5.3. De inbreng van derden
5.3.1. Onoorbare externe contacten bij de uitvoering van de
fraudeconstructie
Uit de bestudeerde fraudezaken kan worden afgeleid dat met enige
regelmaat een beroep wordt gedaan op personen die niet tot de
criminele organisatie gerekend kunnen worden, maar die van cruciaal
belang zijn voor de uitvoering van de fraudeconstructie. Zo zouden
de gevallen van oplichting van financile instellingen, zoals
beschreven in casus 4 en casus 17, niet mogelijk zijn geweest
zonder de medewerking van enkele bankemploys. Een ander voorbeeld
van verwijtbare betrokkenheid van een externe medewerker komt naar
voren in de volgende zaak.
CASUS 5
Een op de Amsterdamse beurs werkzame functionaris heeft in tweerlei
opzicht hand- en spandiensten verricht. Allereerst heeft hij
kantoorruimte en een telefoon ter beschikking gesteld aan de
buitenlandse hoofdverdachte. Deze hield de schijn op vanuit
Zwitserland te opereren, maar had zijn telefoon aldaar
doorgeschakeld naar Nederland. Daarnaast was de employ
verantwoordelijk voor het opmaken van de gefingeerde
beleggingsoverzichten, waarmee de benadeelden in de waan werden
gebracht dat hun geld inderdaad was belegd. In paragraaf 3.3.1 is
geconstateerd dat bij vormen van grensoverschrijdende fraude met
transacties waarbij aan tal van douaneformaliteiten moet worden
voldaan, de hulp van een (omgekochte) douanier zeer welkom is. In
drie fraudezaken is de betrokkenheid van douanebeambten
vastgesteld. Noot Ook contacten binnen andere
overheidsdiensten kunnen de criminele groepen tot voordeel
strekken, zoals in het geval van casus 10, waarbij een hoge
ambtenaar uit Kenia tegen betaling voor de opmaak van de benodigde
certificaten zorg droeg. Ten aanzien van de contacten die bestaan
tussen criminele groepen en vertegenwoordigers van de zogenaamde
vrije-beroepsgroepen kan worden opgemerkt dat in ten minste zes van
de bestudeerde fraudezaken sprake was van verwijtbare betrokkenheid
van externe financile en/of juridische deskundigen. Noot
De inbreng van de laatsten – veelal accountants en civielrechtelijk
georinteerde advocaten varieerde van het verlenen van adviezen om
de fraudeconstructie in rookgordijnen te hullen tot aan het ter
beschikking stellen van de (kantoor)bankrekening voor het
doorsluizen van geld. In het deelrapport aangaande de vrije
beroepen wordt nader op de positie van deze deskundigen
ingegaan.
5.3.2. Onoorbare contacten binnen opsporingsinstanties en het
OM
In drie van de bestudeerde fraudezaken was aantoonbaar sprake
van onoorbare contacten tussen criminele groepen en
vertegenwoordigers van Nederlandse opsporingsinstanties. Het ging
in al deze zaken om opsporingsambtenaren die informatie omtrent het
verloop van het strafrechtelijke onderzoek hadden laten weglekken
naar de criminele organisatie. Noot Een van de betrokken
opsporingsambtenaren was bevriend met een hoofdverdachte, met wie
over en weer informatie werd uitgewisseld. De betrokken
opsporingsambtenaar kon daarmee in andere onderzoeken zijn
informatiepositie versterken. De tweede beambte trachtte een
familielid te behoeden voor de oplichtingspraktijken van een
criminele groep en gaf daarmee indirect gevoelige informatie
omtrent het opsporingsonderzoek prijs. De hoofdverdachte greep deze
gang van zaken onmiddellijk aan om een desinformatiecampagne in de
media te starten: hiermee trachtte hij de suggestie te wekken dat,
in strijd met de waarheid, de criminele organisatie van het begin
af aan door de betrokken opsporingsambtenaar van de
opsporingsactiviteiten op de hoogte was gehouden. In het derde
geval had het lek binnen het opsporingsteam ernstigere
consequenties: de hoofdverdachte in deze zaak bleek namelijk te
zijn getipt over zijn naderende aanhouding en had zich tijdig uit
de voeten weten te maken. In n fraudezaak werd door middel van
contra-observatie gepoogd te achterhalen wat bij de controlerende
en opsporingsinstanties over de activiteiten van de criminele
groepering bekend was. Hiervoor werd een priv-detective
ingeschakeld. Twee van de hoofdverdachten in deze zaak deden zich
daarenboven een aantal keren voor als politieman en informeerden
telefonisch naar de stand van zaken in het onderzoek. Deze
handelwijze leidde overigens niet tot het door de betreffende
hoofdverdachten gewenste resultaat.
De hierboven beschreven ruilverhoudingen hebben met elkaar
gemeen dat de medewerking van derden niet werd afgedwongen door
middel van intimidatie, chantage of andere vormen van bedreiging.
Het aantal gevallen waarin dergelijke methoden wel werden
toegepast, beperkt zich tot vier. Daarbij ging het in drie zaken om
bedreiging van vertegenwoordigers van wettige marktpartijen die
ertoe neigden informatie te verschaffen aan opsporingsinstanties en
in n geval om intimidatie van een justitieel ambtenaar. Van het
gebruik van fysiek geweld jegens buitenstaanders hebben zich geen
voorbeelden aangediend. Deze bevinding moet worden gezien in het
perspectief van hetgeen reeds in hoofdstuk 4 met betrekking tot het
interne sanctiesysteem is opgemerkt: de meeste fraudeurs zijn er
goed van doordrongen dat het openlijk vertonen van geweld
contraproductief is voor de eigen bedrijfsvoering en marktpositie
en bovendien onnodig veel aandacht trekt van de
opsporingsinstanties.
5.3.3. Het zoeken van beschutting binnen bestaande
sociaal-culturele
netwerken
De meest verregaande – en daarmee wellicht ook de meest
bedreigende – vorm van afscherming betreft het aangaan van
betrekkingen met gerespecteerde personen en instanties in de
samenleving. Afgezien van het feit dat het aureool van
maatschappelijk succes de meeste fraudeurs streelt in hun
ijdelheid, draagt een schijnbaar respectabele maatschappelijke
positie bij tot een zekere onaantastbaarheid. Vooral in situaties
waarin de criminele activiteiten zijn ingebed in ondernemingen die
ook beschikken over een wettig operende bedrijfspoot, is het gevaar
van manipulatie van invloedrijke derden niet denkbeeldig. De
leidinggevende fraudeurs in dit soort van zaken kunnen vaak een
beroep doen op bevriende zakenrelaties of andere vooraanstaande
personen in het maatschappelijke verkeer om tegenwicht te bieden
aan de inspanningen van de controlerende en opsporingsinstanties.
Dit tegenoffensief kan de vorm aannemen van een appel van
bovengenoemde derden op het verantwoordelijkheidsbesef van de
justitile instanties: door breed uit te meten welke economische
schade het opsporingsonderzoek zou kunnen toebrengen aan het onder
verdenking staande bedrijf en aan de branche waarin de onderneming
opereert en/of de ernst van de strafbare feiten te bagatelliseren,
leveren de bevriende relaties – soms ongewild een bijdrage aan de
pogingen van de hoofdverdachten de angel uit het strafrechtelijk
onderzoek te halen. Ter illustratie van de afscherming die
invloedrijke derden kunnen bieden, kan gewezen worden op het
optreden van een, met n van de hoofdverdachten uit het onderhavige
onderzoek bevriende, hoogleraar, die in talrijke interviews met
persvertegenwoordigers de handelwijze van zijn vriend
legitimeerde.
Het mobiliseren van tegenkrachten, op de wijze zoals hierboven
omschreven, is overigens niet alle fraudeurs gegeven. De
belevingswereld en sociale achtergrond van een niet gering aantal
daders staat het aanknopen van strategische contacten binnen
maatschappelijk relevante instellingen in de weg. Zij weten zich
geen vaste plaats te verwerven in de als respectabel te boek
staande sociale en culturele netwerken. Hooguit worden ze in deze
kringen gedoogd Noot , al biedt het onderzoek ook
voorbeelden van naar erkenning snakkende fraudeurs die rcksichtslos
werden afgewezen. Zo werd een van de hoofdverdachten tot zijn grote
teleurstelling geweerd uit de club van hoofdsponsors van een
vaderlandse voetbalvereniging. De betrokken verdachte nam zijn
toevlucht vervolgens tot een andere vorm van sportsponsoring,
waarmee hij zich in de rijen schaarde van verschillende andere
leidinggevenden van criminele organisaties. Op menigeen oefent de
sportwereld namelijk een niet geringe aantrekkingskracht uit, niet
in de laatste plaats vanwege het feit dat behalve veel publicitaire
aandacht deze markt zich uitstekend leent om wederrechtelijk
verkregen voordeel te investeren. Zie hierover meer in hoofdstuk
6.
Het gegeven dat op structurele basis de toegang tot de
respectabele sociale kringen voor een aantal fraudeurs gesloten
blijft, laat onverlet dat verschillende van hen op individuele
basis wel degelijk kunnen bogen op contacten met invloedrijke
derden. De meeste relaties tussen fraudeurs en de wettige
bovenwereld werden aangetroffen in het bedrijfsleven. In aanmerking
genomen dat in fraudezaken waarin de wettige marktomgeving op
enigerlei wijze meeprofiteert van de criminele activiteiten, de
ankerpunten voor fraudeurs zich als het ware vanzelf aandienen, kan
deze bevinding nauwelijks verrassend genoemd worden. In de volgende
paragraaf zullen we aan dit element nader aandacht besteden.