Vurige pleidooien
De vraag om invoering van peperspray als nieuw politiewapen komt niet uit de lucht vallen. Al jaren is er sprake van een gat tussen de wapenstok en het vuurwapen, dat opgevuld moet worden. Oplossingen zijn tot nu toe niet gevonden. Een overzicht van de lobby voor invoering van peperspray en de besluitvorming tot nu toe.
Eind 1996 verscheen het rapport ‘Onder Schot’, een studie naar het vuurwapengebruik van de politie in de periode van 1978-1995, waaruit duidelijk werd dat politieagenten hun dienstwapen vaak onnodig en onjuist gebruiken. In een symposium over dit rapport van Jan Naeyé aan de Vrije Universiteit in Amsterdam werd peperspray genoemd als een van de middelen die dreigen met een vuurwapen, en eventueel gebruik ervan, moet voorkomen.
Sindsdien is de lobby voor invoering goed op gang gekomen, de Rotterdamse politie nam het voortouw.
Peperspray is geen gas, en kan dus zeer gericht op het doel worden toegediend. Je kan nauwkeurig één persoon uit een groep mensen raken, zonder dat je er als politieagent zelf last van hebt. Het middel biedt volgens Arie Ponsen van de Rotterdamse politie, dé Nederlandse specialist op dit gebied, niets dan voordelen. Het is goedkoop, niet brandbaar of giftig en bevat geen chemicaliën.
Ponsen begeleidt als docent ‘geweldsgerelateerde vaardigheden’ collega’s die betrokken zijn geweest bij geweldsincidenten. Hij kent de behoefte aan een alternatief voor schieten als geen ander. Wat doe je tegen mensen die staan te dreigen met een mes, een injectiespuit, een koevoet of een honkbalknuppel, vraagt hij zich af in het Algemeen Politieblad. Tegen body-builders, ver- gevorderde vechtsportbeoefenaars of overspannen huismoeders met aardappelschilmesjes. Voor deze gevallen kan peperspray een zeer geschikte oplossing bieden. Eventuele gezondheidsrisico’s wegen voor hem niet op tegen het alternatief, het gebruik van het vuurwapen als ultimum remedium. Een ‘beetje’ kogel kan immers niet. Deze oplossing is volgens Ponsen niet alleen prettig voor de politie, ‘ook de samenleving heeft er recht op dat de politie kan beschikken over een geweldsmiddel dat adequaat is en geen blijvend letsel veroorzaakt.’
Overigens zijn niet alle politiemensen zondermeer voor invoering. Voormalig korpschef van Hulst (inmiddels directeur van de BVD) staat niet te trappelen zei hij tegen het Algemeen Politieblad: ‘De gretigheid waarmee het wordt gepresenteerd maakt mij niet minder gereserveerd’. Hij vreest onder meer dat invoering bij de politie het gebruik buiten de politie zal stimuleren.
Ponsen wil bij de Rotterdamse politie graag met een pilot-project starten om peperspray in de praktijk te testen. Alle voorbereidingen daartoe zijn gereed, alleen de toestemming van de minister ontbreekt.
De vurige pleidooien vanuit de politiewereld lijken intussen wel resultaat op te leveren.
Het Prins Maurits Laboratorium van TNO deed in 1996 op verzoek van de minister van binnenlandse zaken een literatuur-onderzoek naar de geschiktheid van dit wapen als geweldsmiddel. De resultaten werden vastgelegd in het rapport Toxicologische evaluatie van Pepper Spray als mogelijk wapen voor de Nederlandse politie.Conclusie: ‘Pepper Spray lijkt over het algemeen een veilig wapen’.
Peperspray is volgens TNO voldoende effectief, zeer snel werkzaam, het heeft een korte werkingsduur, het geeft geen aanleiding tot acuut letsel en lijkt ook op lange termijn veilig. Alleen over de effecten op mensen met chronische longaandoeningen is te weinig bekend. Verder beveelt TNO aan bij eventuele invoering goede richtlijnen op te stellen voor het gebruik van peperspray en voor de nazorg aan blootgestelde mensen.
De korpsbeheerders laten hun minister in een reactie op het rapport weten positief te staan tegenover mogelijke invoering. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken was in november 1996 nog terughoudend. Een woordvoerder zegt tegen de Volkskrant dat lichtere wapens het gevaar met zich meebrengen dat de politie ze te makkelijk gebruikt, en zich dus gewelddadiger gaat opstellen.
De literatuurstudie van TNO werd maart 1997 besproken in de Vaste Kamercommissie voor Justitie en Binnenlandse Zaken. Het CDA bleek als enige fractie overtuigd voorstander en gaf zelfs een persbericht uit om invoering te bepleiten. De betrokken ministers waren van mening dat over de gevolgen voor mensen met chronische longaandoeningen te weinig bekend is, en ook de nazorg vereist verdere studie. TNO kreeg de opdracht tot vervolgonderzoek, dat in juli 1998 afgerond zou worden. Het verscheen uiteindelijk half november van dat jaar.
In de tussentijd leek het mode te worden om bij uit de hand gelopen ongeregeldheden te roepen om dit nieuwe wapen. In januari 1998 citeerde het Parool toenmalige minister van binnenlandse zaken Dijkstal die peperspray noemde naar aanleiding van de rellen rond de jaarwisseling in Groningen. Een maand later pleitte de korpschef van de politie Brabant-Noord voor invoering na ongeregeldheden met Molukkers bij een discotheek in het dorpje Zeeland. Rond dezelfde tijd deed ook de commissaris J. Cnossen van Enschede een duit in het zakje.
Via de kranten ontstond een discussie tussen voor- en tegenstanders bij de politie.
Voor het Politie Instituut Openbare Orde en Veiligheid staat de meerwaarde nog niet vast. Het PIOV is gespecialiseerd in het trainen van mobiele eenheden en verzorgt cursussen waarbij het gaat om geweldsaanwending en voorkomen van geweld. Woordvoerder van de Burgt benadrukt in het Brabants Dagblad dat het vooral gaat om ‘het totaal van vaardigheden’ van politiemensen. Het komt er op aan om snel en goed te taxeren hoe dreigend een situatie is.
Ook de Nederlandse Politiebond is terughoudend. Ondanks het feit dat de hedendaagse politieagent volgens voorzitter H. van Duijn te vaak met lege handen staat, is peperspray allerminst de allesomvattende oplossing. ‘De politie-organisatie moet beter getoetst worden aan de hedendaagse situatie. Dat betekent bijvoorbeeld dat er niet uren gewacht hoeft te worden op inzet van Mobiele Eenheid. Dat heeft te maken met prioriteiten.’
Op het eerder genoemde symposium over ‘Onder Schot’ gaf de Koninklijke Marechaussee een demonstratie van het gebruik armen en benen om te voorzien in het gat tussen pistool en wapenstok. Met snelle arm- en beenbewegingen uit diverse vechtsporten werd de agressieve arrestant steeds in een mum van tijd overmeesterd en geboeid afgevoerd. Arie Ponsen gelooft niet dat het realistisch is om de conditie van 35.000 politiemensen dusdanig op peil te houden, dat vechtsport een volwaardig alternatief kan zijn.
Een in 1996 verschenen studie van de Erasmus Universiteit (door N. Uildriks) naar geweld in de interactie politie-publiek wordt naast fysieke maatregelen als de invoering van peperspray, gepleit voor meer training en onderhoud van fysieke en sociale vaardigheden. Je mond als beste wapen.
Onlangs nog verscheen in PolitieMagazine (oktober 1998) een stuk over peperspray in Amerika ‘Een wolkje chemie met een bedenkelijk randje’. Daarin wordt benadrukt dat er verband bestaat tussen de effectiviteit van het wapen en de richtlijnen voor het gebruik van peperspray. ‘Zolang die correct worden opgevolgd, hoeven zich geen uitwassen voor te doen.’ zegt het hoofd van de sectie Fire Arms en Chemical Weapons bij de Los Angeles Police Department. Niet bij kinderen en ouderen met medische problemen, van een meter afstand en niet dichterbij en niet te lang. Dat er een grijs gebied ligt tussen de richtlijnen en het gebruik in praktijk kan ook hij niet ontkennen. ‘Daarbinnen kunnen zich ongelukken voordoen’, zegt hij.
In de discussie over peperspray duiken steeds getallen op over aantallen doden die volgens de Amerikaanse organisatie CopWatch een direct of indirect gevolg zijn van de invoering van peperspray. Inmiddels gaat het over een getal van meer dan zestig. Voorstanders nemen die gegevens niet serieus, en stellen dat in geen van de gevallen (op één na) ooit is bewezen dat er zo’n verband bestaat, en dat de doodsoorzaak meestal toe te schrijven is aan houdingsverstikking (ademnood in geboeide toestand) al dan niet in combinatie met een hoge staat van opwinding veroorzaakt door drugs in combinatie met de stress van de confrontatie met de politie.
Daarbij wordt vergeten dat naar het verhoogde risico dat het gebruik van peperspray oplevert bij die doodsoorzaken tot voor kort niet werd gezocht, eenvoudigweg omdat er te weinig bekend was over eventuele verergerende effecten van peperspray. Dat lijkt inmiddels langzaam te veranderen.
Advocaat Chris Haberman die in Californië de belangen behartigt van de familieleden van drie dodelijke ongevallen door peperspray, vertelde PolitieMagazine dat de pepersprayfabrikanten zich wel degelijk realiseren dat er een risico zit aan het gebruik van peperspray. Haberman: ‘Nadat wij de zaak van de dood van Michael Coleman de pepersprayfabrikant hadden ingelicht, werd de zaak razendsnel afgekocht. Autopsie wees namelijk uit, dat het OC- ingrediënt in Coleman’s bloed de toevoer van zuurstof door de rode bloedlichaampjes zodanig had verlaagd, dat hij door de combinatie met bloeddrukverhoging en ademhalingsmoeilijkheden was overleden.’
De advocaat pleit voor een standarisatie van de vele typen peperspray die door de fabrikanten wordt verkocht.
Een intern memo van een van de grootste peperspray fabrikanten, geciteerd in het onderzoek van de Amerikaanse mensenrechtenorganisatie ACLU, concludeert dat er al serieuze risico’s voor de gezondheid kunnen ontstaan als iemand bespoten wordt met meer dan een enkele straal die een seconde duurt.
Het door voorstanders van invoering vaak gebruikte argument dat zelfs Amnesty International het gebruik van peperspray onderschrijft als alternatief wapen omdat het geen letsel veroorzaakt, gaat niet langer op. Amnesty toont zich de laatste tijd steeds kritischer, en is niet langer slechts tegen misbruik van het gemene goedje.
‘Vanwege de grote risico’s toegeschreven aan peperspray, staat het gebruik ervan in alle omstandigheden ter discussie’, schrijft Amnesty in een verklaring over een incident waarbij weerloze actievoerders in Californië peperspray in de ogen kregen gesmeerd. ‘In dit geval was de inzet duidelijk verkeerd, omdat het niet werd gebruikt om politiemensen of anderen te beschermen, maar met voorbedachten rade en met de opzet pijn te veroorzaken om medewerking af te dwingen van demonstranten die geen enkele bedreiging vormden.’
In het haar Rapport over mensenrechtenschending in de Verenigde Staten van oktober 1998, spreekt Amnesty haar bezorgdheid uit over peperspray als ‘less-than-lethal’ weapon en pleit voor onafhankelijke registratie van de inzet van peperspray, en strikte richtlijnen en beperkingen voor het gebruik.
Het Europees Parlement kreeg recent het advies een moratorium in acht te nemen voor het bezit, de verkoop en het gebruik van peperspray in de lidstaten totdat er voldoende onafhankelijk -en controleerbaar- onderzoek is gedaan naar de veiligheid van dit middel. (STOA-rapport, januari 1998)
In november 1998 werd het lang verwachte tweede onderzoek van TNO naar de Tweede Kamer gestuurd.
De minister van binnenlandse zaken concludeert in zijn begeleidende brief dat peperspray volgens TNO geen verhoogd risico vormt voor astmatici. Bij die conclusie zijn de nodige vraagtekens te zetten, want TNO is een stuk voorzichtiger in haar aanbevelingen. (Zie daarvoor in dit hoofdstuk).
De neiging in de richting van een positief besluit over invoering lijkt het vermogen tot zorgvuldig lezen enigszins te beïnvloeden.
De minister weigert vooralsnog het advies van TNO over te nemen
om nader onderzoek te doen op menselijke vrijwilligers, gezien de ‘reeds bestaande positieve ervaringen met peperspray in diverse landen.’
Het wachten is nu op de openbaarmaking van het gezamenlijk onderzoek van het Landelijk Selectie en Opleidingscentrum en het Korps Landelijke Politie naar de vraag in welke situatie peperspray kan worden toegepast en welke nazorg is vereist.
Daarna maakt de minister zijn standpunt bekend over de invoering van peperspray, en zal er in het parlement over worden gediscussieerd, vermoedelijk ergens in januari 1999.