Regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat ter uitvoering van de artikelen 2, onder b, 3 en 4 van het Besluit aftappen openbare telecom- municatienetwerken en -diensten (Tijdelijke regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -dien- sten 2000) 18 februari 2000/Nr. DGTP/00/213/JdJ Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, Gelet op de artikelen 2, onder b, 3 en 4 van het Besluit aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -dien- sten; Besluit:
§ 1 Begripsbepaling
Artikel 1 In deze regeling wordt verstaan onder: a. besluit: Besluit aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -dien- sten; b. GSM: systeem voor openbare paneuropese digitale cellulaire mobie- le communicatie te land, zoals omschreven in de bijlage bij aanbeve- ling nr. 87/371/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 1987, inzake de gecoördineer- de invoering van openbare paneuro- pese digitale cellulaire mobiele com- municatie te land in de Gemeenschap (PbEG L 196), en zoals omschreven in de ERC Decision van 21 maart 1997, nr. ERC/DRC/(97)/02; c. DCS 1800: systeem voor openbare digitale cellulaire mobiele telecommu- nicatie te land, zoals gestandaardi- seerd door het Europese Telecommu- nicatie Standaardisatie Instituut (ETSI); d. ERMES: systeem voor een open- bare paneuropese semafoondienst te land, zoals omschreven in de bijlage bij aanbeveling nr. 90/543/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9 oktober 1990, inzake de gecoördineerde invoering in de Gemeenschap van een openbare paneuropese semafoondienst te land (PbEG L 310); e. TFTS: terrestrisch systeem voor openbare communicatie met vliegtui- gen, zoals omschreven in de Bekendmaking van de Minister van Verkeer en Waterstaat inzake Terrestrial Flight Telephone System van 20 juni 1995, Stcrt. 128; f. SIM-kaart: chipkaart met informa- tie die toegang geeft tot GSM- of DCS 1800-diensten; g. aansluitnummer van de gebruiker: het Mobile Subscriber Integrated Services Digital Network (MSISDN)- nummer; h. nummer van het in gebruik zijnde randapparaat: het International Mobile Equipment Identity (IMEI)- nummer; i. identiteitsnummer: het door of namens de aanbieder van het desbe- treffende systeem aan de gebruiker toegekende International Mobile Subscriber Identity (IMSI)-nummer; j. RIC: getal dat wordt gebruikt om een ERMES-semafoon of groep van ERMES-semafoons te identificeren waarvoor een bepaald bericht is bestemd; k. ERMES-semafoonnummer: oproep- nummer van een ERMES-semafoon; l. nummer van het vliegtuig: Aircraft Station Identity (ASI), zoals toege- kend door de International Civil Aviation Organization (ICAO).
§ 2 Aanwijzing openbare telecommu- nicatienetwerken en -diensten
Artikel 2 Als openbare telecommunicatienet- werken en -diensten, bedoeld in arti- kel 4 van het besluit, worden aange- wezen: a. vaste openbare telefoonnetwerken; b. vaste openbare telefoondiensten; c. huurlijnen; d. GSM; e. DCS 1800; f. ERMES; g. TFTS.
§ 3 Aftapcapaciteit
Artikel 3 De aanbieder van een vast openbaar telefoonnetwerk, onderscheidenlijk een vaste openbare telefoondienst, richt zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst, zodanig in dat gelijktijdig bij 0,1 promille van het aantal gebrui- kers dat op zijn netwerk, onderschei- denlijk zijn dienst, is aangesloten taps kunnen worden geplaatst, met dien verstande dat bij ten minste 30 aan- sluitingen gelijktijdig taps kunnen worden geplaatst.
Artikel 4 De aanbieder van huurlijnen richt zijn netwerk zodanig in dat gelijktij- dig bij 0,2 promille van het aantal gebruikers dat op zijn netwerk is aan- gesloten taps kunnen worden geplaatst.
Artikel 5 De aanbieder van GSM, onderschei- denlijk van DCS 1800, richt zijn net- werk, onderscheidenlijk zijn dienst, zodanig in dat: a. gelijktijdig bij 1,5 promille van het aantal actieve SIM-kaarten taps kun- nen worden geplaatst, en, b. een bijzondere last kan worden uit- gevoerd indien deze last ten minste een van de volgende gegevens bevat: 1°. het aansluitnummer van de gebruiker; 2°. het nummer van het bij de gebrui- ker in gebruik zijnde randapparaat; 3°. het identiteitsnummer van de gebruiker.
Artikel 6 De aanbieder van ERMES richt zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst, zodanig in dat: a. gelijktijdig bij 1,5 promille van de in gebruik gegeven ERMES-sema- foons taps kunnen worden geplaatst; b. een bijzondere last kan worden uit- gevoerd indien deze last ten minste een van de volgende gegevens bevat: 1°. de RIC van de bij de gebruiker in gebruik zijnde ERMES-semafoon; 2°. het ERMES-semafoonnummer van de bij de gebruiker in gebruik zijnde ERMES-semafoon.
Artikel 7 De aanbieder van TFTS richt zijn netwerk, onderscheidenlijk zijn dienst, zodanig in dat: a. gelijktijdig vier verschillende taps kunnen worden geplaatst; b. een bijzondere last kan worden uit- gevoerd indien deze last ten minste een van de volgende gegevens bevat: 1°. het creditcardnummer van de gebruiker; 2°. het nummer van het vliegtuig waarin de gebruiker zich bevindt.
§ 4 Technische eisen
Artikel 8 De afgetapte telecommunicatie die door de aanbieder van een in artikel 2 aangewezen openbaar telecommuni- catienetwerk of openbare telecommu- nicatiedienst ter uitvoering van een bijzondere last aan de bevoegde auto- riteiten wordt doorgegeven, voldoet aan de volgende eisen: a. de telecommunicatie omvat: 1°. alle signalen die vanaf het net- werkaansluitpunt of door de gebrui- ker waarop de bijzondere last betrek- king heeft worden verzonden en ontvangen, met inbegrip van signalen voor de activering van de faciliteiten telefonisch vergaderen en het omlei- den van oproepen; 2°. voor zover het betreft de in artikel 2, onder a en b, aangewezen netwer- ken en diensten, tevens de inwerking- stelling van de vrij-signalering van het netwerkaansluitpunt waarop de bij- zondere last betrekking heeft; b. de telecommunicatie is voorzien van de navolgende identificerende gegevens: 1°. de nummers van de netwerkaan- sluitpunten of de gebruikers waartus- sen de oproep plaatsvond; 2°. de nummers van de netwerkaan- sluitpunten of de gebruikers waar- langs en waartussen de oproep plaats- vond bij omleiding van de oproep; 3°. datum en tijdstip van begin en einde van de oproep, en, voor zover het betreft de in artikel 2, onder a en b, aangewezen netwerken en diensten tevens datum en tijdstip van de inwerkingstelling van de vrij-signale- ring, onafhankelijk van de omstan- digheid of enige verbinding tot stand gekomen is; c. de telecommunicatie en de identifi- cerende gegevens worden uitsluitend eenduidig gekoppeld ter beschikking gesteld; d. indien de verbinding tussen het netwerk of de dienst van de desbetreffende aanbieder en de facili- teiten van de bevoegde autoriteit niet van permanente aard is, worden de telecommunicatie en de identificeren- de gegevens niet doorgegeven voordat een, na overleg met de aanbieder, door de bevoegde autoriteit vast te stellen authenticatieprocedure is gevolgd; e. indien de verbinding tussen het net- werk of de dienst van de desbetreffende aanbieder en de facili- teiten van de bevoegde autoriteit van zodanige aard is dat personen direct kennis kunnen nemen van de inhoud van de telecommunicatie, wordt de telecommunicatie versleuteld op een, na overleg met de aanbieder, door de bevoegde autoriteit vast te stellen wijze; f. de telecommunicatie wordt door de aanbieder aan de bevoegde autoriteit doorgegeven met een tijdsvertraging van niet meer dan 300ms bij circuit- geschakelde diensten en niet meer dan 1s bij pakketgeschakelde diensten.
Artikel 9 De wijze waarop de afgetapte tele- communicatie door de aanbieder van een in artikel 2 aangewezen openbaar telecommunicatienetwerk of openbare telecommunicatiedienst ter uitvoering van een bijzondere last aan de bevoegde autoriteiten wordt doorge- geven, behoeft in het belang van de veiligheid en de betrouwbaarheid van de verbindingen, alsmede in het belang van bescherming van per- soonsgegevens de instemming van die autoriteit. De bevoegde autoriteit pleegt met de aanbieder overleg voor- afgaand aan het verlenen van de instemming.
§ 5 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 10 1. De verplichting tot het voeren van overleg, bedoeld in de artikelen 8, onderdelen d en e, en 9, tweede vol- zin, geldt niet ten aanzien van de authenticatie- en versleutelingsproce- dures en de wijze van doorgifte van afgetapte telecommunicatie die zijn opgenomen in of die voortvloeien uit een op het tijdstip van inwerkingtre- ding van deze regeling in gebruik zijnd technisch protocol als bedoeld in artikel 8 van de Tijdelijke regeling aftappen openbare telecommunicatie- netwerken en -diensten. 2. De verplichting tot vaststelling van een authenticatie- en een versleute- lingsprocedure als bedoeld in artikel 8, onderdelen d en e, geldt niet ten aanzien van authenticatie- en versleu- telingsprocedures die zijn opgenomen in of die voortvloeien uit een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling in gebruik zijnd tech- nisch protocol als bedoeld in artikel 8 van de Tijdelijke regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. 3. Het vereiste van instemming, bedoeld in artikel 9, eerste volzin, geldt niet ten aanzien van de wijze van doorgifte van afgetapte telecom- municatie die is opgenomen in of die voortvloeit uit een op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling in gebruik zijnd technische protocol als bedoeld in artikel 8 van de Tijdelijke regeling aftappen openbare telecom- municatienetwerken en -diensten.
Artikel 11 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dag- tekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2003.
Artikel 12 Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -dien- sten 2000. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J.M. de Vries. Toelichting Algemeen 1. Doel en strekking van de regeling Op 15 december 1998 is, gelijktijdig met de Telecommunicatiewet, de Tijdelijke regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -dien- steni (hierna: de regeling) in werking getreden. De regeling gold gedurende een jaar, van 15 december 1998 tot 15 december 1999. Het tijdelijk karakter van de regeling hield ver-band met het feit dat een nieuw tech- nisch protocol – waarin de technische aspecten van de uitvoering van bij- zondere lasten zijn opgenomen – nog niet voor vaststelling gereed was. Er is bij de vaststelling van de regeling van uit gegaan dat met het gereed maken van het technisch protocol hooguit een jaar zou zijn gemoeid. De feitelijke ontwikkelingen blijken echter een andere richting uit te gaan. Twee omstandigheden zijn hier van bijzonder belang. Ten eerste blijkt de ontwikkeling van een volledig nieuw technisch protocol binnen het kader van het Europees Telecommunicatie Standaardisatie Instituut (ETSI) nog niet voltooid te zijn. Er moet van worden uitgegaan dat daarmee nog enige tijd zal zijn gemoeid. Ten twee- de had de regeling als nadeel dat de verplichtingen voor de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten, voor wat betreft de doorgifte van telecommunicatie aan de bevoegde autoriteiten, weinig transparant van karakter was. Gelet op de noodzaak om vòòr 15 december 1999, of zo spoedig mogelijk daarna, een nieuwe regeling in werking te doen treden, althans tij- dig zorg te dragen voor de continuï- teit van de mogelijkheden om op een verantwoorde wijze uitvoering te kun- nen geven aan bijzondere lasten tot aftappen van telecommunicatie, dient daarom te worden voorzien in een aanpassing van de regeling. Hoewel volstaan zou kunnen worden met de enkele aanpassing van de inwerking- tredingsbepaling is niettemin besloten de bepaling waarin werd voorgeschre- ven dat de afgetapte telecommunica- tie in overeenstemming met het bij de bevoegde autoriteit in gebruik zijnde technisch protocol diende te worden doorgegeven te vervangen door meer transparante bepalingen. In die bepa- lingen zijn een aantal essentiële ver- eisten opgenomen over de wijze van aanlevering van de afgetapte telecom- municatie. Vermelding verdient dat de daarvoor noodzakelijke grondslag is aangebracht door een wijziging van artikel 3 van het Besluit aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -dienstenii (verwezen zij naar arti- kel 10 van het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatieiii). Om doelmatigheidsredenen wordt de rege- ling in zijn geheel opnieuw vastge- steld. Ook deze regeling heeft een gelimiteerde geldingsduur. Verwacht wordt dat eind 2002 voldoende zicht bestaat op een uitontwikkelde en vastgestelde ETSI-standaard. Bovendien wordt verwacht dat tegen die tijd nieuwe maatstaven inzake de aftapcapaciteit voor vaststelling gereed zullen zijn. Mochten de ont- wikkelingen aanleiding geven tot eer- dere wijzigingen, zowel wat betreft de aanwijzing van andere openbare tele- communicatienetwerken en -diensten, de aftapcapaciteit, of de technische eisen dan zal daartoe uiteraard wor- den overgegaan. 2. Interimmaatregelen Het is niet mogelijk gebleken om voorafgaand aan het tijdstip waarop de regeling van rechtswege is verval- len een nieuwe regeling vast te stellen waarin de hierboven genoemde eisen zijn opgenomen. Voor de periode gelegen tussen 15 december 1999 en het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is bij circulaire van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 16 december 1999, nr. DGTP/99/3402/JdJ, getiteld ‘Uitvoering verplichtingen artikelen 13.1 en 13.2 van de Telecommuni- catiewet’iv een verzoek om medewer- king aan de desbetreffende aanbieders van openbare telecommunicatienet- werken en -diensten gedaan om voor die netwerken en diensten een aftap- capaciteit te reserveren overeenkom- stig de regeling en de afgetapte tele- communicatie aan de bevoegde autoriteiten door te geven overeen- komstig het in de regeling bedoelde protocol. Deze circulaire zal gelijktij- dig met de inwerkingtreding van deze regeling worden ingetrokken. 3. Eisen te stellen aan afgetapte tele- communicatie De in artikel 8 opgenomen eisen zijn deels gelijk aan, deels ontleend aan de bijlage ‘Eisen’ bij de Resolutie van de Raad van de Europese Unie van 17 januari 1995 inzake de legale inter- ceptie van telecommunicatieverkeer (PbEG 1996 C 329). In deze resolutie, gebaseerd op de artikelen K.1 (thans: 29), onder 9, en K.2 (thans: 30), tweede lid, van het Verdrag betreffen- de de Europese Unie wordt door de Raad opgeroepen tot een daadwerke- lijke realisering van deze eisen met betrekking tot netwerkexploitanten en dienstverstrekkers. Onderdeel a van artikel 8 is aldus ontleend aan de eisen 1.4.4 (onderdeel 1°) en 1.4.1 (onderdeel 2°), onderdeel b aan de eisen 1.4.2 en 1.4.3 (onderdeel 1°), 1.4.6 (onderdeel 2°) en 1.4.5 (onder- deel 3°), onderdeel c aan eis 3.1, onderdeel d aan eis 3.5, onderdeel e aan eis 3.5, en onderdeel f aan eis 2. Alleen in onderdeel f is een nadere invulling gegeven aan de het begrip ‘real-time’ uit eis 2. Het is van groot praktisch belang een maximaal toe- laatbare tijdsvertraging in de signaal- overdracht vast te stellen. Op die manier kunnen misverstanden over de betekenis van dit begrip tot een mini- mum worden beperkt. De in artikel 8 neergelegde eisen zijn noodzakelijk teneinde de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de afgetapte telecom- municatie aan te bieden overeenkom- stig de eisen die daaraan in een straf- rechtelijke procedure in Nederland worden gesteld. Voorts zijn enige eisen gesteld teneinde de bescherming van de persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zo goed mogelijk te waar- borgen. Deze regels zijn noodzakelijk om de inbreuk op het grondwettelijk gegarandeerde recht op bescherming van het telefoongeheim zo gering mogelijk te houden. Voor zover uit deze regels een beperking van de vrij- heid van dienstverrichting, als bedoeld in artikel 49 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, voortvloeit, is deze beperking gerechtvaardigd te achten in het licht van de openbare orde, respectievelijk de openbare veiligheid. In artikel 9 is geregeld dat de wijze waarop de afgetapte telecommunica- tie wordt doorgegeven aan de bevoeg- de autoriteiten de instemming van die autoriteiten behoeft. Deze bepaling dient er toe om te voorkomen dat er voorzieningen worden aangeboden die niet voldoen aan de daaraan uit het oogpunt van veiligheid en betrouwbaarheid van de gebruikte verbindingen, alsmede in het belang van de bescherming van persoonsge- gevens te stellen eisen. De bepaling is niet bedoeld om enig product aan de aanbieders voor te schrijven. Ook voor deze bepaling geldt dat, voor zover daaruit een beperking van de vrijheid van dienstverrichting, als bedoeld in artikel 49 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, voortvloeit, deze beperking gerechtvaardigd is te ach- ten in het licht van de openbare orde, respectievelijk de openbare veiligheid. 4. Aftapcapaciteit De artikelen 2 tot en met 7 van deze regeling zijn geheel gelijkluidend aan de artikelen 2 tot en met 7 van de Tijdelijke regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -dien- sten. Voor een toelichting daarop mag verwezen worden naar de toe- lichting op die regeling. 5. Notificatieprocedures De ontwerp-regeling is op 17 juni 1999 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en techni- sche voorschriften (PbEG L 204). Het notificatienummer is 99/0289/NL. Bekendmaking van deze notificatie vond plaats in PbEG C 206. Deze procedure heeft niet geleid tot het maken van opmerkingen door de Europese Commissie of een van de andere lidstaten. In verband met de inwerkingtre- ding van richtlijn nr. 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 juli 1998 tot wijziging van richtlijn nr. 98/34/EG (PbEG L 217), met ingang van 5 augustus 1999, is de ontwerp- regeling nogmaals gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen. Het notificatie- nummer is 99/0396/NL. Bekendmaking vond plaats in PbEG C 275. Deze notificatieprocedure heeft de Europese Commissie op 29 november 1999 aanleiding gegeven tot het stellen van enige vragen en het maken van enige opmerkingen. Daarop is op 22 december 1999 door de Nederlandse regering gereageerd. 6. Overlegverplichtingen Een ontwerp van deze regeling is met toepassing van artikel 11, tweede lid, onder a, van de Wet advies en over- leg verkeer en waterstaat bij brief van de secretaris van het Permanent over- legorgaan post en telecommunicatie van 17 mei 1999, no. DAF 99/10, ter behandeling aangeboden aan het Deelorgaan aftappen van evenge- noemd overlegorgaan. Het overleg als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van genoemde wet heeft op 26 mei 1999 plaatsgevonden. De opmerkingen van de vertegenwoordigers van de ver- schillende telecommunicatiebedrijven zijn aanleiding geweest voor verschil- lende wijzigingen in de tekst van arti- kel 8 van de regeling en in de toelich- ting. De artikelsgewijze toelichting is geheel herschreven. 7. Gevolgen voor het bedrijfsleven De gevolgen van deze regeling voor het betrokken bedrijfsleven zijn dat er, in vergelijking met de vorige rege- ling, meer mogelijkheden ontstaan om aan de wettelijk voorgeschreven aftapverplichtingen te kunnen vol- doen. De betrokken ondernemingen worden in staat gesteld om, rekening houdend met de technische ontwikke- lingen en de eisen die voortvloeien uit het strafprocesrecht, op een effectie- vere wijze uitvoering te geven aan die verplichtingen. De in deze regeling vervatte technische eisen zijn reeds zo veel mogelijk in overeenstemming gebracht met de thans in ontwikke- ling zijnde ETSI-standaard met betrekking tot de interceptie van tele- communicatieverkeer. Aantekening daarbij verdient dat aan de technische eisen in sommige opzichten aanvul- lende voorwaarden in verband met de nationale eisen voor de strafvordering zijn gesteld. Binnen het raam van deze regeling blijft het overigens mogelijk aan die verplichtingen uitvoering te geven door middel van het oude technische protocol. De in deze regeling neerge- legde eisen waren eveneens in dat protocol opgenomen. Om die reden is ook een overgangsregeling opgeno- men. De aanbieder die uitvoering geeft aan een bestaand technisch pro- tocol dat bij de bevoegde autoriteit in gebruik is, behoeft geen instemming te vragen voor de daaruit voortvloei- ende authenticatie- en versleutelings- procedures en voor de algehele wijze van signaaldoorgifte. Een overlegver- plichting voor de bevoegde autoriteit is voor die gevallen eveneens weinig zinvol.
Artikelsgewijs
Artikelen 1 tot en met 7
De artikelen 1 tot en met 7 van deze regeling behoeven niet opnieuw te worden toegelicht. Verwezen mag worden naar de toelichting op de gelijkluidende artikelen 1 tot en met 7 van de Tijdelijke regeling aftappen openbare telecommunicatienetwerken en -diensten. Het enige verschil met de voorgaande regeling is dat nu niet meer verlangd wordt dat systemen aftapbaar behoeven te zijn aan de hand van het TIMSI (Temporary International Mobile Subscriber Identity)-nummer.
Artikel 8 Artikel 8 bevat een opsomming van de eisen waaraan de aan de bevoegde autoriteiten over te dragen telecom- municatie moet voldoen. In het alge- meen gedeelte van deze toelichting is reeds ingegaan op de rechtvaardiging van die eisen. In het onderstaande wordt nader op de betekenis van een aantal specifieke gebruikte termen ingegaan.
Onderdeel a In onderdeel a is voorgeschreven dat de telecommunicatie die door de aan- bieder aan de bevoegde autoriteit moet worden doorgegeven alle signa- len omvat die vanaf het netwerkaan- sluitpunt of door de gebruiker wor- den ontvangen en verzonden. Deze verplichting gaat niet zover dat ook signalen met een louter beheersmatige functie binnen het desbetreffende net- werk of de desbetreffende dienst moe- ten worden overgedragen. Voorbeelden daarvan zijn de signalen die tussen randapparaat en basissta- tion worden uitgewisseld bij het inschakelen van een mobiele telefoon. Wel is de bedoeling dat signalen die actief door de gebruiker worden ver- zonden of ontvangen worden doorge- geven. Daarbij behoren ook niet tot stand gekomen oproepen of oproepen die via de faciliteiten *21 (doorscha- kelen) of *61 (telefonisch vergaderen) worden omgeleid. Het gaat hier om vooraf ingestelde doorschakelingen. Het begrip netwerkaansluitpunt is in artikel 1.1, onder h, van de Telecommunicatiewet gedefinieerd. Voor vaste openbare telefoonnetwer- ken en -diensten gaat het daarbij om de huisaansluiting of, afhankelijk van de omstandigheden, de bedrijfstele- fooncentrale. Wat mobiele openbare telefoonnetwerken en -diensten betreft gaat het om het laatste gedeelte van de radioverbinding tussen randappa- raat en basisstation. De omschrijving van het begrip gebruiker is in het Besluit verstrekking gegevens tele- communicatie en in het Besluit aftap- pen openbare telecommunicatienet- werken en -diensten thans geharmoniseerdv. Daaronder wordt verstaan: degene die daadwerkelijk gebruik maakt van een openbaar tele- communicatienetwerk, een openbare telecommunicatiedienst of van huur- lijnen. Deze omschrijving heeft ook betekenis voor deze regeling. Wat betreft de term vrij-signalering ver- dient het opmerking dat deze uitslui- tend betekenis heeft voor vaste open- bare telefoonnetwerken en -diensten. Bij openbare mobiele diensten bestaat geen kiestoon en vindt de verbin- dingsopbouw, en de daarmee verbon- den activering van de uitvoering van een bevoegd gegeven last, zowel bij het randapparaat als in het netwerk op andere wijze plaats.
Onderdeel b De strafvorderlijke bevoegdheden tot het onderzoek van telecommunicatie kunnen alleen verantwoord worden benut wanneer de gegevens die dit onderzoek oplevert zo nauwkeurig mogelijk zijn te identificeren. Ondubbelzinnig moet vaststaan dat de verkregen gegevens zijn verzameld binnen de door de bevoegd gegeven bijzondere last bepaalde grenzen. Om dat te kunnen bepalen is het noodza- kelijk dat de doorgegeven telecommu- nicatie wordt voorzien van de in onderdeel b opgesomde identificeren- de gegevens. De term nummer is gedefinieerd in artikel 1.1, onder t, van de Telecommunicatiewet. Opmerking verdient in dit verband dat in vaste openbare telefoonnetwer- ken en -diensten nummers in hoofd- zaak zijn gerelateerd aan netwerkaan- sluitpunten en dat in mobiele openbare telefoonnetwerken nummers zijn gerelateerd aan gebruikers. Daaronder worden zowel de IMSI-, als de MSISDN- en de IMEI-num- mers begrepen. De verplichting voor de aanbieder deze nummers gezamen- lijk met de telecommunicatie te leve- ren wordt uiteraard mede bepaald door de omstandigheden van elk afzonderlijk geval. Daarbij moet gedacht worden aan de telecommuni- catiedienst(en) die de gebruiker op wie een bijzondere last betrekking heeft in een concreet geval benut (vast of mobiel, wellicht beide) en aan omstandigheden als het aantal aan- bieders dat de beschikking heeft over nummers indien doorschakeling naar andere netwerken plaatsvindt. Bij doorschakeling naar een ander net- werk zullen de benodigde nummers niet altijd bij één aanbieder beschik- baar zijn. De bevoegde autoriteiten zullen hiermee bij het vaststellen van bijzondere lasten rekening moeten houden.
Onderdeel c Uit het oogpunt van behoorlijke en zorgvuldige bewijslevering in strafza- ken is het noodzakelijk dat de tele- communicatie én de identificerende gegevens op een niet voor misver- stand vatbare wijze gekoppeld moe- ten worden aangeleverd door de aan- bieder. In onderdeel c is daarom bepaald dat een eenduidige koppeling tussen identificerende gegevens en telecommunicatie wordt aangebracht. Het is daarbij in beginsel niet door- slaggevend of die koppeling tot stand gebracht wordt overeenkomstig een technisch protocol dat onder de gel- ding van de Tijdelijke regeling aftap- pen openbare telecommunicatienet- werken en -diensten werd gebruikt of dat dat gebeurt overeenkomstig de methodiek die in de ETSI-standaard wordt ontwikkeld. Wel geldt de eis dat algehele wijze van doorgifte van telecommunicatie de instemming van de bevoegde autoriteit behoeft. Onderdelen d en e In de onderdelen d en e is bepaald dat in sommige gevallen een authenti- catieprocedure moet worden gevolgd, of dat alle gegevens versleuteld moe- ten worden aangeleverd. Dit zal steeds moeten plaatsvinden op een door de bevoegde autoriteit te bepa- len wijze. De reden daarvoor is gele- gen in het belang van de veiligheid van, de beperkte toegankelijkheid tot persoonsgegevens en de betrouwbaar- heid van de gebruikte verbindingen. Het is echter niet de bedoeling dat een versleutelings- of authenticatie- procedure voor iedere afzonderlijke bijzondere last wordt bepaald. De bevoegde autoriteiten zullen versleute- lings- en authenticatieprocedures met een min of meer permanent karakter kunnen vaststellen. Om twee redenen is er van afgezien in deze regeling die procedures uitdrukkelijk voor te schrijven. In de eerste plaats verdient het de voorkeur dat deze procedures zelf vertrouwelijk blijven. In de twee- de plaats wordt verwacht dat door het voortschrijden van de technische ontwikkelingen op betrekkelijk korte termijn meer bruikbare versleutelings- en authenticatieprocedures beschik- baar komen dan de procedures die thans bij de bevoegde autoriteiten in gebruik zijn. Het beschikbaar komen van deze alternatieven zou moeten leiden tot wijziging van de regelge- ving, indien de procedures zouden zijn voorgeschreven. Niettemin bete- kent dit niet dat de bevoegde autori- teiten dergelijke procedures zonder meer zullen voorschrijven. Er is voor- zien in een overlegverplichting voor de bevoegde autoriteiten. Die ver- plichting biedt de betrokken aanbie- ders ook de mogelijkheid zelf voor- stellen ter zake te doen.
Onderdeel f Op de functie van onderdeel f van artikel 8 is in het algemeen gedeelte van de toelichting reeds ingegaan. Omwille van de duidelijkheid wordt hier nog aan toegevoegd dat bij de berekening van de maximumtijden de tijd gemoeid met de verbindingsop- bouw tussen aanbieder en bevoegde autoriteit, en de tijd gemoeid met het doorlopen van authenticatie- en ver- sleutelingsprocedures niet in aanmer- king genomen wordt. Artikel 9 In artikel 9 is geregeld dat de algehele wijze van doorgifte van afgetapte telecommunicatie de instemming van de bevoegde autoriteit behoeft. Het is niet zo dat iedere wijze van doorgifte van telecommunicatie waarbij aan de in artikel 8 neergelegde voorschriften is voldaan, zonder meer acceptabel is voor de bevoegde autoriteit. Ook wanneer wel aan die voorschriften is voldaan, gelden er nog zekere eisen van veiligheid en betrouwbaarheid van de verbindingen en de bescher- ming van persoonsgegevens. Het is niet goed mogelijk daarvoor precieze eisen vast te stellen. Die zullen van geval tot geval door de bevoegde autoriteit moeten worden vastgesteld, mede afhankelijk van de specifieke netwerken en diensten van de betrok- ken aanbieder. Het verdient boven- dien uit het oogpunt van openbare veiligheid de voorkeur dergelijke eisen niet in een algemeen verbindend voorschrift vast te stellen. Wel is voorzien in een verplichting van de bevoegde autoriteit om ook over deze eisen voorafgaand overleg met de desbetreffende aanbieder te voeren. Overige bepalingen Op de betekenis van artikel 10 is in de het algemeen gedeelte van deze toelichting reeds ingegaan. De artike- len 11 en 12 behoeven geen afzonder- lijke toelichting.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, J.M. de Vries.
iStcrt. 1998, 238. iiStb. 1998, 642. iiiStb. 2000, 71. ivStcrt. 244. vArtikelen 1 en 10 van het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie.
Uit: Staatscourant 28 februari 2000, nr. 41 / pag. 8 6