• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • 4 Handhaving van de openbare orde

    Volledige inhoudsopgave

    Belangrijke veldwerkers voor de BVD zijn de medewerkers van
    de Regionale Inlichtingendiensten. Ieder regionaal politiekorps
    kent zo’n inlichtingendienst. rid’ers zijn zogeheten
    artikel 60 functionarissen: artikel 60 van de Wet op de
    Inlichtingenen Veiligheidsdiensten (wiv) draagt deze politieambtenaren
    op werkzaamheden te verrichten voor de BVD.
    Een van deze activiteiten is de informatievergaring in het
    kader van de openbare orde.
    Vreemd genoeg is er over dit onderwerp niet erg veel gepubliceerd,
    ofschoon de inlichtingendienst van de politie al veel
    langer, deels politieke, informatie verzamelt dan welke geheime
    dienst in Nederland ook. Wie literatuur zoekt over dit
    onderwerp vindt met name twee afstudeerscripties van voormalige
    medewerkers van dergelijke inlichtingendiensten. In
    beide gevallen betreft het medewerkers van de Plaatselijke,
    later Regionale, Inlichtingendienst (pid/rid) van de politie in
    Nijmegen. In 1988 studeerde inlichtingenrechercheur Th.
    Mulder op het onderwerp af aan de Nederlandse Politie
    Academie voor de cursus inspecteur der rijksrecherche. 1 In
    1997 deed R. Paulis dat ook, maar dan aan de Katholieke
    Universiteit Nijmegen in het kader van de opleiding
    Nederlands Recht.
    Mulder buigt zich in zijn scriptie over de noodzaak tot en
    de wijze van informatievergaring. Paulis bekommert zich om
    de normering van een en ander: waar liggen de bevoegdheden,
    wie mag welke inlichtingenmiddelen gebruiken.

    Regionale Inlichtingendiensten

    Iedere Regionale Inlichtingendienst kent twee taken: informatievergaring
    in het kader van de (regionale) openbare orde en
    het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de BVD.
    De BVD dient, kort gezegd, de staatsveiligheid te garanderen.
    Het openbareordewerk, een politietaak, gebeurt onder verantwoordelijkheid
    van de burgemeester. Het BVDwerk wordt
    onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse
    Zaken verricht. Als BVD’er hebben de ridmedewerkers andere,
    verdergaande bevoegdheden dan als politiemens. Als politiemens
    daarentegen beschikt de rid’er over opsporingsbevoegdheid
    en kan hij/ zij bijvoorbeeld een vuurwapen dragen.
    Dat is voor een BVD’er weer niet weggelegd.
    Formeel dienen de gegevens die vastgelegd worden binnen
    de BVDtaak, strikt gescheiden te worden van gegevens die
    verzameld worden binnen de openbareordetaak. Ook alle
    feitelijke werkzaamheden dienen strikt gescheiden plaats te
    vinden. Na de Tweede Wereldoorlog, met de Duitse Gestapo
    vers in het geheugen, wenste Nederland geen gewapende
    geheime staatspolitie.
    De rid in Nijmegen is naar korpsgrootte de grootste van
    Nederland. Er werken zeven mensen: een chef, een administratief
    medewerker en vijf inlichtingenrechercheurs. De
    rid’ers hebben een generale taakstelling: ze verrichten allemaal
    zowel openbareordeals BVDwerkzaamheden. Dat doen
    ze onder n leiding en in dezelfde ruimte.
    In maart 2001 benaderde een ridmedewerker die zich
    voorstelde als politieman een Nijmeegse kraker. Dat deed hij in
    gesprek met de vader van de activist en in een telefoongesprek
    met de jongeman zelf . Hij zou zich bij een ontmoeting ook als
    politieman identi.ceren. Toen het eenmaal zover was, verscheen
    op de afgesproken plek echter een tweetal mannen die
    de activist meenamen naar een hotel. Hier maakten ze zich
    bekend als medewerkers van de BVD. Een van de twee was weer
    ridmedewerker, de ander was een echte BVDmedewerker. 3
    In de regio LimburgNoord volgde in januari 2002 een
    vergelijkbare benadering. ridmedewerker Peter van Baal
    benaderde een jonge dierenrechtenactivist. Hij stelde zich,
    aan de telefoon, voor als medewerker van de Limburgse
    recherche. Ook bij een gesprek in een wegrestaurant waarbij
    Arie Valentijn, dezelfde BVDmedewerker als bij de Nijmeegse
    benadering, aanwezig was werd niet verteld dat het hier om
    een BVDbenadering ging. Pas toen de jongeman hierover
    door het Nijmeegse Onderzoeksbureau Inlichtingenen
    Veiligheidsdiensten (OBIV) was ingelicht, werd dit door de
    politieman toegegeven. Inmiddels hebben beide activisten
    over deze gang van zaken klachten in gediend bij de Tweede
    Kamer en de Nationale Ombudsman.
    Deze benaderingen zijn recente voorbeelden van hoe het
    in de praktijk vaak gaat. De wettelijk voorgeschreven scheiding
    bestaat niet. Dat is ook niet verwonderlijk nu beide taken
    en werkzaamheden zijn toevertrouwd aan dezelfde mensen:
    de rid’ers. De wetgever verwacht van hen het onmogelijke, of
    heeft via een achterdeur toch een Gestapoachtige dienst in
    het leven geroepen. In de regio GelderlandZuid verrichten de
    vijf inlichtingenrechercheurs, omgerekend in mensuren, voor
    drie mensen BVDwerk, voor n mens openbareordewerk en
    voor n mens antecedentenonderzoek voor het eigen korps.
    Voor de BVD is de vermenging van taken handig, voor de burger
    is het minder prettig. Medewerking aan de BVD is voor een
    burger vrijwillig. Bij een uitnodiging door de politie is men
    toch eerder geneigd te denken dat men niet kan weigeren.
    Dat is onder meer vluchtelingen overkomen. Zij worden bij
    de politie uitgenodigd, veronderstellen dat hun asielverzoek
    besproken zal gaan worden en denken ook niet weg te kunnen
    blijven. Ter plekke, vaak in het politiebureau, worden ze geconfronteerd
    met een BVD’er. Ook andere burgers voelen zich dikwijls
    minder vrij een uitnodiging van de politie te weigeren.
    Tegen deze verstrengeling van taken en bevoegdheden is
    in de afgelopen tien jaar door diverse organisaties stelling
    genomen. Dat heeft onder andere geleid tot kritische kanttekeningen
    door de parlementaire CommissieKalsbeek. 4 De
    regering heeft later erkend dat het met name voor de burger
    niet altijd even duidelijk is met wie hij te maken heeft: een
    politieman of een BVD’er.
    De enige mogelijkheid om dit probleem de.nitief op te
    lossen is een pertinente scheiding aan te brengen tussen BVD
    en politie. De BVD zou regionale steunpunten kunnen opzetten
    en liaisons kunnen plaatsen bij de regiokorpsen van politie.
    Artikel 60 van de wiv zou dan geschrapt kunnen worden.
    Via de artikelen 61 en 62 van deze wet blijft men verzekerd
    van informatie uit de politie(en justitie) organisatie. Die
    artikelen verplichten immers politieen justitiebeambten alle
    daarvoor in aanmerking komende informatie aan de BVD te
    verstrekken. Bij de behandeling van deze wet in de Tweede
    Kamer heeft deze aanpak het door hevig verzet van minister
    van Binnenlandse Zaken De Vries niet gehaald. 6
    Methoden van informatievergaring
    De eerste moderne inlichtingendiensten in Nederland waren
    de Plaatselijke Inlichtingendiensten (pid). Al in de negentiende
    eeuw werd door de politie lokaal informatie verzameld. In
    1919 besloot de regering dit lokale politieke inlichtingenwerk
    beter te organiseren. Nog voor de Tweede Wereldoorlog werd
    in 47 steden een lokale inlichtingendienst opgezet die voor
    zijn informatie onder meer gevoed werd door ‘burgerlijke vertrouwenspersonen’.
    Werklozencomits en activisten werden
    in de gaten gehouden en er werd een centraal bestand opgebouwd
    met de namen van tienduizend socialisten.
    De pid-en zijn bij de regionalisering van de politie in
    1994, samen met de Districtsinlichtingendiensten (DID en)
    van de voormalige rijkspolitie, opgegaan in Regionale
    Inlichtingendiensten (rid-en).
    Sinds de jaren tachtig bestaat er, ook wetenschappelijk,
    een grotere belangstelling voor de handhaving van de openbare
    orde. Die belangstelling heeft veel te maken met ordeverstorend
    maatschappelijk verzet en het voortgaande geweld
    rond voetbalwedstrijden. De informatievergaring ten behoeve
    van de ordehandhaving komt over het algemeen slechts zijdelings
    ter sprake. Ze vindt van oudsher plaats onder verantwoordelijkheid
    van de burgemeester en wordt uitgevoerd door
    de politie. Mulder en Paulis verwijzen beiden in hun scriptie
    naar een artikel van Maurice Punch in het Tijdschrift voor de
    Politie
    van april 1985. Deze stelt dat de politie ‘niet louter moet
    denken in termen van tactiek en techniek maar ook in termen
    van cultuur en ideologie’. Paulis citeert: ‘Politiemensen kunnen
    bijvoorbeeld gewelddadige situaties bestuderen in termen
    van tactieken. […] Maar ze kunnen misschien meer leren van
    een serieuze poging “de vijand” te bestuderen. […] Om dit te
    kunnen begrijpen moeten wij de ideologie en de retoriek van
    de beweging onder de microscoop leggen. […] We moeten hun
    gedachten kunnen lezen. In onderhandelingen of confrontaties
    is het uitermate van belang dat men hun gedachtengang
    en hun manier van opereren kan begrijpen. ‘ Punch ziet daar
    overigens in zijn artikel meteen een probleem: ‘Het is niet
    onwaarschijnlijk dat juist politiemensen vrij veel moeite hebben
    om het denkpatroon van radicalen te kunnen volgen
    omdat zij immers pal aan de andere kant van het politieke en
    sociale spectrum staan. ‘
    De informatievergaring ten behoeve van de openbare orde
    is lange tijd als vanzelfsprekende politietaak gezien: de politie
    dient de openbare orde te handhaven en daar haar beleid op te
    ontwikkelen; ten behoeve van dat beleid en de daadwerkelijke
    handhaving dient de politie zich dus ook van de nodige informatie
    te voorzien.
    De bevoegdheid tot informatieinwinning zou dan, net
    zoals voor het politieoptreden in het algemeen, voortvloeien
    uit artikel 2 van de Politiewet. Inmiddels moeten we er, na een
    uitspraak van de Hoge Raad en het rapport van de
    CommissieVan Traa, van uitgaan dat voor het gebruik van
    een bijzondere opsporings/ inlichtingenmethode, zeker als
    deze inbreekt op een grondrecht, een speci.eke wettelijke
    basis nodig is. Bijzondere methoden ten behoeve van de
    opsporing zijn, door de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden,
    geregeld in het Wetboek van Strafvordering. Ook de
    inlichtingenmiddelen en bevoegdheden van de echte geheime
    diensten, BVD en mid, zijn wettelijk geregeld.
    Voor bijzondere methoden van informatieinwinning ten
    behoeve van de openbare orde bestaat geen wettelijke regeling.
    Dit werd in 1998 ook vastgesteld door de Adviescommissie
    Inlichtingendiensten (aci) van de Raad van Hoofdcommissarissen
    (rvh). In 1997 en 1998 vonden op verzoek
    van de voorzitters van de rvh, het Korpsbeheerdersberaad en
    het Hoofdo; cierenberaad twee expertmeetings plaats om een
    helder beeld te krijgen van de juridische mogelijkheden op dit
    gebied. Die bijeenkomsten stonden onder voorzitterschap van
    de Nijmeegse burgemeester/ korpsbeheerder E. d’Hondt. In het
    eindverslag van de bijeenkomsten 7 wordt met name gewezen
    op voetbalvandalisme (ek 2000) als aandachtsgebied.
    Daarnaast worden genoemd: ‘Arbeidsonrust (boerenprotesten,
    schippers/ slepersblokkades, havenonrusten, taxibranche)
    en maatschappelijke onrust (krakers, milieuactivisten, grootschalige
    onrust in wijken en buurten). ‘
    Het eindverslag stelt vast dat informatieinwinning ter wille
    van de openbare orde gericht is op het gedrag van
    groepen en niet zozeer op dat van individuen. De te gebruiken
    methoden hoeven niet zo heel snel in te breken op de privacy
    van burgers. Bepaalde inlichtingenmethoden behoeven geen
    normering omdat zij naar hun aard geen inbreuk maken op
    grondrechten, zoals vuilnissnu=el, het gebruik van open
    bronnen, nietstelselmatige observatie en gesprekscontacten.
    Het eindverslag beveelt aan dat in een wet in formele zin
    wordt vastgelegd dat de politie bepaalde middelen en methodieken
    ter beschikking staan voor de informatieinwinning
    in het kader van de ordehandhaving. Daarbij zou geregeld
    moeten worden dat de burgemeester bepaalt wat de taakvelden
    van een rid zijn. Bovendien zou deze moeten beslissen
    over de inzet van bijzondere ridbevoegdheden als
    (stelselmatige) observatie en het gebruik van informanten
    en politile in.ltranten. Ook zou een nu nog niet bestaande
    regeling moeten worden gegeven ter afscherming van ridinformanten/
    in.ltranten. De burgemeester zou moeten
    bepalen of een bijzondere methode in een speci.ek geval mag
    worden toegepast.
    De ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie komen
    tot een andere conclusie dan de Commissied’Hondt. Peper
    en Korthals stellen in reactie op het eindverslag dat het niet
    nodig is tot een nadere wettelijke regeling te komen. 8 De basis
    voor die opvatting ligt in de nadruk die zij leggen op de
    groepsgerichte informatieinwinning: ‘ de politie streeft
    ernaar een beeld te krijgen van de bewegingen en activiteiten
    van groepen van personen. De politie behoeft in het algemeen
    groepsgerichte en geen persoonsgerichte informatie. Anders
    dan ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten is de
    informatieinwinning er niet op gericht sluitende bewijzen
    tegen bepaalde personen te verkrijgen. Ook anderszins wordt
    geen informatie ingewonnen die erop gericht is maatregelen
    tegen individuele personen te kunnen tre=en. ‘
    De informatieinwinning zou volgens de ministers veelal
    plaatsvinden ‘kort voorafgaand aan of tijdens een evenement
    of gebeurtenis, waarbij sprake is van vrees voor aantasting van
    de veiligheid, voor ontregeling van de (lokale) democratische
    besluitvorming of voor verstoring van het maatschappelijk
    verkeer of aantasting van een lokaal vitaal belang’. Zij noemen
    de volgende door de rid gehanteerde inlichtingenmiddelen:
    open bronnen, zoals kranten, internet en overige
    media en informatie van deskundigen,
    politiebestanden, zoals het Voetbal Volg Systeem
    (vvs) dat operationeel is bij het Centraal
    Informatiepunt Voetbalvandalisme,
    verschillende vormen van observatie, zoals het al
    dan niet met camera’s volgen van voetbalsupporters
    die onderweg zijn naar een wedstrijd,
    gesprekscontacten en informanten die uit eigen
    beweging of op verzoek informatie verstrekken
    of inwinnen.
    Deze middelen worden door een of meer riden gebruikt in
    het kader van de informatieinwinning ten behoeve van de
    openbare orde. Aan het gebruik van politile in.ltranten
    (undercovers) bestaat bij de meeste korpsen geen behoefte
    gezien de investering in tijd en geld die niet op zou wegen
    tegen het rendement. Daarnaast speelt de kans van ontdekking
    door en repercussies vanuit de doelgroep een rol.
    Blijkbaar is de vrees daarvoor groter als men ‘eigen mensen’
    inzet dan wanneer een burgerinformant wordt ingezet. De
    ministers signaleren met betrekking tot de inzet van burgers
    wel het probleem dat er geen regeling bestaat om hen af te
    schermen, maar dat nemen ze op de koop toe. Telefoontaps
    zouden ten behoeve van de informatieinwinning niet worden
    ingezet, domweg omdat dat niet mag. Peper en Korthals vinden
    dat die mogelijkheid ook niet gecreerd dient te worden:
    ‘Het te dienen belang is onvoldoende zwaarwegend om een
    dergelijke ingrijpende onderzoeksbevoegdheid toe te staan. ‘
    Het overzicht ‘methoden van informatieinwinning’ in de
    scriptie van Paulis is wat uitgebreider dan dat van de ministers.
    Hij vermeldt er wel nadrukkelijk bij dat het denkbare
    methoden betreft en laat in het midden of die in de praktijk
    worden gebruikt. Deze ‘slag om de arm’ relativeert hij wellicht
    met de afsluitende zin van zijn scriptie: ‘Het bloed kruipt
    immers waar het niet gaan kan, criminaliteit wordt bestreden
    en de openbare orde wordt gehandhaafd, met of zonder nadere
    wetgeving. ‘ Paulis benoemt drie hoofdcategorien:

    Observatie
    1. aftappen van telecommunicatie (telefoon, fax, email)
    2. inzage in computerbestanden
    3. scannen van mobiele telefoons
    4. direct a?uisteren
    5. fysiek observeren en volgen
    6. gebruik van plaatsbepalingsapparatuur
    7. fotograferen en videoopnames

    Menselijke bronnen
    1. informanten
    2. agenten

    Overige vormen van informatieinwinning,
    waaronder de open bronnen en menselijke/
    ambtelijke bronnen, niet zijnde informant of agent.

    Mulder geeft in zijn scriptie vergelijkbare methoden. Hij gaat
    wat dieper in op de inzet van agenten en beschrijft die methode
    als ‘het penetreren van een organisatie/ groep middels een
    burger’. Hij onderscheidt drie manieren waarop een agent
    kan worden ingezet: middels een relatie van een bij de organisatie/
    groep betrokken persoon, in de open activiteiten van
    de organisatie/ groep of in de kern van de organisatie/ groep.
    En verder zijn er opbouwagenten (opgeleid en begeleid door
    de rid om van buitenaf te in.ltreren) en draaiagenten (al in
    de groep aanwezig).
    Uit de praktijk is aan de lijst van Paulis nog toe te voegen:
    het deelnemen aan maillijsten. Zo is gebleken dat tenminste
    de rid GelderlandZuid geabonneerd is op De Aktielijst, een
    maillijst waarop naast een paar honderd actievoerders en groepen
    ook journalisten en andere belangstellenden zijn
    aangesloten. Via De Aktielijst worden veel oproepen en andere
    ‘actienieuwtjes’ verspreid.
    Paulis stelt dat ‘zijn’ methoden onder 1. 1 t/ m 4 in het kader van
    de informatieinwinning ten behoeve van de openbare orde, bij
    het ontbreken van een wettelijke regeling, in principe niet zijn
    toegestaan. Dat geldt volgens hem ook voor de methoden
    onder 1.5 t/ m 7, tenzij zij betrekking hebben op openbare
    gebeurtenissen en niet te stelselmatig worden toegepast. De
    inzet van menselijke bronnen zou volgens Paulis ook, ondanks
    het ontbreken van een wettelijke regeling, toegelaten zijn mits
    geen te persoonsgerichte informatie wordt verzameld. Hij signaleert
    ook nog de mogelijkheid van een soort Ubocht. Voor
    het volgens hem niet toegelaten a?uisteren van de telecommunicatie
    geeft hij een voorbeeld uit 1987. Begin januari werd
    toen duidelijk dat krakers ‘hard verzet’ voorbereidden tegen
    een ophanden zijnde ontruiming van een gekraakt pand. Voor
    de rid was het erg nuttig telefoons af te luisteren, maar dat
    mag die rid niet. Paulis laat open of het toch gebeurd is: ‘In
    casu zal het voor de politie, in verband met te nemen maatregelen
    ter handhaving van de openbare orde, van belang zijn de
    exacte plannen te kennen. Het afluisteren van de telefoon kan
    hiervoor een goed hulpmiddel vormen. ‘ Op 18 januari 1987
    werd een tapmachtiging afgegeven, o; cieel ten behoeve van
    de opsporing van de daders van andere ‘krakersacties’. De aanvraag
    van de tapmachtiging vermeldt nadrukkelijk als reden
    om tot a?uisteren over te gaan ‘het inzicht krijgen in de activiteiten
    van de groep’ van enige tientallen krakers. 10 Paulis sluit
    zijn scriptie af met een pleidooi voor nadere regelgeving. Hij
    stelt vast dat de Politiewet noch een behoorlijke de.nitie geeft
    van openbareordehandhaving, noch een behoorlijke regeling
    van de bevoegdheden die bij de informatieinwinning op dit
    vlak kunnen worden gehanteerd.
    Privacy in het geding
    Zoals gezegd, hebben de ministers van Binnenlandse Zaken
    en Justitie hier een andere kijk op. Naast het gebruik van open
    bronnen zien zij als te hanteren inlichtingenmiddelen de
    observatie, de inzet van informanten en de weinig of niet
    gebruikte inzet van een politile undercover. Peper en Korthals
    menen dat voor de inzet van deze middelen slechts een aparte
    wettelijke regeling in het leven zou hoeven te worden geroepen
    als het gebruik van deze middelen zou leiden tot ‘een min of
    meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven’.
    Dat nu zou bij het groepsgerichte onderzoek in het kader van
    het openbareordebeleid niet het geval zijn. In dit onderzoek
    zouden observatie en de inzet van agenten/ informanten
    immers niet stelselmatig gericht zijn op (individuele) personen.
    Paulis, de man uit de praktijk, denkt hier iets anders over.
    In zijn de.nitie van ‘informatieinwinning’ neemt hij nadrukkelijk
    het verzamelen van persoonsgerichte gegevens, mits in
    relatie tot (beoogde) ordeverstoring, op. De enige problemen
    die de ministers signaleren, zijn het ontbreken van een regeling
    voor de vergoeding en het afschermen van informanten,
    en het ontbreken van een regeling voor het onder valse identiteit
    deelnemen aan een chatbox of nieuwsgroep op internet.
    Dit laatste met name omdat binnen zo’n chatbox of nieuwsgroep
    uitingsdelicten zouden kunnen worden beraamd.
    Waar de ministers aan voorbijgaan, is dat het hanteren van
    persoonsregistraties bij de riden het gebruik van de verschillende
    inlichtingenmiddelen wel degelijk ‘een min of meer volledig
    beeld van bepaalde aspecten van iemands leven’ kan
    opleveren. Veel riden houden er, naast onderwerpdossiers
    ten aanzien van de verschillende taakvelden, een of meer
    persoonsregistraties op na. De rid van de regiopolitie
    GelderlandZuid doet bijvoorbeeld al enkele jaren structureel
    onderzoek naar de volgende taakvelden: voetbalvandalisme
    (in 2001 globaal 35% van de effectieve werktijd), dierenrechtenactivisme
    (10%) en extreemrechts, vreemdelingenhaat,
    kraken van panden en milieuactivisme (ieder ongeveer 15%
    van de effectieve werktijd). De andere politieregio’s houden er
    vergelijkbare taakvelden op na. In een vanaf 1997 aangelegd
    politieregister komen, in GelderlandZuid, op deze taakvelden
    2510 personen voor. Dat is uitzonderlijk veel. De meeste
    regio’s hebben over enkele tientallen tot enkele honderden
    mensen gegevens vastgelegd. Een regio als RotterdamRijnmond
    (22 riders) houdt gegevens aan over 900 mensen,
    waarvan de helft op het taakveld voetbalvandalisme. In
    AmsterdamAmstelland (15 medewerkers) gaat het om 1400
    mensen. Alleen Haaglanden (11 riders) springt er nog uit:
    4300 geregistreerden. In de regio ZuidHollandZuid, een
    korps met een kleine maar groeiende rid (van twee naar vier
    personen), worden op dezelfde aandachtsterreinen als in
    GelderlandZuid, minus kraken, gegevens aangehouden van
    93 personen. Over deze rid zijn berichten in de media verschenen
    als zou die uitbreiding samenhangen met het groeiende
    verzet tegen infrastructurele projecten. Volgens de
    korpsleiding hangt de uitbreiding samen met de algehele
    verhoging van de werkdruk.
    Van de geregistreerde personen wordt in GelderlandZuid
    vastgelegd wie zij zijn en waar ze gesignaleerd zijn in relatie
    tot het betre=ende taakveld. Daarnaast knnen onder meer en
    voor zover relevant gegevens worden vastgelegd over bijnamen,
    aliassen, geslacht, adreshistorie, nationaliteit, spreektaal,
    signalementgegevens, foto’s, karaktereigenschappen,
    persoonlijke omstandigheden, opleidingen en beroepen,
    levenswijze, contacten en contactadressen, plaatsen van geregeld
    verblijf, bewegingen, communicatiemiddelen, voeren
    vaartuigen, activiteiten en modus operandi, .nancile gegevens
    en lidmaatschap van organisaties. Van een Nijmeegse
    kraker is gebleken dat over de jaren 19982000 al snel enkele
    tientallen meldingen in het systeem voorkwamen.
    Peper en Korthals sluiten hun standpuntbepaling af met
    de conclusie dat geen nieuwe regelgeving nodig is. Wel vinden
    zij dat met het oog op het toen nog naderende ek 2000
    op korte termijn gekomen moest worden tot een handleiding
    voor de inzet van inlichtingenmiddelen in de praktijk.
    Een bizarre handleiding
    In januari 2000 verschijnt de ‘handleiding informatieinwinning
    openbare orde’. 11 De handleiding is opgesteld in samenspraak
    met vertegenwoordigers van de Advies Commissie
    Inlichtingen (aci) van de Raad van Hoofdcommissarissen en
    ademt zeker waar het de gehanteerde casus betreft een bizar
    vijandbeeld. Het stuk is totstandgekomen tegen de achtergrond
    van een aanstaand ek 2000. Uit vrees voor ernstige
    ordeverstoring bij die gelegenheid is de noodzaak tot het
    inzetten van verdergaande inlichtingenmiddelen een item
    geworden. Als voorbeeld van ordeverstoring wordt echter een
    fictieve casus gegeven die betrekking heeft op de milieubeweging.
    Een korte weergave: de burgemeester van de gemeente
    Herwegsel aan de IJzeren Rijn, de omstreden goederenspoorlijn
    in Limburg, vreest voor openbareordeverstoringen omdat
    de landelijke milieubeweging zich roert. Die beweging bestaat
    uit vele honderden aanhangers die ‘hebben bewezen het middel
    van gewelddadig activisme niet te schuwen’. De rid besluit
    informant Jan te gaan runnen, die daarvoor 100 per week
    zal krijgen plus onkostenvergoeding. Zijn identiteit zal worden
    afgeschermd: de milieuactivisten hebben er immers
    ‘geen problemen mee om andersdenkenden te bedreigen of
    te mishandelen’. Al snel komt ook nog de groep Bomen en
    Bossen Voor Alles (BBVA) in beeld, een groep die in staat is ‘op
    grote schaal vernielingen aan te richten’. Op een bijeenkomst
    van de milieubeweging (250 aanwezigen, onder wie maar
    liefst vijftig BBVA’ers) blijkt een van de aanwezigen een geweer
    bij zich te hebben. De rid weet, onder meer via Jan, dat de
    actievoerders een snelweg willen blokkeren. Vanuit de blokkade
    zullen de actievoerders, ‘gevuld met drank en vrijwel
    zeker verdovende middelen, op zoek gaan naar een locatie of
    evenement ‘waar nog wat te doen is’. In het verleden is bijvoorbeeld
    sprake geweest van het plegen van vernielingen bij
    een asielzoekerscentrum.
    Tot zover de fictieve casus, die meer zegt over de realiteitszin
    van de aci dan over de milieubeweging zoals we die in
    Nederland kennen.
    Door middel van het onrealistische beeld van de aci, zelfs bij
    het alom gevreesde supportersgeweld is slechts zelden sprake
    van de aanwezigheid van geweren, wordt de toepassing van
    vergaande inlichtingenmiddelen goedgepraat: het onderzoek
    doen naar een, volgens de burgemeester uit de casus,
    ‘lastig’ gemeenteraadslid, de inzet van wat een informant
    genoemd wordt; de vraag is of niet eerder sprake is van een
    (gestuurde) agent, het installeren van een videocamera bij een
    gekraakt pakhuis, ook als dat bewoond wordt door mensen
    die niets met de acties te maken hebben, het inzetten van
    een observatieteam.

    De handleiding geeft een mogelijkheid informanten af te
    schermen: de informant wordt gecodeerd opgenomen in een
    lijst van informanten en als informatie wordt geoperationaliseerd,
    dan gebeurt dat door een procesverbaal van de chef rid
    waarin de naam van de informant niet voorkomt.
    Groenfront!: de windmolens van Herman Oolbekkink
    Vanuit een vergelijkbare beeldvorming als die ten grondslag
    ligt aan de handleiding ontstaat in 1999 het CICI. Dit Centraal
    Informatie en Cordinatiepunt Infrastructurele Projecten
    moet vanaf 1 januari 2000 informatie verzamelen, bundelen
    en exploiteren met betrekking tot het verzet tegen grote
    infrastructurele projecten (Betuwelijn, uitbreiding Schiphol,
    hsl). Het is een Gelders/ Nijmeegs initiatief, dat echter snel te
    verhuizen is naar plekken waar het verzet toeneemt. Het CICI
    richt zich niet alleen op radicale actievoerders, wat dat ook
    mogen zijn. Het is een samenwerkingsproject van acht politieregio’s:
    GelderlandZuid, GelderlandMidden, Noorden
    OostGelderland (noordtak Betuwelijn), ZuidHollandZuid,
    RotterdamRijnmond (Betuwelijn), Kennemerland, HollandMidden
    en Middenen WestBrabant (hsl). In de loop van
    2000 is LimburgNoord hieraan toegevoegd vanwege de eventuele
    aanleg van de Ijzeren Rijn. Het wisselt informatie uit
    met de BVD. 12
    Het CICI is een idee van de Nijmeegse ridchef Herman
    Oolbekkink. Deze reisde in 1996, na het lezen van een verslag
    over een milieuactiekamp in ZuidWales in het actieblad
    NN, af naar een gebied in Engeland waar geprotesteerd werd
    tegen de aanleg van een stuk autoweg. In een verslag in het
    personeelsblad van de regiopolitie GelderlandZuid, GaZet,
    verhaalt hij over boomhutten, tunnels, vastgeketende actievoerders
    n de hoge kosten die het optreden tegen dergelijke
    acties met zich meebrengt. Gelukkig, zo stelt Oolbekkink vast,
    zijn de Engelse travellers voorlopig nog wel even zoet in eigen
    land, ‘zodat het niet te verwachten is dat zij de Noordzee zullen
    oversteken’. Maar, zo sluit hij zijn reisverslag af: ‘Als het
    Nederlandse activisten lukt deze actievormen hier in te voeren
    en ze er voldoende mensen warm voor krijgen, dan kan de
    politie de borst nat maken. Wellicht is de tijd voor de politie
    en bestuur rijp om zich eens te bezinnen op dit fenomeen, de
    actiewereld gaat ons al voor. ‘
    Oolbekkink zag zijn kans schoon toen tussen april 1998
    en maart 1999 verschillende panden werden gekraakt op het
    Betuwelijntraject. Tijdens een vergadering van enkele leden
    van de Raad van Hoofdcommissarissen, op 31 maart 1999,
    wordt het CICI gelanceerd. In een brief van 5 juli 1999 van de
    ZuidGelderse korpschef aan de minister van Binnenlandse
    Zaken, die met geld over de brug moet komen, wordt een
    schrikbeeld van verzet geschetst. Verwezen wordt naar het
    verzet in Engeland en Japan tegen grote infrastructurele projecten.
    ‘De projecten zijn’, aldus de korpschef, ‘zeer omstreden,
    de actiegroepen zeer actief en zij spannen zich zeer in
    om tot grote verhinderingen te komen. Zij zijn dan ook zeer
    goed georganiseerd en hebben zeer e=ectieve technieken ontwikkeld
    om het de uitvoerders zeer moeilijk te maken. In
    Engeland hebben deze fenomenen zich tenslotte fors voorgedaan.
    De actievoerders ketenen zich vast hoog in bomen, zij
    graven zich in een ingewikkeld net van ondergrondse gangen.
    Hierop zijn veel varianten denkbaar. ‘ Deze superlatieven leiden
    tot een angstwekkende conclusie voor de Nederlandse
    situatie: ‘Niet alleen is er werk van actievoerders te verwachten,
    maar ook van de lokale bevolking. Preparatie vanuit de
    politie in het belang van de openbare orde, is dan ook van
    groot belang. ‘
    En: ‘Dit klemt temeer, nu in de politieregio GelderlandZuid
    zich signalen voordoen, die erop kunnen wijzen dat ook
    bij de genoemde infrastructurele werken acties zullen komen.
    Zo zijn er verschillende woningen gekraakt op het
    Betuwetraject door actievoerders. Zij zijn bezig een goede
    relatie op te bouwen met de lokale bevolking en er zijn signalen
    dat men aan het graven is. ‘
    Tijdens de vergadering van 31 maart hebben twee politiemensen
    uit Engeland en een vertegenwoordiger van de BVD
    presentaties gehouden. Oolbekkinks doemscenario en de presentaties
    hadden effect: de vergadering besloot unaniem dat
    er, gezien de veelheid van regio’s en de (inter) nationale organisatiegraad
    van de actievoerders, op landelijk niveau actie
    geboden was. Nadat minister Peper ook nog het subsidieverzoek
    had gehonoreerd, was het CICI geboren. Oolbekkink
    werd zelf operationeel chef. Daarnaast zou de club bestaan uit
    een bewerker/ analist, een administratief medewerker en een
    aantal informatierechercheurs. Over de exacte startdatum
    bestaat nog onduidelijkheid. Volgens onderzoekers van het
    aan de Universiteit van Twente verbonden Instituut voor
    Maatschappelijke Veiligheidsvraagstukken (ipit) was het CICI
    al operationeel voor de o; cile startdatum, 1 januari 2000. 13
    Volgens de politie in Nijmegen is het gewoon gestart op de
    o; cile datum. Voor die tijd maakte het CICIwerkterrein, het
    verzet tegen grote infrastructurele projecten, wel deel uit van
    de activiteiten van afzonderlijke aangesloten riden.
    In de hoedanigheid van hoofd van de rid GelderlandZuid
    vergezelde Herman Oolbekkink in het najaar van 1999 een
    afvaardiging van de Projectorganisatie Betuweroute op een
    reisje langs de burgemeesters van de gemeenten Bemmel,
    Elst, Valburg en Geldermalsen waar de actiegroep Groenfront!
    in totaal acht panden had gekraakt. Oolbekkink maakte
    zich niet als zodanig bekend. Een van de burgemeesters
    moest er na het gesprek door een ambtenaar op gewezen worden
    dat een van zijn gesprekspartners voor de politie werkte
    en hoofd van de inlichtingendienst was. De ridchef schetste
    in het gesprek een beeld van de Groenfront!activisten dat
    de burgemeester op grond van zijn eigen informatie niet
    erg geloofwaardig voorkwam. De rid’er had het over ‘zeer
    bedreigend’, ‘gevaarlijke typen’, waarmee ‘korte metten’ moest
    worden gemaakt. De burgemeester heeft het ernstig
    bevreemd dat juist een politieambtenaar dit beeld schetste en
    dat deze zich zo eenzijdig aan de zijde van een particuliere
    partij schaarde. 14 Twee jaar later blijkt Oolbekkink er nog
    steeds een dergelijk vijandsbeeld op na te houden. In een
    interview met De Gelderlander (7 juli 2001) suggereerde hij dat
    er bij de Betuwelijnpanden emmers met stenen boven de
    voordeur stonden.
    Het CICI dient informatie in te winnen over ‘groepen en
    organisaties die tot doel hebben de aanleg van infrastructurele
    projecten te verhinderen dan wel te bemoeilijken’. Het CICI
    bundelt en analyseert de informatie die afkomstig is van de
    verschillende deelnemende korpsen, die op hun beurt door
    het CICI van informatie worden voorzien. In 2000 verstrekte
    de rid van de regiopolitie ZuidHollandZuid over acht personen
    gegevens aan het CICI, de rid ontving over tien personen
    gegevens. Met andere aangesloten regio’s werden amper persoonsgegevens
    uitgewisseld.
    Daarnaast onderhoudt het CICI namens de deelnemende
    korpsen contacten ‘met bij de bouw van grote infrastructurele
    werken betrokken private en publieke factoren’.
    De tweede voortgangsrapportage van het CICI aan de
    minister van Binnenlandse Zaken, van 2 januari 2001, maakt
    melding van het ‘gerealiseerd zijn van aanspreekpunten bij de
    betrokken organisaties’. Uit een brief van de korpschef van de
    regio GelderlandZuid aan OBIV van 8 maart 2001 blijkt echter
    dat de ‘enige gesprekspartner de Projectorganisatie
    Betuweroute is’. Dat is zo tot de opheffing van het CICI gebleven.
    Met die organisatie vindt geregeld mondeling overleg
    plaats, waarvan geen verslagen worden gemaakt. Het voorgenomen
    landelijk platform waarin de BVD, vertegenwoordigers
    van de betrokken ministeries en korpsleidingen zouden deelnemen,
    is nooit van de grond gekomen. Bij het CICI is uit de
    regio’s GelderlandZuid, GelderlandMidden en Noorden
    OostGelderland elk een informatierechercheur gedetacheerd
    en er is een administratief medewerkster aangesteld. Soms
    wordt administratieve ondersteuning vanuit een andere regio
    verleend. Dit gebeurde in 2000 bijvoorbeeld vanuit het korps
    ZuidHollandZuid (Dordrecht).
    Herman Oolbekkink zou tot zijn pensionering in juni
    2001 projectleider blijven. In de loop van 2000 is hij echter
    van die taak ontheven. Reden: onverenigbaarheid van de BVDtaak
    die Oolbekkink ook vervult en het openbareordekarakter
    van het CICI. Dit is opmerkelijk, want bij iedere rid is sprake
    van een dergelijke vermenging. Bovendien ging het CICIwerkplan
    van 1999 er nog van uit dat alle CICIambtenaren
    juist artikel 18functionarissen zouden zijn, dat wil zeggen
    politieambtenaren die op grond van artikel 18 van de oude wiv
    BVDwerkzaamheden verrichten (in de praktijk rid’ers).
    De tweede voortgangsrapportage van het CICI meldt trots dat
    ‘het team op adequate wijze heeft kunnen reageren op ont
    wikkelingen die een mogelijke impact hadden op de openbare
    orde’. En: ‘Alle vergaarde informatie uit open en zogenaamde
    gesloten bronnen is inmiddels in geautomatiseerde
    registers verwerkt. ‘ Bij het CICI wordt per infrastructureel project
    een onderwerpdossier aangehouden.
    Het heeft voorts een persoonsregister aangelegd, waarin 238
    namen voorkomen. Met betrekking tot deze ‘subjecten’ wordt
    men steeds vaker geconfronteerd met informatie over andere
    activiteiten dan waar het CICI voor bedoeld is: antimilitarisme,
    acties tegen kernenergie en kernwapens en milieuactivisme
    in het algemeen. Het team behandelt deze informatie als ‘bijvangst’
    en stelt, aldus de voortgangsrapportage, dat ze ‘derhalve
    aan de informatiebehoefte van de collega’s (rid’ers) in
    den lande maar beperkt kan voldoen’. In 2000 heeft het besloten
    ook met de regio LimburgNoord samen te werken vanwege
    de eventuele aanleg van de IJzeren Rijn. Het CICI doet
    ook onderzoek naar het verzet tegen de voorgenomen aanleg
    van een Multimodaal Transportcentrum (MTC ) bij Nijmegen.
    De Betuwelijn
    De vraag rijst hoe adequaat het CICI zijn werk doet. Ht project
    waar het zich met name mee heeft beziggehouden, is het
    verzet tegen de aanleg van de Betuwelijn. Volgens de onderzoekers
    van het ipit zou het CICI de Projectorganisatie
    Betuweroute aanvankelijk hebben geadviseerd de gekraakte
    panden op het traject niet te (laten) ontruimen. Dit advies
    kwam van de rid GelderlandZuid en niet van het CICI, dat
    immers bij het kraken van de panden nog niet bestond.
    Argument was dat de krakers in de panden redelijk geclusterd
    zaten. Door ze te laten zitten waren ze gemakkelijker in de
    gaten te houden. We mogen ervan uitgaan dat CICI/
    Oolbekkink de belangrijkste toeleverancier van informatie
    was toen het op 8 en 9 februari 2000 wel tot ontruiming
    kwam. Oolbekkink was de Chef Info tijdens de ontruimingsoperatie.
    Het heeft er veel van weg dat de vooraf aan de eigen
    organisatie verstrekte informatie van eenzelfde kaliber was als
    die welke eerder aan de vier burgemeesters in de Betuwe werd
    gegeven: groot gevaar was te duchten van de actievoerders
    van Groenfront! Anders is niet te verklaren hoe het tot zo’n
    buitenproportionele politieinzet is gekomen als op de ontruimingsdagen
    bleek: zeshonderd politiemensen tegenover
    ongeveer tachtig actievoerders.
    De ‘voorinformatie’ was overigens behalve van het CICI
    afkomstig van de plaatselijke politie (waarnemingen tijdens
    de surveillance, persoonlijke indrukken van de netwerkers) en
    de politieonderhandelaars die vanaf kort voor de ontruimingen
    werden ingezet. Het betreft gespecialiseerde onderhandelaars
    die onder meer bij gijzelingen in actie komen. Het CICI
    maakte gebruik van zowel open bronnen (zoals kranten en de
    website van Groenfront!) als agenten of informanten. 15
    Op zaterdag 20 november 1999, kort voor de o; cile start
    van het CICI werd een jonge vrouw uit een van de Betuwelijnkraakpanden
    benaderd door ‘Peter’, een medewerker van de
    rid van het politiekorps LimburgNoord, met het oog op het
    verkrijgen van informatie over acties van Groenfront! De
    rid’er wilde weten wie van Groenfront! deel uitmaken en wie
    er in de gekraakte panden op het traject van de Betuwelijn zitten.
    Bovendien wenste hij informatie over te verwachten
    acties rond (de ontruiming van) die panden. De vrouw weigerde
    op de benadering in te gaan. 16
    De rid LimburgNoord bleef actief ten aanzien van de
    Betuwelijnpanden. Na de aanhouding van drie vrouwen bij de
    ‘bevrijdingsactie’ van milieuactiviste Gonnus op 8 januari
    2000 sprak weer een ‘Peter’ een nietgearresteerde vrouw aan
    in de hal van een politiebureau van Venlo. Hij bleek veel over
    haar te weten en ging een uitgebreid gesprek met haar aan
    over actievoeren, criminalisering van actievoerders, geweld en
    de Betuwelijnpanden. Uiteindelijk bood hij haar nog een lift
    aan. De activiste ging hier niet op in.
    Binnen het politieapparaat was men niet erg tevreden over
    de informatievoorziening vanuit het CICI naar de uitvoerenden
    tijdens de ontruimingsactie in februari 2000. De politieorganisatie
    was op technisch niveau onderverdeeld in de
    clusters Elst/ Bemmel, Valburg en Geldermalsen en er werden
    vier Bratragroepen ingezet uit Groningen, Utrecht en
    Amsterdam. Deze ? oorspronkelijk: branden traangasgroepen
    ? zijn gespecialiseerd in het verwijderen van uiteenlopende
    vormen van fysieke obstakels. De commandanten
    van de clusters en Bratragroepen vonden dat het te lang
    duurde voordat zij de beschikbare informatie daadwerkelijk
    kregen. Het CICI verweerde zich met de vertrouwelijkheid van
    de informatie en de noodzaak tot bronbescherming. De
    Algemeen Commandant, de hoogste tactisch uitvoerende van
    de operatie, is eraan te pas gekomen om de informatie alsnog
    op technisch niveau te krijgen. Te laat bleef het echter. Hoe
    dan ook werden de risico’s op operationeeltechnisch (leidinggevend)
    niveau (vooraf) stukken lager ingeschat dan gebeurde
    op centraal en door het CICI inge?uisterd niveau. Het CICI
    maakte te hoge inschattingen van het aantal actievoerders en
    van hun gewelddadigheid. Aan de andere kant voorzag het
    niet dat de actievoerders zich zouden verschansen in bomen
    en vastberaden waren in hun (geweldloze) verzet. 17 Dit laatste
    is nu juist kenmerkend voor de wijze van verzet van een actiegroep
    als Groenfront! Dat had Oolbekkink al kunnen vaststellen
    tijdens zijn snu=elstage in Engeland.
    De ontruimingsactie in februari 2000 heeft veel geld en
    middelen gekost. Dat is ook precies wat Groenfront! beoogt:
    het vertragen van de realisatie van infrastructurele projecten en
    het op hoge kosten jagen van de partijen die tot realisatie willen
    overgaan. Op die manier hoopt het dat bedrijven en overheden
    zich op termijn wel een paar keer bedenken alvorens tot
    bepaalde projecten te besluiten. Het CICI is in het leven geroepen
    om deze doelstelling van de actievoerders te neutraliseren.
    Groenfront! heeft zich niet alleen rond de gekraakte panden
    op het Betuwelijntraject gemanifesteerd. In 2000 is het
    overgegaan tot bezettingen van bouwterreinen. Ook hierbij is
    schade aangericht in de zin van vertraging en is politieinzet
    nodig geweest om de actievoerders te verwijderen en aan te
    houden. Het CICI heeft die acties niet voorkomen. Wel wordt
    voor het CICI zo’n vier ton per jaar uitgetrokken, werken er
    drie politiemensen fulltime en legt het van honderden burgers
    privacygevoelige gegevens aan, die overigens ook al berusten
    bij de rid van afzonderlijke regio’s en die niet tot een beter
    plaatje leiden dan de informatie die mensen uit de basispolitiezorg
    of op plaatselijkambtelijk niveau kunnen aanleveren.
    Het CICI functioneert en disfunctioneert bovendien als
    iedere andere geheime dienst omdat men op een hoop
    gegevens blijft zitten zonder die te (willen) operationaliseren.
    Het CICI is een overbodig project geweest. Opgestart op
    basis van een wat hysterische reactie van inlichtingenman
    Oolbekkink na zijn bezoek aan Engeland en opgeblazen door
    diens korpsleiding in een verkooppraatje naar andere korpsen
    en de departementsleiding bij Binnenlandse Zaken, heeft het
    CICI ook mee kunnen varen op de tenminste publicitair succesvolle
    Groenfront! golven. Na de ontruimingen van de
    gekraakte panden op de Betuweroute had het CICI echter al
    snel niets meer te doen.
    In politieland is men er inmiddels ook achter dat het CICI
    weggegooid geld is. Eind 2001 wordt het project opgedoekt.
    Het persoonsregister wordt vernietigd en eenieder gaat over
    tot de orde van de dag: de riden waarvoor dat relevant is, zullen
    een taakveld ‘grote infrastructurele projecten’ houden met
    daaraan gekoppelde persoonsgegevens. Alleen de uitwisseling
    tussen de verschillende riden wordt mogelijk wat stugger.

    Voetbalvandalisme

    Op het gebied van voetbalvandalisme is een enigszins met het
    CICI vergelijkbare club ondergebracht bij de regiopolitie
    Utrecht: het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme
    (CIV ). Het CIV bestaat sinds 1986 en houdt zich bezig met het
    verzamelen en analyseren van feiten en gegevens betre=ende
    voetbalvandalisme, waaronder het CIV momenteel verstaat:
    ‘Gedragingen van personen, alleen of in groepen, in relatie tot
    een in Nederland of in het buitenland gespeelde voetbalwedstrijd,
    waarbij tenminste n club uit het betaalde voetbal of
    het nationale elftal is betrokken, die te maken hebben met
    verstoring van de openbare orde/ veiligheid en/ of het plegen
    van strafbare feiten met betrekking tot die wedstrijd in en
    rond het stadion, dan wel gepleegd tijdens het gaan naar en
    van deze wedstrijd. ‘
    Het CIV bestond in 2000 uit een afdelingshoofd, twee
    beleidsmedewerkers en een administratief medewerker. In
    vergelijking met het CICI en in relatie tot de ernst van de ‘dreiging’
    is het dus een kleine club. Een ander opmerkelijk verschil
    zit in de personen over wie gegevens bij het CIV worden
    geregistreerd. Natuurlijk is er allereerst het onderscheid tus
    sen ‘voetbalvandaal’ en ‘infrastructuuractivist’. Belangrijker is
    echter het verschil dat gegevens worden verzameld over personen
    die zijn aangehouden of tegen wie procesverbaal terzake
    van een strafbaar feit is opgemaakt (CIV ) en verdachten
    van met openbare ordeverstoringen samenhangende strafbare
    feiten en personen die naar redelijkerwijs kan worden vermoed
    direct betrokken zullen zijn bij verstoringen van de
    openbare orde (CICI).
    Dit verschil heeft ook grote gevolgen voor het soort gegevens
    dat wordt vastgelegd. In het geval van het CIV betreft het
    ‘doorsnee’ aanhoudinggerelateerde informatie. Bij het CICI
    kunnen veel privacygevoeliger gegevens worden vastgelegd,
    het CIV heeft beleidsmedewerkers, het CICI beschikt over
    informatierechercheurs.
    Bij het CIV worden in ieder geval drie jaar na een laatste
    aanhouding of als vast is komen te staan dat iemand ten
    onrechte is aangehouden de gegevens verwijderd. Zo’n hard
    moment (moment van aanhouding) en toetsbaar gegeven
    (terecht/ onterecht aangehouden) ontbreken bij het CICI.
    Belangrijke bron van informatie voor de CIV medewerkers
    zijn de door de bij de verschillende regiokorpsen aangestelde
    voetbalcordinatoren aangeleverde wedstrijdverslagen. In het
    centrale CIV register werden vanaf het seizoen 19951996
    jaarlijks van ruim vijftienhonderd aangehouden mensen
    gegevens vastgelegd. 19 Voor een deel zijn het natuurlijk
    ‘dubbelen’: niet iedere nieuwe aanhouding betreft ook een
    nieuwe persoon.
    Het voetbalseizoen 19961997 bracht een ommekeer in de
    aanpak van het voetbalvandalisme dankzij een aantal inCIDenten
    waarvan het tre=en bij Beverwijk tussen Ajaxen
    Feyenoordsupporters ? waarbij Carlo Picornie het leven liet ?
    het ernstigste was. Onder aansturing van het ministerie van
    Binnenlandse Zaken werd het ‘Beleidskader ter bestrijding
    van voetbalvandalisme en geweld’ opgesteld. Kern hiervan is
    een zogeheten ketenbenadering: iedere bij de bestrijding van
    het voetbalvandalisme betrokken partij zal die maatregelen
    moeten nemen voor die zaken waar zij verantwoordelijk voor
    is. Voor de politie werd dit onder meer ingevuld door middel
    van de ‘adoptie’ van supportersgroepen: ‘Het zich structureel
    als politie verantwoordelijk weten voor de eigen supporter
    naar woonplaats en naar club. ‘ Een verbetering van de informatiepositie
    en het ‘kennen en gekend worden’ neemt hierbij
    een belangrijke plaats in.
    Het CIV stelt in zijn jaarverslag over het seizoen 19971998
    vast dat de rol van de riden binnen het voetbal relatief nieuw
    is en dat vanaf dit seizoen de betrokkenheid en informatieuitwisseling
    vergroot zal worden. Ook hier blijkt weer een verschil
    met het CICI: open informatie wordt verzameld en verspreid/
    uitgewisseld via/ door het CIV , gesloten informatie
    wordt rechtstreeks door de betre=ende riden met elkaar
    uitgewisseld. Het CIV komt hier niet aan te pas. Vanaf 1997 is
    de rid van het korps RotterdamRijnmond cordinator voor
    de uitwisseling van gesloten informatie.
    Een aanvullende bron van informatie bij het CIV had vanaf
    oktober 1999 het ‘Meldpunt Voetbalvandalisme’ moeten zijn.
    Het is een kliklijn (09001433) waarop iedereen (de voorbereiding
    van) voetbalvandalisme kan melden. Het nummer
    functioneert echter niet. Uit het jaarverslag 19992000 van
    het CIV : ‘Vele bellers bleken al snel op te hangen, verkeerd verbonden
    te zijn, dan wel onzin te vertellen. ‘ Tot en met mei
    2000 werd het nummer 912 keer gebeld. Slechts zes procent
    van de telefoontjes hadden enige relatie met voetbal.
    Het CIV slaagt erin een aardig leesbaar jaarverslag te
    maken over zijn activiteiten en de ontwikkelingen op het
    gebied van het voetbalvandalisme. Tot afname van geweld en
    vandalisme, van het aantal aanhoudingen en van de politieinzet
    heeft het bestaan van het CIV echter niet geleid. Een
    terugkerende vaststelling in de jaarverslagen is dat die afname
    er niet in zit. In december 2000 werd, na het verschijnen van
    het jongste CIV jaarverslag, in de media bericht dat het voetbalvandalisme
    zou afnemen. Het ging om een daling van het
    aandeel fysiek geweld op het totaal van aanhoudingen. Dat
    totaal was echter iets hoger dan het voorafgaand seizoen en de
    politieinzet was alleen maar weer toegenomen. Het aantal
    .rsto=enders was weer groot (75 procent) en 31 procent van
    de aangehoudenen was tussen de twaALF en achttien jaar oud.
    Het is de vraag of deze getallen de conclusie kunnen onderbouwen
    dat het voetbalvandalisme afneemt.
    Ook op het terrein van de bestrijding van voetbalvandalisme
    zien we weer het vastleggen van een enorme hoeveelheid gegevens
    van grote groepen mensen. Alleen al bij het CIV zelf
    gaat het om de gegevens van enkele duizenden mensen. Bij
    de verschillende riden worden van een nog veel grotere
    groep mensen gegevens bijgehouden. Die diensten registreren
    immers ook gegevens over mensen die niet zijn aangehouden.
    In de regio GelderlandZuid houdt de rid zich voor
    60 procent van het openbareordewerk bezig met voetbalvandalisme.
    Als we ervan uitgaan dat dit leidt tot een vergelijkbaar
    percentage geregistreerden, dan staan er in die regio zo’n
    1250 mensen in relatie tot voetbalvandalisme geregistreerd.
    Dat is bij benadering evenveel als het CIV op jaarbasis landelijk
    noteert. En dan zit in GelderlandZuid nog niet eens de
    grootste risicoclub. Ondanks al deze databanken slagen de
    politile informatieclubs er niet in het voetbalvandalisme
    terug te brengen. Intensievere bemoeienis door de riden en
    cordinatie op ridniveau in RotterdamRijnmond veranderen
    daar vermoedelijk weinig aan.
    Juist door de inzet van bijzondere inlichtingenmiddelen
    zal een goede informatieverstrekking naar het operationele
    vlak vaak weer stuklopen op handhaving en uitbreiding van de
    informatiepositie en bescherming van bronnen. Uit onder
    meer het onderzoek door het ipit naar het grootschalige
    optreden in de Betuwe kan afgeleid worden dat meer te verwachten
    valt van het ten aanzien van voetbalvandalisme ingevoerde
    adoptiestelsel en het ‘kennen en gekend worden’. Een
    direct contact tussen politiemensen uit de basiszorg en activisten
    of voetbalsupporters sorteert meer e=ect dan het in het
    geniep verzamelen van informatie, al was het alleen maar
    door de niet altijd zuivere motieven waarmee informanten en
    agenten informatie verstrekken en de vertekening die daardoor
    optreedt. Voor een direct contact zullen echter niet altijd
    mogelijkheden bestaan of zal niet steeds de bereidheid aanwezig
    zijn. Het is echter de vraag of de wijze waarop riden,
    met name middels gesloten bronnen, informatie verzamelen,
    kan resulteren in een juist en te operationaliseren beeld van
    de werkelijkheid. Liever geen beeld dan een vertekend en niet
    te gebruiken beeld, zou je zeggen.