar opgesteld en is zijn handelingsvrijheid ver te buiten gegaan.
*In de selectieprocedure, voorafgaande aan de benoeming van Langendoen in 1991, zijn onzorgvuldigheden geconstateerd.
Nevenbevindingen
*Tijdens het onderzoek is een CID-cultuur aangetroffen, waarbij de CID’er bepaalt of de gewenste informatie wordt verstrekt.
*Vele functionarissen (politie en OM) verleenden, al dan niet gedekt door hun superieuren, onvoldoende medewerking aan het onderzoek, waardoor dit aanmerkelijk vertraagd en bemoeilijkt werd.
*Een volledige controle van CID-runners is onmogelijk.
*Onduidelijk is wie materieel verantwoordelijk is voor CID-informatie van reeds afgesloten onderzoeken.
* Nadat de beide ministers begin november 1993 waren geïnformeerd kreeg de rijksrecherche opdracht de ‘gewraakte IRT-methode’ te onderzoeken. Reeds op 15 november 1993 werd dit onderzoek door PG en HOVJ Amsterdam stopgezet. Begin december verschee n het persbericht dat het IRT werd opgeheven.
*In het ressort Amsterdam is nog steeds sprake van een basaal wantrouwen tussen een aantal politie- en OM-functionarissen.
*Landelijk bleek in de onderzoeksperiode beleidsmatig overwegend aandacht te zijn besteed aan structuren en reglementering en veel minder aan de inhoud van het CIDwerk. Voor vragen over de inhoud van het CID-werk was op beleidsmatig niveau meerdere mal en geen willig oor.
*Het resultaat van eerdere rijksrecherche-onderzoeken naar de RCID Kennemerland werd in sterke mate beïnvloed door de uitkomsten van de commissie Wierenga, de opstelling van het Haarlemse OM en de houding van de korpsleiding van de politie Kenneme rland.
*De FIOD/Douanerecherche verstrekte aanvankelijk slechts indirecte en gefilterde informatie aan de rijksrecherche.
*Mede doordat belangrijke getuigen als Van Vondel, De Jongh en Augusteijn in het onderzoek niet of nauwelijks gehoord konden worden, Langendoen zich in de verhoren reactief/terughoudend opstelde en op onderdelen onjuist verklaarde én CID-trajecten in de regel slechts bij enkelen bekend zijn, is er een aantal belangrijke witte vlekken in het onderzoek gebleven.
*Het feit dat vertrouwelijke informatie tijdens het onderzoek ‘lekte’, werkte zeer belemmerend op de voortgang(-smogelijkheden) van het onderzoek.
*De toerusting van de rijksrecherche is onvoldoende gebleken om op adequate en snelle wijze te voldoen aan onderzoeksopdrachten als de onderhavige.