3.3. Prostitutie, vrouwenhandel en
(kinder-)pornografie
Prostitutie, of in elk geval de grootschalige systematische
exploitatie van prostitutie, wordt van oudsher ook beschouwd als
een vorm van georganiseerde criminaliteit. In de jaren tachtig werd
deze visie op de Amsterdamse kermis als het ware herontdekt door
toedoen van al dan niet feministisch gemotiveerde actiegroepen die
zich keerden tegen een van de meest schrille exponenten van de
uitbuiting van prostitutie, namelijk internationale vrouwenhandel.
De Amsterdamse politie haakte, zoals in het vorige hoofdstuk werd
aangegeven, reeds in het begin van de jaren tachtig op deze nieuwe
ontwikkeling in, met haar onderzoek naar de Ghanees-Nederlandse
vrouwenhandel. Maar ook later in de jaren tachtig en in de jaren
negentig heeft zij bij herhaling onderzoek naar uitingsvormen van
deze handel verricht. Dankzij dit onderzoek zijn wij enigermate in
staat te beschrijven hoe ook via vrouwenhandel de prostitutie-markt
van Amsterdam wordt bevoorraad.
3.3.1. Een beeld van de prostitutie in de stad
Door de sociale jeugd- en zedenpolitie van de politie
Amsterdam-Amstelland zijn er tot op heden in Amsterdam in totaal
750 seksbedrijven geregistreerd.
Op de eerste plaats gaat het hier om seksclubs. Naar schatting zijn
er 77, waaronder 11 homoclubs en 3 sm-clubs. Daar kost een uur met
een vrouw of een man al gauw 200 gulden. Meestal is de helft van
dit bedrag voor de eigenaar en de rest voor de prostitu(e).
Dan is er de veelbesproken raamprostitutie. Volgens de
zedenpolitie zijn er momenteel 420 raambordelen in Amsterdam. Zij
zijn voornamelijk gevestigd op de Wallen en aan de Ruysdaelkade.
Het team decentrale controle prostitutie, dat in maart 1994 aan het
bureau Warmoesstraat is opgericht, tracht een vertrouwensband op te
bouwen met de prostitues op de Wallen, zodanig dat zij bereid zijn
zich vrijwillig te laten registreren. Door dit team waren begin
april 1995 in het Wallengebied 934 raamprostitues geregistreerd.
Zij vertegenwoordigden 56 nationaliteiten. Deze zijn als volgt
verdeeld:
Tabel
Onder deze 934 raamprostitues bevonden zich 703 vreemdelingen,
waarvan er 513 illegaal in Nederland verbleven. Half mei 1995 was
het totale aantal geregistreerde raamprostitues opgelopen tot
1.005. Zij hadden de volgende nationaliteit:
Tabel
Het totale aantal vreemdelingen in deze groep was 757. Hiervan
waren er 549 illegaal in Nederland. Het grote aantal illegalen
wordt (nog) gedoogd. Het team decentrale controle prostitutie heeft
de indruk dat een aanzienlijk percentage van de geregistreerde
vrouwen niet (geheel) vrijwillig haar werkzaamheden uitoefent. Het
vermoeden bestaat dat nogal wat vrouwen een zogenaamde
werkovereenkomst hebben met een pooier, waarbij sprake is van een
uitbuitingssituatie. Het team komt echter pas in actie als de
betrokkenen zelf aangeven problemen te hebben. Het zal dan
bijvoorbeeld het projectteam prostitutie en vrouwenhandel
inschakelen.
Voor de ramen wordt, afhankelijk van de lokatie, het tijdstip,
de bescherming en de bewaking, per dagdeel tussen de f.100,- en
f.200,- aan huur betaald. Om onderverhuur van ramen, en daarmee
verdere uitbuiting tegen te gaan, mag een raam per 1 januari 1996
alleen nog maar worden verhuurd aan de persoon die er ook
daadwerkelijk gebruik van maakt. Meer dan de helft van de
raambordeelhouders heeft zich georganiseerd in de SOR, de Stichting
Overleg Raambordelen. Deze stichting behartigt de belangen van de
raamverhuurders. Er werken naar schatting zo’n 600 700 vrouwen in
de tippelprostitutie; 60% daarvan is Nederlands, 20% is Duits en
20% heeft een andere nationaliteit. Het is opvallend dat sinds het
uitbreken van de oorlog in voormalig Joegoslavi steeds meer vrouwen
uit dit gebied in de straatprostitutie zijn gaan werken. In de
zomer zijn er trouwens nogal wat toeristen die zich op straat
prostitueren; waarschijnlijk om geld voor de terugreis te verdienen
(Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken, 1994). Momenteel
is er een tijdelijke tippelzone ingesteld aan de Oostelijke
Handelskade. Het plan voor een tippelzone aan de Transformatorweg
is, na een verhit protest uit de nabijgelegen Spaarndammerbuurt,
ingetrokken. Opnieuw wordt overwogen of het zeer gesoleerd gelegen
terrein aan de Theemsweg, dat een half uur lopen van de bewoonde
wereld ligt, een geschikte lokatie is. Daarnaast wordt er ook op
andere lokaties getippeld, zoals in de Bijlmer en aan de De
Ruyterkade.
Er staan verder zo’n 65 escortbureaus geregistreerd. Hoeveel
vrouwen bij deze bureau’s werken, is op dit moment niet bekend. De
thuiswerkende prostitu(e)s vormen evenwel de meest onzichtbare
groep; tot op heden zijn 100 thuiswerkende mannen en vrouwen
geregistreerd. Verwacht wordt dat dit aantal zal toenemen als de
controle op de raamprostitutie per 1 januari 1996 zal worden
opgevoerd. Het totale aantal jongens dat in Amsterdam in de
prostitutie werkt wordt op jaarbasis geschat op zo’n 500. De
jongens werken in clubs en op priv-adressen, maar ook op straat, op
het Centraal Station en in de Paardenstraat, tussen de Amstel en
het Rembrandtplein. Bovendien zijn er zo’n 55
homo-ontmoetingsruimten in de stad, waar jongens ook tegen betaling
seks bedrijven. Meer dan de helft van deze jongens is van
Tsjechische, Slowaakse en Roemeense herkomst. De Nederlandse,
Engelse en Duitse jongens zijn bijna zonder uitzondering drugs- of
gokverslaafd.
Tenslotte de peepshows. Hiervan zijn er in Amsterdam zeven
geregistreerd. Ook hier werken veel Oost-Europese jongens en
meisjes, waaronder ook minderjarigen.
Wie dit kolossale aanbod overziet, kan slechts tot de vaststelling
komen dat er in Amsterdam een gigantische vraag is naar seksuele
dienstverlening, in al haar varianten. Dit roept natuurlijk de
nodige vragen op naar de mensen die van deze dienstverlening
gebruik maken: met hoevelen zijn ze? waar komen ze vandaan hoeveel
uit Amsterdam zelf, hoeveel uit Nederland, hoeveel uit het
buitenland? wie zijn ze – naar leeftijd, naar sociaal- economische
status, enzovoort? Aan de andere kant is vooral de vraag aan de
orde naar de mensen die deze dienstverlening organiseren: met
hoevelen zijn zij? waar komen zij vandaan – hoeveel uit Amsterdam
zelf, hoeveel uit Nederland, hoeveel uit het buitenland? Wie zijn
ze – naar leeftijd, naar sociaal-economische status,
enzovoort? Kortom, net als in het geval van de drugshandel kan ook
hier de vraag worden opgeworpen in hoeverre het prostitutiewezen in
Amsterdam min of meer een plaatselijke aangelegenheid is, dan wel
is ingericht op het niveau van een internationale markt.
In het kader van dit rapport ligt het voor de hand om vooral
door te gaan op de vraag naar de mensen die het aanbod op deze
markt organiseren, en haar speciaal toe te spitsen op diegenen
onder hen, die groepen eventueel, die niet zomaar gelegenheid geven
tot het bedrijven van prostitutie, maar die mensen die dit laatste
doen, of hen, erger nog, op uiteenlopende manieren dwingen om zich
te prostitueren. Met andere woorden: het probleem waarom het hier
gaat, is het probleem van de vrouwenhandel.
3.3.2. Vrouwenhandel in Amsterdam
De buitenlandse vrouwen die in Nederland in de prostitutie
werken, kunnen worden onderscheiden in drie categorien: (a) vrouwen
die als zelfstandige naar Nederland zijn gekomen; (b) vrouwen die
naar Nederland zijn gevlucht, en (c) vrouwen die via vrouwenhandel
naar ons land zijn gebracht. De eerste groep is meestal in
Nederland terecht gekomen via connecties, familie, vrienden of
kennissen. Zoekende naar werk komen deze vrouwen op de een of
andere manier, vrijwillig of gedwongen, in de prostitutie terecht.
De vrouwen die behoren tot de tweede categorie hebben in Europa al
in meer landen geprobeerd een vluchtelingenstatus te krijgen. Zij
gaan in de prostitutie werken om in hun levensonderhoud te
voorzien. Het is een zeer kwetsbare groep. Vaak zijn ze zonder
papieren en komen ze ook niet in aanmerking voor de status van
vluchteling. Bovendien zijn ze voortdurend bang voor de politie. In
deze paragraaf wordt echter alleen op de derde groep vrouwen
ingegaan.
Vanaf de tweede helft van de jaren zeventig zijn steeds meer
vrouwen uit zogenaamde Derde-Wereld landen via vrouwenhandel in
Europa in de prostitutie terechtgekomen. In Nederland ging het
hierbij hoofdzakelijk om Aziatische vrouwen (uit Thailand en de
Filippijnen), maar begin jaren tachtig meer en meer ook om
Latijns-Amerikaanse (uit Columbia en de Dominicaanse Republiek) en
West-Afrikaanse vrouwen (uit Ghana en Nigeria). In de loop der
jaren is de smaak van de prostituanten echter opnieuw veranderd.
Waren het eerst de exotische, warme vrouwen die goed in de markt
lagen, sinds het wegvallen van het IJzeren Gordijn nemen vrouwen
uit Oost-Europa een aanzienlijk marktaandeel voor hun rekening (De
Stoop, 1992; Altink, 1993; Fijnaut, 1994).
Gelet op de omvang van de prostitutie in Amsterdam spreekt het
voor zichzelf dat deze stad ook haar deel van het probleem van de
vrouwenhandel heeft. Maar wie wil weten welk deel heeft hier het
raden naar. De Amsterdamse politie schenkt sedert een aantal jaren
zeker wel aandacht aan het probleem van de vrouwenhandel, maar de
unit prostitutie en vrouwenhandel heeft slechts zeer beperkte
mogelijkheden om onderzoek naar deze handel in te stellen. De
cijfers waarover deze unit op dit punt beschikt zeggen dus niet
zoveel over de aard en de omvang van het probleem.
Tussen 1982 en 1992 heeft de Amsterdamse politie 15 gevallen van
vrouwenhandel onderzocht. Hiertoe behoort onder meer het onderzoek
naar de handel in Ghanese vrouwen dat in hoofdstuk 2 reeds werd
aangestipt. Maar het heeft er op zijn minst de schijn van dat het
probleem sinds die tijd zeker niet is afgenomen. Want alleen al
tussen november 1993 en oktober 1994 werden er 29 aangiften van
vrouwenhandel gedaan. De onderzoeken die naar aanleiding van deze
aangiften werden gestart, leverden uiteindelijk 25 verdachten op,
waarvan er 16 zijn voorgeleid aan de officier van justitie. De
aangehouden verdachten hadden de Russische, Joegoslavische,
Marokkaanse, Turkse, Braziliaanse en Nederlandse nationaliteit.
Om de werkelijkheid duidelijk te maken die achter deze schaarse
cijfers schuilgaat, is door ons een aantal gevallen van
vrouwenhandel nader onderzocht. Wij hebben het oog laten vallen op
die zaken die enerzijds het beste weerspiegelen wat vrouwenhandel
dezer dagen in Amsterdam betekent en die anderzijds het meest
passen bij de definitie van georganiseerde criminaliteit die in dit
onderzoek wordt gehanteerd. Zij laten, hoe dan ook, zien op wat
voor manieren vrouwen op de Amsterdamse seksmarkt worden verhandeld
en onder welke omstandigheden zij hier worden gedwongen om zich te
prostitueren.
Wat deze gevalsbeschrijvingen niet laten zien – omdat ze al te
zeer zijn gekoppeld aan individuele strafzaken -, maar wat men bij
lezing ervan wel moet bedenken, is dat blijkens vertrouwelijke
informatie de betrokken gevallen tot op zekere hoogte slechts
momentopnamen van een doorlopende, vaak gewelddadige,
handelsactiviteit vormen. Het is, ook op grond van de beschikbare
achtergrondinformatie, alleen moeilijk te zeggen hoelang deze
activiteit al werd uitgeoefend en hoeveel vrouwen er het
slachtoffer van zijn geworden. Evenmin mag bij lezing van de
hiernavolgende gevalsbeschrijvingen uit het oog worden verloren dat
er in de vrouwenhandel annex prostitutie bij herhaling sprake is
van protectie-praktijken. Zo zijn er in 1993-1994 redelijk
betrouwbare berichten geweest, dat Joegoslavische geweldenaars,
onder meer behorend tot n van de groepen die hiervoor in het kader
van de drugshandel is genoemd, niet alleen Nederlandse pooiers maar
ook Joegoslavische souteneurs onder wapengekletter hebben gedwongen
tot het afgeven van flinke sommen geld.
Aan deze praktijken zou momenteel nog geen einde zijn
gekomen.
3.3.3. Zes gevallen van vrouwenhandel
3.3.3.1. Vrouwenhandel vanuit Rusland
In krantenadvertenties in Rusland werd gevraagd naar jonge meisjes
die in het buitenland wilden gaan werken. Aangezien veel Russinnen
nauwelijks boven het bestaansminimum leven en weinig
toekomstperspectief hebben in hun eigen land, dromen velen van
betere tijden in het buitenland. Het is dus niet verwonderlijk dat
Anna, Vickie, Tella, Marja, en zeer waarschijnlijk nog vele
anderen, op het aanbod ingingen. Er volgde een gesprek met A. Het
ging om een baan in de prostitutie in Belgi. Het salaris zou $
1.000 per maand bedragen. Dit zou maandelijks worden betaald of na
afloop van de gewerkte termijn. Op deze wijze zijn er zeker meer
dan tien vrouwen naar Nederland gelokt.
De vrouwen reisden (vergezeld van nog andere vrouwen die
hetzelfde werk zouden gaan doen) onder begeleiding van A met de
trein naar Moskou, om daarna met het vliegtuig naar Duitsland te
gaan en vervolgens met de trein naar Nederland. Anderen gingen met
de trein naar Kiev, vlogen daarna naar Parijs en gingen van daaruit
met de trein naar Nederland. Op de overstapplaatsen werden de
vrouwen opgewacht door de broer van A (B) en een handlanger, C.
Onderweg werd aan de vrouwen iets meer verteld over het werk: om
die $ 1.000 per maand te krijgen moesten er 20 klanten per dag
worden afgewerkt en kon maar n vrije dag per maand worden
opgenomen.
De vrouwen verbleven in een woning ergens bij de Dam en werkten
achter de ramen op De Singel en in de Oude Nieuwstraat. Ze werden
naar en van het werk gebracht en gehaald door A, B of C, die hen
ook gedurende het werk aldoor in de gaten hielden. Tijdens en na
afloop van de werkdag kwam n van deze beschermers de ongebruikte
condooms tellen; dit was een indicatie voor het aantal klanten en
het bedrag dat daarmee verdiend moest zijn. Als hieruit bleek dat
het aantal van 20 klanten per dag niet was gehaald, werd er flink
gedreigd. Met name C sloeg de vrouwen regelmatig.
Anna heeft ruim een jaar voor de organisatie van A gewerkt en
altijd al het door haar verdiende geld afgestaan. Omdat Vickie soms
30 klanten per dag afwerkte kreeg zij buikklachten en stopte na
ruim drie maanden met het werk. Na afloop van deze periode hield
zij $ 400 contant en voor $ 1.000 aan kleding over. Tella werkte
vier maanden voor A en zijn bondgenoten en kreeg na afloop $ 2.350.
Na haar vertrek werd de moeder van Tella nog regelmatig gebeld door
B en C die informeerden naar de verblijfplaats van Tella. Marja
ging na drie maanden terug naar Rusland en kreeg $ 2.000 contant
betaald. Later is zij op eigen houtje teruggegaan naar Nederland om
opnieuw in de prostitutie te werken, maar dit keer voor zichzelf.
Ook Tella en Vickie zijn om deze reden naar Nederland
teruggekeerd.
In een andere Russische vrouwenhandelzaak was sprake van een
gestage invoer van vrouwen uit Moskou, St. Petersburg, Kiev en
omstreken. De vrouwen werden geronseld op universiteiten en in
discotheken. Er werd hen werk in Nederland aangeboden als tulpen-
en kaasmeisje, fotomodel, striptease-danseres of prostitue. Een
uitzonderlijk hoog dagloon werd in het vooruitzicht gesteld,
waarvan zij de helft in eigen zak zouden mogen steken.
De groepering die de handel organiseerde bestond uit ongeveer
negen personen. Er was sprake van een duidelijke hirarchische
structuur en taakverdeling. Aan de top van de organisatie stond A
en op de tweede plaats zijn plaatsvervanger B, beide
ex-politiemensen uit Moskou. De samenwerking binnen de organisatie
was onder meer gebaseerd op vertrouwen en familiebanden. A verbleef
veel in Rusland alwaar hij zich voornamelijk bezighield met het
recruteren van vrouwen. B regelde woon- en werkruimte voor de
vrouwen in Amsterdam. De vrouwen woonden veelal in Amsterdam
Zuid-Oost en werkten in Amsterdam of Den Haag achter de ramen. De
zoon van A maakte ook deel uit van de organisatie; hij trad samen
met C op als chauffeur en begeleider van de vrouwen. Daarnaast
hielden zij de vrouwen gedurende hun werkzaamheden en op hun
verblijfplaats voortdurend in de gaten. Er bestonden ook contacten
met Nederlanders die een uitvoerende rol vervulden in de
organisatie, zoals D, die uitnodigingen maakte ter verkrijging van
visa voor de vrouwen. Tevens bleek dat touroperators, die reizen
organiseerden vanuit de voormalige Sovjet-Unie, ongewild een rol
speelden.
Alle kosten verbonden aan de reis en de tewerkstelling van de
vrouwen in de prostitutie in Nederland werden door de organisatie
voorgeschoten. De vrouwen werden gedwongen de ontstane schuld af te
lossen door een groot deel van het verdiende geld af te staan.
Wanneer zij weigerden te werken of te betalen werden forse
dreigementen geuit, veelal gericht op de achtergebleven familie in
Rusland. De reisdocumenten van de vrouwen werden achtergehouden. De
vrouwen werkten meestal twee dagdelen achter elkaar, van 19.00 tot
7.00 uur en hadden zelden een dag vrij. Nadat zo’n 25 tot 30
vrouwen hier drie maanden hadden gewerkt, kwamen
er nieuwe troepen. Sommige vrouwen gingen na hun verblijf in
Nederland naar Duitsland, Luxemburg of Belgi om aldaar in de
prostitutie te werken; er bestond een soort carrousel-systeem met
deze landen. Naast de vrouwenhandel trachtte de organisatie ook
investeringsactiviteiten te ontwikkelen. Er werd door A en B een
vennootschap opgericht. Zij schreven hun bedrijf in bij de Kamer
van Koophandel als een im- en exportbedrijf van groothandel in
levensmiddelen. Er werden contacten gelegd met bedrijven in de
olie- en vleeshandel. De beoogde im- en export van deze produkten
is evenwel nooit echt van de grond gekomen. Tevens was er sprake
van kleinschalige autohandel met Rusland. De organisatie had ook
plannen om te gaan handelen in juwelen en om geld te investeren in
het aankopen van grond in Rusland. 3.3.3.2. Vrouwenhandel vanuit
Thailand
A had als klant de Thaise B leren kennen. B was een gescheiden
vrouw die door haar ex-man werd gedwongen zich te prostitueren. Ze
hertrouwde met A en samen kregen ze enige tijd later een kind. B
werkte voor periodes van twee tot drie weken achter het raam in
Antwerpen. Ze had, zeker voor Thaise begrippen, heel wat geld
verdiend in de prostitutiebusiness; in Thailand stond ze dan ook
bekend als een rijke vrouw. B en haar moeder bemiddelden in
Thailand voor meisjes die graag in Nederland wilden gaan werken. De
meisjes werd meegedeeld dat het werk betrof waarbij seksuele
handelingen verricht dienden te worden. De afspraak was dat zij
eerst een x bedrag (dit varieerde van 75.000 tot 100.000 DM) zouden
terugbetalen voor alle kosten die werden gemaakt, zoals het regelen
van het paspoort, het ticket en het visum. Daarna konden zij een
groot deel van het verdiende geld houden.
De vrouwen werden naar Nederland gebracht via Duitsland of
Denemarken en te werk gesteld achter de ramen in de Oude
Nieuwstraat te Amsterdam. Zij woonden op een bovenverdieping van
het pand, samen met C, de broer van B; hij zorgde voor de bewaking
van de meisjes en, samen met nog twee handlangers van A, voor de
afdracht van het door de meisjes verdiende geld. De paspoorten van
de vrouwen werden achtergehouden totdat de schuld zou zijn
afbetaald. A en B hadden steeds drie meisjes die tegelijkertijd
voor hen werkten. Ook de oudere zus van B speelde een rol in dit
familiebedrijf. Zij woonde in Duitsland en regelde partners voor
schijnhuwelijken. Na enige tijd te hebben gewerkt gingen de vrouwen
trouwen in Duitsland, om vervolgens in Nederland weer in de
prostitutie terug te keren.
Regelmatig werden de vrouwen door A bedreigd. Als zij het zouden
wagen om niet al hun geld af te dragen zouden zij worden vermoord
of te werk worden gesteld op een schip in Denemarken. Na een
politiecontrole werden de vrouwen door A gedwongen een verklaring
te ondertekenen, waarin stond dat hij hen met alles had geholpen en
dat zij nooit geld aan hem hadden afgestaan.
De tweede vrouwenhandelzaak die hier moet worden vermeld, start
met een persoon in Bangkok. Deze persoon ronselde op grote schaal
vrouwen voor werk in de prostitutie in vrijwel geheel West-Europa,
Hongkong en Monaco; het zou om honderden of duizenden Thaise
vrouwen per jaar gaan. De vrouwen wisten veelal dat het ging om
werk in de prostitutie, maar hadden geen benul van de torenhoge
schuld die zij aangingen en vervolgens moesten afbetalen. De
ronselaar maakte gebruik van valse paspoorten, regelde via zijn
eigen reisbureau tickets en organiseerde toeristenvisa via de
Duitse en Zweedse ambassade. In de verschillende landen had hij
mensen die de vrouwen aldaar uitzetten. Zo ook in Nederland. De
persoon waar het in Nederland om ging liet zich omringen door
diverse bodyguards en was in het bezit van veel onroerend goed in
Amsterdam. Hij werd terzijde gestaan door een advocaat die zijn
netwerk aan firma’s en bv’s regelde. Bovendien had hij twee
garantstellers in dienst voor het regelen van visa. En daarvan had
nog f.75.000,- tot f.80.000,- te goed van de genoemde handelaar in
onroerend goed. De ontvanger van de vrouwen betaalde f.15.000,- per
vrouw aan de ronselaar in Bangkok. De vrouwen werden voor de deur
van de club afgeleverd door een flyer; dit was meestal een
Europees persoon, vaak een leraar die de Engelse taal goed beheerst
en die de vrouwen van Bangkok naar Nederland begeleidde. Deze
persoon keerde terug naar Bangkok met de retourtickets van de
vrouwen. Die werden daar dan ingeleverd en omgewisseld. De
opbrengst van deze wisseloperatie was de beloning voor de
flyer. 3.3.3.3. Vrouwenhandel vanuit Roemeni
De twee zussen, Angela en Zora, kenden de familie A al wat
langer. Zij woonden in dezelfde stad in Roemeni. De zoon B en de
dochter C van de familie A boden Angela en Zora werk aan in een bar
in Nederland. B zou een appartement hebben in Amsterdam en daar
konden de zussen verblijven. De vriend van C smokkelde de vrouwen
via Polen de grens over naar Duitsland alwaar zij werden opgevangen
door B en C, die hen uiteindelijk naar Nederland brachten. Maar
niet naar het beloofde appartement in Amsterdam; de zussen werden
afgezet bij een asielzoekerscentrum in Zeewolde met de opdracht
daar onder een valse naam
asiel aan te vragen. Na enige tijd werden zij weer opgehaald door
B; hij had werk voor ze gevonden in Amsterdam. Dit bleek
prostitutiewerk in een vitrine.
Hevig geschokt begonnen zij met het werk op de Nieuwmarkt. Zij
kregen alle dagen patat en hamburgers te eten. Twee neven van B en
C bewaakten de vrouwen voortdurend en dreigden ze met de dood en de
politie. De vrouwen konden geen kant op. En van hen werd in de loop
van de maanden tot acht keer toe verkracht door de vriend van C. De
zussen verdienden goed in de tijd dat zij werkten; Angela zelfs
f.65.000,- in drie maanden. Het geld moest zij echter tot op de
laatste cent aan B geven. Zora verdiende door te werken van 19.00
tot 5.00 uur, zo’n f.400,- tot f.500,- per dag, na aftrek van de
huur van het raam. Maar ook zij moest al haar geld afstaan aan B.
Op een dag kreeg de vriend van C het in zijn bol en bepaalde dat
Zora f.32.000,- aan hem moest betalen om van hem af te komen.
3.3.3.4. Vrouwenhandel vanuit (voormalig) Joegoslavi De
Russische Nina werd overgehaald door de Joegoslaaf A om in
Nederland in een fabriek te gaan werken. Nina reisde samen met twee
kennissen, Veronica en Joshua, via Kiev, naar Polen, van daaruit
naar Duitsland en vervolgens naar Nederland. Eenmaal aangekomen op
de plaats van bestemming kregen de vrouwen te horen dat zij negen
maanden lang in de prostitutie moesten gaan werken om de gemaakte
onkosten terug te betalen. De vrouwen kregen, samen met twee
Joegoslavische mannen, de beschikking over een woning in Amsterdam.
De mannen brachten de vrouwen iedere dag naar de Spuistraat, naar
hun respectievelijke vitrines. Nina, Veronica en Joshua werden dag
en nacht bewaakt door de mannen. De vrouwen werden er gek van dat
ze voortdurend in de gaten werden gehouden. Op voorwaarde dat zij
het door A vastgestelde bedrag zouden verdienen, zouden zij per
maand ieder $ 1.500 betaald krijgen. Al het verdiende geld moest
tot op de laatste stuiver worden afgegeven aan A. Hun paspoorten
waren ingenomen door B, de baas van A. Hij dreigde de vrouwen te
vermoorden als zij hun werk niet naar behoren zouden uitvoeren.
Joshua had als nachtclubdanseres in Joegoslavi gewerkt. Via een
uitzendbureau voor danseressen die in het buitenland wilden gaan
werken, was zij met B in contact gekomen. Veronica wist, toen zij
naar Nederland ging, dat het werk in de prostitutie betrof. Zij zou
de helft van het door haar verdiende geld zelf mogen houden. De
eerste maand verdiende zij f.26.000,- waarvan zij f 4.000,- kreeg.
De tweede maand verdiende zij f.40.000,- waarvan zij f.4.500,- zelf
mocht houden. Veronica had soms meer dan 20 klanten per avond. B en
A betaalden de bewakers van de vrouwen ieder f.150,- per dag. Zij
moesten f 600,- per dag aan huur voor drie ramen betalen.
3.3.4. Vrouwenhandel: georganiseerde criminaliteit?
Beziet men de gevallen van vrouwenhandel die zoven zijn
beschreven in het licht van de definitie die in de inleiding is
aangehaald, dan staat het buiten kijf dat in al deze gevallen
diverse elementen van deze definitie zijn terug te vinden. Er
werden uit meedogenloos winstbejag ernstige misdaden gepleegd en op
allerlei manieren – ondertekening van een verklaring, continue
bewaking, enzovoort – werd gepoogd het optreden van de overheid
ertegen te belemmeren, maar vooral door (de dreiging met) geweld
ten aanzien van de vrouwen in kwestie. Ook is er in diverse
gevallen geen twijfel aan dat deze misdaden door de betrokken
figuren bij herhaling, zo niet systematisch zijn bedreven. Het
enige punt waarop niet in alle gevallen zo’n goed zicht bestaat, is
het (organisatorische) verband waarbinnen de vrouwenhandel werd
bedreven. In enkele gevallen gebeurde dit kennelijk op een haast
institutionele manier, in andere gevallen was er – op het eerste
oog althans hebben kunnen uitwijzen dat er ook in sommige van deze
laatste gevallen meer achter zat, bijvoorbeeld een – slechts sprake
van kleine groepjes criminelen, of zelfs dit nog niet. Nader
politie-onderzoek zou wellicht bende (Joegoslaven of Russen) die in
Amsterdam is gesettled en tegen een of andere vorm van betaling
(protectie) gedoogt dat dergelijke groepjes hier hun gang gaan.
Maar in geen van de bedoelde gevallen is het politile onderzoek
zover gegaan dat duidelijk werd of dit wel of niet het geval
was.
3.3.5. Kinderpornografie: geen georganiseerde
criminaliteit?
Binnen de seksbusiness is niet alleen de exploitatie van de
prostitutie een belangrijke sector, maar ook de produktie en
distributie van pornografie. Het belang van deze laatste sector –
alleen nog maar voor Amsterdam videotheken. Van zulke winkels
bestaan er in Amsterdam tussen de 95 en 135. Een videotheek heeft
gemiddeld – kan onder meer worden afgeleid uit de schaarse gegevens
omtrent de hoeveelheid pornografische banden in tussen de 3.000 en
5.000 banden in voorraad. Van dit aantal zou volgens de n – de
Nederlandse Video Detaillisten Organisatie – 7% tot 20%
pornografisch materiaal bevatten en volgens de ander 30% tot 40%.
Daarnaast zijn er nog de nodige seksshops (tussen de 22 en 26) waar
ook pornografie wordt verkocht. En de rol
die bijvoorbeeld postorderbedrijven en warenhuizen in dit verband
spelen, mag eveneens niet worden uitgevlakt. Ook al zijn er geen
exacte gegevens over hun aandeel op deze markt bekend. Met het oog
op het probleem van georganiseerde criminaliteit is klassiek
natuurlijk vooral de produktie en distributie van pornografie
interessant. Immers, waar pornografie geheel of ten dele een
verboden goed is, zullen er mensen, wellicht organisaties, zijn die
aan de vraag naar dit goed op de een of nadere manier trachten te
voldoen, zeker ook om er zelf financieel beter van te worden. En
het mag bepaald niet uitgesloten worden geacht dat degenen die in
deze (geheel of ten dele illegale) sector van de seksbusiness
hebben genvesteerd, van alles en nog wat willen doen om hun
belangen af te schermen tegen overheidsoptreden. In de Nederlandse
verhoudingen betekent dit dat de georganiseerde criminaliteit in de
sector van de pornografie nooit een cht groot probleem kan zijn.
Eenvoudig om de reden dat de produktie en distributie van
pornografie slechts op zeer beperkte schaal strafbaar zijn gesteld
en de overheid, daarbovenop, zich reeds sinds jaren in het algemeen
terughoudend opstelt ten aanzien van de handel in pornografische
films, geschriften en wat dies meer zij. In de Amsterdamse setting
gaat deze stelling zeker ook in verregaande mate op. Dat kan
iedereen constateren die de moeite neemt om door de binnenstad te
wandelen. Maar er moeten niettemin twee voetnoten bij deze
vaststelling worden geplaatst.
De eerste voetnoot is dat sinds jaar en dag, in elk geval door
de politie in Amsterdam, een van de grootste Nederlandse
producenten en distributeurs van pornografie in de wereld, A, wordt
beschouwd als een belangrijke figuur in de wereld van de
Amsterdamse, zo niet de Nederlandse georganiseerde criminaliteit.
Deze visie op zijn persoon, ontwikkeld rond 1990, was niet zozeer
ingegeven door zijn rol in de porno-business sec, maar
berustte bovenal op vermoedens ten aanzien van zijn grote
betrokkenheid bij zo’n duidelijke vorm van georganiseerde
criminaliteit als de drugshandel (de laatste jaren vooral
(voor-)financiering van drugstransporten) enerzijds en zijn
betrokkenheid bij witwasoperaties (ook in samenwerking met
anderen), via een ingewikkeld netwerk van binnenlandse en
buitenlandse bedrijven, anderzijds. Er is echter niet voldoende
onderzoek verricht om het waarheidsgehalte van deze vermoedens te
kunnen bepalen. De tweede voetnoot sluit enigermate bij het
vorenstaande aan. Zij heeft betrekking op het probleem van de
kinderpornografie. Al in de jaren tachtig werd dit probleem van
tijd tot tijd aan de orde gesteld, ook in relatie tot de heer A.
Ook hij werd er tot op het einde van de jaren tachtig immers van
verdacht kinderpornografie te (laten) produceren. Deze verdenking
is niet helemaal geweken – zeker niet op het vlak van de
distributie van kinderpornografie -, maar onder druk van de
maatschappelijke discussie over Amsterdam als internationaal
handelscentrum van kinderpornografie, staat deze verdenking niet
meer op zichzelf. Een landelijk onderzoek dat de sociale jeugd- en
zedenpolitie in de voorbije jaren heeft verricht, toonde immers aan
dat van de 61 producenten van kinderpornografie die men op het
spoor kwam, er 34 in Amsterdam actief zijn. En evenzo met de
distributeurs: van de 61 zijn er 23 in deze stad gevestigd. Van de
67 afnemers van kinderpornografie wonen en werken er ruim 20 (22)
in Amsterdam en de rest buiten de stad (Hoek en Holla, 1995). Nu
mag men uit voorgaande cijfers – met de figuur van A voor ogen –
niet de conclusie trekken dat Amsterdam dan toch tenminste op het
vlak van de kinderpornografie een belangrijk internationaal centrum
van georganiseerde criminaliteit vormt. Want zoals de schrijvers
van het rapport waaruit zoven werd geciteerd, zelf stellen: Er (is)
bij kinderporno in principe geen sprake van georganiseerde
criminaliteit. Daders opereren veelal in kleine groepjes en
onderhouden onderling contacten in de vorm van netwerken. Zo
gesteld is het inderdaad aanvaardbaar om tegen te spreken dat hier
in het algemeen van georganiseerde criminaliteit sprake zou zijn.
Niet alleen – zo blijkt ook uit de verdere onderzoeksgegevens –
opereren veel daders gewoonlijk op (zeer) kleine schaal, niet
systematisch en ook niet uit winstbejag, maar zij pogen ook niet
hun illegale gedragingen op een actieve manier af te schermen tegen
overheidsoptreden; wat iets anders is dan alleen maar proberen de
gedragingen in kwestie te onttrekken aan het zicht van de overheid.
Dit neemt evenwel niet weg dat onder bepaalde omstandigheden ook de
handel in kinderpornografie kan uitgroeien tot een vorm van
georganiseerde criminaliteit, bijvoorbeeld wanneer de vraag ernaar
zou stijgen en de overheid navenant zou gaan investeren in de
bestrijding ervan.