Belangrijke veldwerkers voor de BVD zijn de medewerkers van
de Regionale Inlichtingendiensten. Ieder regionaal politiekorps
kent zo’n inlichtingendienst. rid’ers zijn zogeheten
artikel 60 functionarissen: artikel 60 van de Wet op de
Inlichtingenen Veiligheidsdiensten (wiv) draagt deze politieambtenaren
op werkzaamheden te verrichten voor de BVD.
Een van deze activiteiten is de informatievergaring in het
kader van de openbare orde.
Vreemd genoeg is er over dit onderwerp niet erg veel gepubliceerd,
ofschoon de inlichtingendienst van de politie al veel
langer, deels politieke, informatie verzamelt dan welke geheime
dienst in Nederland ook. Wie literatuur zoekt over dit
onderwerp vindt met name twee afstudeerscripties van voormalige
medewerkers van dergelijke inlichtingendiensten. In
beide gevallen betreft het medewerkers van de Plaatselijke,
later Regionale, Inlichtingendienst (pid/rid) van de politie in
Nijmegen. In 1988 studeerde inlichtingenrechercheur Th.
Mulder op het onderwerp af aan de Nederlandse Politie
Academie voor de cursus inspecteur der rijksrecherche. 1 In
1997 deed R. Paulis dat ook, maar dan aan de Katholieke
Universiteit Nijmegen in het kader van de opleiding
Nederlands Recht.
Mulder buigt zich in zijn scriptie over de noodzaak tot en
de wijze van informatievergaring. Paulis bekommert zich om
de normering van een en ander: waar liggen de bevoegdheden,
wie mag welke inlichtingenmiddelen gebruiken.
Regionale Inlichtingendiensten
Iedere Regionale Inlichtingendienst kent twee taken: informatievergaring
in het kader van de (regionale) openbare orde en
het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de BVD.
De BVD dient, kort gezegd, de staatsveiligheid te garanderen.
Het openbareordewerk, een politietaak, gebeurt onder verantwoordelijkheid
van de burgemeester. Het BVDwerk wordt
onder verantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse
Zaken verricht. Als BVD’er hebben de ridmedewerkers andere,
verdergaande bevoegdheden dan als politiemens. Als politiemens
daarentegen beschikt de rid’er over opsporingsbevoegdheid
en kan hij/ zij bijvoorbeeld een vuurwapen dragen.
Dat is voor een BVD’er weer niet weggelegd.
Formeel dienen de gegevens die vastgelegd worden binnen
de BVDtaak, strikt gescheiden te worden van gegevens die
verzameld worden binnen de openbareordetaak. Ook alle
feitelijke werkzaamheden dienen strikt gescheiden plaats te
vinden. Na de Tweede Wereldoorlog, met de Duitse Gestapo
vers in het geheugen, wenste Nederland geen gewapende
geheime staatspolitie.
De rid in Nijmegen is naar korpsgrootte de grootste van
Nederland. Er werken zeven mensen: een chef, een administratief
medewerker en vijf inlichtingenrechercheurs. De
rid’ers hebben een generale taakstelling: ze verrichten allemaal
zowel openbareordeals BVDwerkzaamheden. Dat doen
ze onder n leiding en in dezelfde ruimte.
In maart 2001 benaderde een ridmedewerker die zich
voorstelde als politieman een Nijmeegse kraker. Dat deed hij in
gesprek met de vader van de activist en in een telefoongesprek
met de jongeman zelf . Hij zou zich bij een ontmoeting ook als
politieman identi.ceren. Toen het eenmaal zover was, verscheen
op de afgesproken plek echter een tweetal mannen die
de activist meenamen naar een hotel. Hier maakten ze zich
bekend als medewerkers van de BVD. Een van de twee was weer
ridmedewerker, de ander was een echte BVDmedewerker. 3
In de regio LimburgNoord volgde in januari 2002 een
vergelijkbare benadering. ridmedewerker Peter van Baal
benaderde een jonge dierenrechtenactivist. Hij stelde zich,
aan de telefoon, voor als medewerker van de Limburgse
recherche. Ook bij een gesprek in een wegrestaurant waarbij
Arie Valentijn, dezelfde BVDmedewerker als bij de Nijmeegse
benadering, aanwezig was werd niet verteld dat het hier om
een BVDbenadering ging. Pas toen de jongeman hierover
door het Nijmeegse Onderzoeksbureau Inlichtingenen
Veiligheidsdiensten (OBIV) was ingelicht, werd dit door de
politieman toegegeven. Inmiddels hebben beide activisten
over deze gang van zaken klachten in gediend bij de Tweede
Kamer en de Nationale Ombudsman.
Deze benaderingen zijn recente voorbeelden van hoe het
in de praktijk vaak gaat. De wettelijk voorgeschreven scheiding
bestaat niet. Dat is ook niet verwonderlijk nu beide taken
en werkzaamheden zijn toevertrouwd aan dezelfde mensen:
de rid’ers. De wetgever verwacht van hen het onmogelijke, of
heeft via een achterdeur toch een Gestapoachtige dienst in
het leven geroepen. In de regio GelderlandZuid verrichten de
vijf inlichtingenrechercheurs, omgerekend in mensuren, voor
drie mensen BVDwerk, voor n mens openbareordewerk en
voor n mens antecedentenonderzoek voor het eigen korps.
Voor de BVD is de vermenging van taken handig, voor de burger
is het minder prettig. Medewerking aan de BVD is voor een
burger vrijwillig. Bij een uitnodiging door de politie is men
toch eerder geneigd te denken dat men niet kan weigeren.
Dat is onder meer vluchtelingen overkomen. Zij worden bij
de politie uitgenodigd, veronderstellen dat hun asielverzoek
besproken zal gaan worden en denken ook niet weg te kunnen
blijven. Ter plekke, vaak in het politiebureau, worden ze geconfronteerd
met een BVD’er. Ook andere burgers voelen zich dikwijls
minder vrij een uitnodiging van de politie te weigeren.
Tegen deze verstrengeling van taken en bevoegdheden is
in de afgelopen tien jaar door diverse organisaties stelling
genomen. Dat heeft onder andere geleid tot kritische kanttekeningen
door de parlementaire CommissieKalsbeek. 4 De
regering heeft later erkend dat het met name voor de burger
niet altijd even duidelijk is met wie hij te maken heeft: een
politieman of een BVD’er.
De enige mogelijkheid om dit probleem de.nitief op te
lossen is een pertinente scheiding aan te brengen tussen BVD
en politie. De BVD zou regionale steunpunten kunnen opzetten
en liaisons kunnen plaatsen bij de regiokorpsen van politie.
Artikel 60 van de wiv zou dan geschrapt kunnen worden.
Via de artikelen 61 en 62 van deze wet blijft men verzekerd
van informatie uit de politie(en justitie) organisatie. Die
artikelen verplichten immers politieen justitiebeambten alle
daarvoor in aanmerking komende informatie aan de BVD te
verstrekken. Bij de behandeling van deze wet in de Tweede
Kamer heeft deze aanpak het door hevig verzet van minister
van Binnenlandse Zaken De Vries niet gehaald. 6
Methoden van informatievergaring
De eerste moderne inlichtingendiensten in Nederland waren
de Plaatselijke Inlichtingendiensten (pid). Al in de negentiende
eeuw werd door de politie lokaal informatie verzameld. In
1919 besloot de regering dit lokale politieke inlichtingenwerk
beter te organiseren. Nog voor de Tweede Wereldoorlog werd
in 47 steden een lokale inlichtingendienst opgezet die voor
zijn informatie onder meer gevoed werd door ‘burgerlijke vertrouwenspersonen’.
Werklozencomits en activisten werden
in de gaten gehouden en er werd een centraal bestand opgebouwd
met de namen van tienduizend socialisten.
De pid-en zijn bij de regionalisering van de politie in
1994, samen met de Districtsinlichtingendiensten (DID en)
van de voormalige rijkspolitie, opgegaan in Regionale
Inlichtingendiensten (rid-en).
Sinds de jaren tachtig bestaat er, ook wetenschappelijk,
een grotere belangstelling voor de handhaving van de openbare
orde. Die belangstelling heeft veel te maken met ordeverstorend
maatschappelijk verzet en het voortgaande geweld
rond voetbalwedstrijden. De informatievergaring ten behoeve
van de ordehandhaving komt over het algemeen slechts zijdelings
ter sprake. Ze vindt van oudsher plaats onder verantwoordelijkheid
van de burgemeester en wordt uitgevoerd door
de politie. Mulder en Paulis verwijzen beiden in hun scriptie
naar een artikel van Maurice Punch in het Tijdschrift voor de
Politie van april 1985. Deze stelt dat de politie ‘niet louter moet
denken in termen van tactiek en techniek maar ook in termen
van cultuur en ideologie’. Paulis citeert: ‘Politiemensen kunnen
bijvoorbeeld gewelddadige situaties bestuderen in termen
van tactieken. […] Maar ze kunnen misschien meer leren van
een serieuze poging “de vijand” te bestuderen. […] Om dit te
kunnen begrijpen moeten wij de ideologie en de retoriek van
de beweging onder de microscoop leggen. […] We moeten hun
gedachten kunnen lezen. In onderhandelingen of confrontaties
is het uitermate van belang dat men hun gedachtengang
en hun manier van opereren kan begrijpen. ‘ Punch ziet daar
overigens in zijn artikel meteen een probleem: ‘Het is niet
onwaarschijnlijk dat juist politiemensen vrij veel moeite hebben
om het denkpatroon van radicalen te kunnen volgen
omdat zij immers pal aan de andere kant van het politieke en
sociale spectrum staan. ‘
De informatievergaring ten behoeve van de openbare orde
is lange tijd als vanzelfsprekende politietaak gezien: de politie
dient de openbare orde te handhaven en daar haar beleid op te
ontwikkelen; ten behoeve van dat beleid en de daadwerkelijke
handhaving dient de politie zich dus ook van de nodige informatie
te voorzien.
De bevoegdheid tot informatieinwinning zou dan, net
zoals voor het politieoptreden in het algemeen, voortvloeien
uit artikel 2 van de Politiewet. Inmiddels moeten we er, na een
uitspraak van de Hoge Raad en het rapport van de
CommissieVan Traa, van uitgaan dat voor het gebruik van
een bijzondere opsporings/ inlichtingenmethode, zeker als
deze inbreekt op een grondrecht, een speci.eke wettelijke
basis nodig is. Bijzondere methoden ten behoeve van de
opsporing zijn, door de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden,
geregeld in het Wetboek van Strafvordering. Ook de
inlichtingenmiddelen en bevoegdheden van de echte geheime
diensten, BVD en mid, zijn wettelijk geregeld.
Voor bijzondere methoden van informatieinwinning ten
behoeve van de openbare orde bestaat geen wettelijke regeling.
Dit werd in 1998 ook vastgesteld door de Adviescommissie
Inlichtingendiensten (aci) van de Raad van Hoofdcommissarissen
(rvh). In 1997 en 1998 vonden op verzoek
van de voorzitters van de rvh, het Korpsbeheerdersberaad en
het Hoofdo; cierenberaad twee expertmeetings plaats om een
helder beeld te krijgen van de juridische mogelijkheden op dit
gebied. Die bijeenkomsten stonden onder voorzitterschap van
de Nijmeegse burgemeester/ korpsbeheerder E. d’Hondt. In het
eindverslag van de bijeenkomsten 7 wordt met name gewezen
op voetbalvandalisme (ek 2000) als aandachtsgebied.
Daarnaast worden genoemd: ‘Arbeidsonrust (boerenprotesten,
schippers/ slepersblokkades, havenonrusten, taxibranche)
en maatschappelijke onrust (krakers, milieuactivisten, grootschalige
onrust in wijken en buurten). ‘
Het eindverslag stelt vast dat informatieinwinning ter wille
van de openbare orde gericht is op het gedrag van
groepen en niet zozeer op dat van individuen. De te gebruiken
methoden hoeven niet zo heel snel in te breken op de privacy
van burgers. Bepaalde inlichtingenmethoden behoeven geen
normering omdat zij naar hun aard geen inbreuk maken op
grondrechten, zoals vuilnissnu=el, het gebruik van open
bronnen, nietstelselmatige observatie en gesprekscontacten.
Het eindverslag beveelt aan dat in een wet in formele zin
wordt vastgelegd dat de politie bepaalde middelen en methodieken
ter beschikking staan voor de informatieinwinning
in het kader van de ordehandhaving. Daarbij zou geregeld
moeten worden dat de burgemeester bepaalt wat de taakvelden
van een rid zijn. Bovendien zou deze moeten beslissen
over de inzet van bijzondere ridbevoegdheden als
(stelselmatige) observatie en het gebruik van informanten
en politile in.ltranten. Ook zou een nu nog niet bestaande
regeling moeten worden gegeven ter afscherming van ridinformanten/
in.ltranten. De burgemeester zou moeten
bepalen of een bijzondere methode in een speci.ek geval mag
worden toegepast.
De ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie komen
tot een andere conclusie dan de Commissied’Hondt. Peper
en Korthals stellen in reactie op het eindverslag dat het niet
nodig is tot een nadere wettelijke regeling te komen. 8 De basis
voor die opvatting ligt in de nadruk die zij leggen op de
groepsgerichte informatieinwinning: ‘ de politie streeft
ernaar een beeld te krijgen van de bewegingen en activiteiten
van groepen van personen. De politie behoeft in het algemeen
groepsgerichte en geen persoonsgerichte informatie. Anders
dan ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten is de
informatieinwinning er niet op gericht sluitende bewijzen
tegen bepaalde personen te verkrijgen. Ook anderszins wordt
geen informatie ingewonnen die erop gericht is maatregelen
tegen individuele personen te kunnen tre=en. ‘
De informatieinwinning zou volgens de ministers veelal
plaatsvinden ‘kort voorafgaand aan of tijdens een evenement
of gebeurtenis, waarbij sprake is van vrees voor aantasting van
de veiligheid, voor ontregeling van de (lokale) democratische
besluitvorming of voor verstoring van het maatschappelijk
verkeer of aantasting van een lokaal vitaal belang’. Zij noemen
de volgende door de rid gehanteerde inlichtingenmiddelen:
open bronnen, zoals kranten, internet en overige
media en informatie van deskundigen,
politiebestanden, zoals het Voetbal Volg Systeem
(vvs) dat operationeel is bij het Centraal
Informatiepunt Voetbalvandalisme,
verschillende vormen van observatie, zoals het al
dan niet met camera’s volgen van voetbalsupporters
die onderweg zijn naar een wedstrijd,
gesprekscontacten en informanten die uit eigen
beweging of op verzoek informatie verstrekken
of inwinnen.
Deze middelen worden door een of meer riden gebruikt in
het kader van de informatieinwinning ten behoeve van de
openbare orde. Aan het gebruik van politile in.ltranten
(undercovers) bestaat bij de meeste korpsen geen behoefte
gezien de investering in tijd en geld die niet op zou wegen
tegen het rendement. Daarnaast speelt de kans van ontdekking
door en repercussies vanuit de doelgroep een rol.
Blijkbaar is de vrees daarvoor groter als men ‘eigen mensen’
inzet dan wanneer een burgerinformant wordt ingezet. De
ministers signaleren met betrekking tot de inzet van burgers
wel het probleem dat er geen regeling bestaat om hen af te
schermen, maar dat nemen ze op de koop toe. Telefoontaps
zouden ten behoeve van de informatieinwinning niet worden
ingezet, domweg omdat dat niet mag. Peper en Korthals vinden
dat die mogelijkheid ook niet gecreerd dient te worden:
‘Het te dienen belang is onvoldoende zwaarwegend om een
dergelijke ingrijpende onderzoeksbevoegdheid toe te staan. ‘
Het overzicht ‘methoden van informatieinwinning’ in de
scriptie van Paulis is wat uitgebreider dan dat van de ministers.
Hij vermeldt er wel nadrukkelijk bij dat het denkbare
methoden betreft en laat in het midden of die in de praktijk
worden gebruikt. Deze ‘slag om de arm’ relativeert hij wellicht
met de afsluitende zin van zijn scriptie: ‘Het bloed kruipt
immers waar het niet gaan kan, criminaliteit wordt bestreden
en de openbare orde wordt gehandhaafd, met of zonder nadere
wetgeving. ‘ Paulis benoemt drie hoofdcategorien:
Observatie
1. aftappen van telecommunicatie (telefoon, fax, email)
2. inzage in computerbestanden
3. scannen van mobiele telefoons
4. direct a?uisteren
5. fysiek observeren en volgen
6. gebruik van plaatsbepalingsapparatuur
7. fotograferen en videoopnames
Menselijke bronnen
1. informanten
2. agenten
Overige vormen van informatieinwinning,
waaronder de open bronnen en menselijke/
ambtelijke bronnen, niet zijnde informant of agent.
Mulder geeft in zijn scriptie vergelijkbare methoden. Hij gaat
wat dieper in op de inzet van agenten en beschrijft die methode
als ‘het penetreren van een organisatie/ groep middels een
burger’. Hij onderscheidt drie manieren waarop een agent
kan worden ingezet: middels een relatie van een bij de organisatie/
groep betrokken persoon, in de open activiteiten van
de organisatie/ groep of in de kern van de organisatie/ groep.
En verder zijn er opbouwagenten (opgeleid en begeleid door
de rid om van buitenaf te in.ltreren) en draaiagenten (al in
de groep aanwezig).
Uit de praktijk is aan de lijst van Paulis nog toe te voegen:
het deelnemen aan maillijsten. Zo is gebleken dat tenminste
de rid GelderlandZuid geabonneerd is op De Aktielijst, een
maillijst waarop naast een paar honderd actievoerders en groepen
ook journalisten en andere belangstellenden zijn
aangesloten. Via De Aktielijst worden veel oproepen en andere
‘actienieuwtjes’ verspreid.
Paulis stelt dat ‘zijn’ methoden onder 1. 1 t/ m 4 in het kader van
de informatieinwinning ten behoeve van de openbare orde, bij
het ontbreken van een wettelijke regeling, in principe niet zijn
toegestaan. Dat geldt volgens hem ook voor de methoden
onder 1.5 t/ m 7, tenzij zij betrekking hebben op openbare
gebeurtenissen en niet te stelselmatig worden toegepast. De
inzet van menselijke bronnen zou volgens Paulis ook, ondanks
het ontbreken van een wettelijke regeling, toegelaten zijn mits
geen te persoonsgerichte informatie wordt verzameld. Hij signaleert
ook nog de mogelijkheid van een soort Ubocht. Voor
het volgens hem niet toegelaten a?uisteren van de telecommunicatie
geeft hij een voorbeeld uit 1987. Begin januari werd
toen duidelijk dat krakers ‘hard verzet’ voorbereidden tegen
een ophanden zijnde ontruiming van een gekraakt pand. Voor
de rid was het erg nuttig telefoons af te luisteren, maar dat
mag die rid niet. Paulis laat open of het toch gebeurd is: ‘In
casu zal het voor de politie, in verband met te nemen maatregelen
ter handhaving van de openbare orde, van belang zijn de
exacte plannen te kennen. Het afluisteren van de telefoon kan
hiervoor een goed hulpmiddel vormen. ‘ Op 18 januari 1987
werd een tapmachtiging afgegeven, o; cieel ten behoeve van
de opsporing van de daders van andere ‘krakersacties’. De aanvraag
van de tapmachtiging vermeldt nadrukkelijk als reden
om tot a?uisteren over te gaan ‘het inzicht krijgen in de activiteiten
van de groep’ van enige tientallen krakers. 10 Paulis sluit
zijn scriptie af met een pleidooi voor nadere regelgeving. Hij
stelt vast dat de Politiewet noch een behoorlijke de.nitie geeft
van openbareordehandhaving, noch een behoorlijke regeling
van de bevoegdheden die bij de informatieinwinning op dit
vlak kunnen worden gehanteerd.
Privacy in het geding
Zoals gezegd, hebben de ministers van Binnenlandse Zaken
en Justitie hier een andere kijk op. Naast het gebruik van open
bronnen zien zij als te hanteren inlichtingenmiddelen de
observatie, de inzet van informanten en de weinig of niet
gebruikte inzet van een politile undercover. Peper en Korthals
menen dat voor de inzet van deze middelen slechts een aparte
wettelijke regeling in het leven zou hoeven te worden geroepen
als het gebruik van deze middelen zou leiden tot ‘een min of
meer volledig beeld van bepaalde aspecten van iemands leven’.
Dat nu zou bij het groepsgerichte onderzoek in het kader van
het openbareordebeleid niet het geval zijn. In dit onderzoek
zouden observatie en de inzet van agenten/ informanten
immers niet stelselmatig gericht zijn op (individuele) personen.
Paulis, de man uit de praktijk, denkt hier iets anders over.
In zijn de.nitie van ‘informatieinwinning’ neemt hij nadrukkelijk
het verzamelen van persoonsgerichte gegevens, mits in
relatie tot (beoogde) ordeverstoring, op. De enige problemen
die de ministers signaleren, zijn het ontbreken van een regeling
voor de vergoeding en het afschermen van informanten,
en het ontbreken van een regeling voor het onder valse identiteit
deelnemen aan een chatbox of nieuwsgroep op internet.
Dit laatste met name omdat binnen zo’n chatbox of nieuwsgroep
uitingsdelicten zouden kunnen worden beraamd.
Waar de ministers aan voorbijgaan, is dat het hanteren van
persoonsregistraties bij de riden het gebruik van de verschillende
inlichtingenmiddelen wel degelijk ‘een min of meer volledig
beeld van bepaalde aspecten van iemands leven’ kan
opleveren. Veel riden houden er, naast onderwerpdossiers
ten aanzien van de verschillende taakvelden, een of meer
persoonsregistraties op na. De rid van de regiopolitie
GelderlandZuid doet bijvoorbeeld al enkele jaren structureel
onderzoek naar de volgende taakvelden: voetbalvandalisme
(in 2001 globaal 35% van de effectieve werktijd), dierenrechtenactivisme
(10%) en extreemrechts, vreemdelingenhaat,
kraken van panden en milieuactivisme (ieder ongeveer 15%
van de effectieve werktijd). De andere politieregio’s houden er
vergelijkbare taakvelden op na. In een vanaf 1997 aangelegd
politieregister komen, in GelderlandZuid, op deze taakvelden
2510 personen voor. Dat is uitzonderlijk veel. De meeste
regio’s hebben over enkele tientallen tot enkele honderden
mensen gegevens vastgelegd. Een regio als RotterdamRijnmond
(22 riders) houdt gegevens aan over 900 mensen,
waarvan de helft op het taakveld voetbalvandalisme. In
AmsterdamAmstelland (15 medewerkers) gaat het om 1400
mensen. Alleen Haaglanden (11 riders) springt er nog uit:
4300 geregistreerden. In de regio ZuidHollandZuid, een
korps met een kleine maar groeiende rid (van twee naar vier
personen), worden op dezelfde aandachtsterreinen als in
GelderlandZuid, minus kraken, gegevens aangehouden van
93 personen. Over deze rid zijn berichten in de media verschenen
als zou die uitbreiding samenhangen met het groeiende
verzet tegen infrastructurele projecten. Volgens de
korpsleiding hangt de uitbreiding samen met de algehele
verhoging van de werkdruk.
Van de geregistreerde personen wordt in GelderlandZuid
vastgelegd wie zij zijn en waar ze gesignaleerd zijn in relatie
tot het betre=ende taakveld. Daarnaast knnen onder meer en
voor zover relevant gegevens worden vastgelegd over bijnamen,
aliassen, geslacht, adreshistorie, nationaliteit, spreektaal,
signalementgegevens, foto’s, karaktereigenschappen,
persoonlijke omstandigheden, opleidingen en beroepen,
levenswijze, contacten en contactadressen, plaatsen van geregeld
verblijf, bewegingen, communicatiemiddelen, voeren
vaartuigen, activiteiten en modus operandi, .nancile gegevens
en lidmaatschap van organisaties. Van een Nijmeegse
kraker is gebleken dat over de jaren 19982000 al snel enkele
tientallen meldingen in het systeem voorkwamen.
Peper en Korthals sluiten hun standpuntbepaling af met
de conclusie dat geen nieuwe regelgeving nodig is. Wel vinden
zij dat met het oog op het toen nog naderende ek 2000
op korte termijn gekomen moest worden tot een handleiding
voor de inzet van inlichtingenmiddelen in de praktijk.
Een bizarre handleiding
In januari 2000 verschijnt de ‘handleiding informatieinwinning
openbare orde’. 11 De handleiding is opgesteld in samenspraak
met vertegenwoordigers van de Advies Commissie
Inlichtingen (aci) van de Raad van Hoofdcommissarissen en
ademt zeker waar het de gehanteerde casus betreft een bizar
vijandbeeld. Het stuk is totstandgekomen tegen de achtergrond
van een aanstaand ek 2000. Uit vrees voor ernstige
ordeverstoring bij die gelegenheid is de noodzaak tot het
inzetten van verdergaande inlichtingenmiddelen een item
geworden. Als voorbeeld van ordeverstoring wordt echter een
fictieve casus gegeven die betrekking heeft op de milieubeweging.
Een korte weergave: de burgemeester van de gemeente
Herwegsel aan de IJzeren Rijn, de omstreden goederenspoorlijn
in Limburg, vreest voor openbareordeverstoringen omdat
de landelijke milieubeweging zich roert. Die beweging bestaat
uit vele honderden aanhangers die ‘hebben bewezen het middel
van gewelddadig activisme niet te schuwen’. De rid besluit
informant Jan te gaan runnen, die daarvoor 100 per week
zal krijgen plus onkostenvergoeding. Zijn identiteit zal worden
afgeschermd: de milieuactivisten hebben er immers
‘geen problemen mee om andersdenkenden te bedreigen of
te mishandelen’. Al snel komt ook nog de groep Bomen en
Bossen Voor Alles (BBVA) in beeld, een groep die in staat is ‘op
grote schaal vernielingen aan te richten’. Op een bijeenkomst
van de milieubeweging (250 aanwezigen, onder wie maar
liefst vijftig BBVA’ers) blijkt een van de aanwezigen een geweer
bij zich te hebben. De rid weet, onder meer via Jan, dat de
actievoerders een snelweg willen blokkeren. Vanuit de blokkade
zullen de actievoerders, ‘gevuld met drank en vrijwel
zeker verdovende middelen, op zoek gaan naar een locatie of
evenement ‘waar nog wat te doen is’. In het verleden is bijvoorbeeld
sprake geweest van het plegen van vernielingen bij
een asielzoekerscentrum.
Tot zover de fictieve casus, die meer zegt over de realiteitszin
van de aci dan over de milieubeweging zoals we die in
Nederland kennen.
Door middel van het onrealistische beeld van de aci, zelfs bij
het alom gevreesde supportersgeweld is slechts zelden sprake
van de aanwezigheid van geweren, wordt de toepassing van
vergaande inlichtingenmiddelen goedgepraat: het onderzoek
doen naar een, volgens de burgemeester uit de casus,
‘lastig’ gemeenteraadslid, de inzet van wat een informant
genoemd wordt; de vraag is of niet eerder sprake is van een
(gestuurde) agent, het installeren van een videocamera bij een
gekraakt pakhuis, ook als dat bewoond wordt door mensen
die niets met de acties te maken hebben, het inzetten van
een observatieteam.
De handleiding geeft een mogelijkheid informanten af te
schermen: de informant wordt gecodeerd opgenomen in een
lijst van informanten en als informatie wordt geoperationaliseerd,
dan gebeurt dat door een procesverbaal van de chef rid
waarin de naam van de informant niet voorkomt.
Groenfront!: de windmolens van Herman Oolbekkink
Vanuit een vergelijkbare beeldvorming als die ten grondslag
ligt aan de handleiding ontstaat in 1999 het CICI. Dit Centraal
Informatie en Cordinatiepunt Infrastructurele Projecten
moet vanaf 1 januari 2000 informatie verzamelen, bundelen
en exploiteren met betrekking tot het verzet tegen grote
infrastructurele projecten (Betuwelijn, uitbreiding Schiphol,
hsl). Het is een Gelders/ Nijmeegs initiatief, dat echter snel te
verhuizen is naar plekken waar het verzet toeneemt. Het CICI
richt zich niet alleen op radicale actievoerders, wat dat ook
mogen zijn. Het is een samenwerkingsproject van acht politieregio’s:
GelderlandZuid, GelderlandMidden, Noorden
OostGelderland (noordtak Betuwelijn), ZuidHollandZuid,
RotterdamRijnmond (Betuwelijn), Kennemerland, HollandMidden
en Middenen WestBrabant (hsl). In de loop van
2000 is LimburgNoord hieraan toegevoegd vanwege de eventuele
aanleg van de Ijzeren Rijn. Het wisselt informatie uit
met de BVD. 12
Het CICI is een idee van de Nijmeegse ridchef Herman
Oolbekkink. Deze reisde in 1996, na het lezen van een verslag
over een milieuactiekamp in ZuidWales in het actieblad
NN, af naar een gebied in Engeland waar geprotesteerd werd
tegen de aanleg van een stuk autoweg. In een verslag in het
personeelsblad van de regiopolitie GelderlandZuid, GaZet,
verhaalt hij over boomhutten, tunnels, vastgeketende actievoerders
n de hoge kosten die het optreden tegen dergelijke
acties met zich meebrengt. Gelukkig, zo stelt Oolbekkink vast,
zijn de Engelse travellers voorlopig nog wel even zoet in eigen
land, ‘zodat het niet te verwachten is dat zij de Noordzee zullen
oversteken’. Maar, zo sluit hij zijn reisverslag af: ‘Als het
Nederlandse activisten lukt deze actievormen hier in te voeren
en ze er voldoende mensen warm voor krijgen, dan kan de
politie de borst nat maken. Wellicht is de tijd voor de politie
en bestuur rijp om zich eens te bezinnen op dit fenomeen, de
actiewereld gaat ons al voor. ‘
Oolbekkink zag zijn kans schoon toen tussen april 1998
en maart 1999 verschillende panden werden gekraakt op het
Betuwelijntraject. Tijdens een vergadering van enkele leden
van de Raad van Hoofdcommissarissen, op 31 maart 1999,
wordt het CICI gelanceerd. In een brief van 5 juli 1999 van de
ZuidGelderse korpschef aan de minister van Binnenlandse
Zaken, die met geld over de brug moet komen, wordt een
schrikbeeld van verzet geschetst. Verwezen wordt naar het
verzet in Engeland en Japan tegen grote infrastructurele projecten.
‘De projecten zijn’, aldus de korpschef, ‘zeer omstreden,
de actiegroepen zeer actief en zij spannen zich zeer in
om tot grote verhinderingen te komen. Zij zijn dan ook zeer
goed georganiseerd en hebben zeer e=ectieve technieken ontwikkeld
om het de uitvoerders zeer moeilijk te maken. In
Engeland hebben deze fenomenen zich tenslotte fors voorgedaan.
De actievoerders ketenen zich vast hoog in bomen, zij
graven zich in een ingewikkeld net van ondergrondse gangen.
Hierop zijn veel varianten denkbaar. ‘ Deze superlatieven leiden
tot een angstwekkende conclusie voor de Nederlandse
situatie: ‘Niet alleen is er werk van actievoerders te verwachten,
maar ook van de lokale bevolking. Preparatie vanuit de
politie in het belang van de openbare orde, is dan ook van
groot belang. ‘
En: ‘Dit klemt temeer, nu in de politieregio GelderlandZuid
zich signalen voordoen, die erop kunnen wijzen dat ook
bij de genoemde infrastructurele werken acties zullen komen.
Zo zijn er verschillende woningen gekraakt op het
Betuwetraject door actievoerders. Zij zijn bezig een goede
relatie op te bouwen met de lokale bevolking en er zijn signalen
dat men aan het graven is. ‘
Tijdens de vergadering van 31 maart hebben twee politiemensen
uit Engeland en een vertegenwoordiger van de BVD
presentaties gehouden. Oolbekkinks doemscenario en de presentaties
hadden effect: de vergadering besloot unaniem dat
er, gezien de veelheid van regio’s en de (inter) nationale organisatiegraad
van de actievoerders, op landelijk niveau actie
geboden was. Nadat minister Peper ook nog het subsidieverzoek
had gehonoreerd, was het CICI geboren. Oolbekkink
werd zelf operationeel chef. Daarnaast zou de club bestaan uit
een bewerker/ analist, een administratief medewerker en een
aantal informatierechercheurs. Over de exacte startdatum
bestaat nog onduidelijkheid. Volgens onderzoekers van het
aan de Universiteit van Twente verbonden Instituut voor
Maatschappelijke Veiligheidsvraagstukken (ipit) was het CICI
al operationeel voor de o; cile startdatum, 1 januari 2000. 13
Volgens de politie in Nijmegen is het gewoon gestart op de
o; cile datum. Voor die tijd maakte het CICIwerkterrein, het
verzet tegen grote infrastructurele projecten, wel deel uit van
de activiteiten van afzonderlijke aangesloten riden.
In de hoedanigheid van hoofd van de rid GelderlandZuid
vergezelde Herman Oolbekkink in het najaar van 1999 een
afvaardiging van de Projectorganisatie Betuweroute op een
reisje langs de burgemeesters van de gemeenten Bemmel,
Elst, Valburg en Geldermalsen waar de actiegroep Groenfront!
in totaal acht panden had gekraakt. Oolbekkink maakte
zich niet als zodanig bekend. Een van de burgemeesters
moest er na het gesprek door een ambtenaar op gewezen worden
dat een van zijn gesprekspartners voor de politie werkte
en hoofd van de inlichtingendienst was. De ridchef schetste
in het gesprek een beeld van de Groenfront!activisten dat
de burgemeester op grond van zijn eigen informatie niet
erg geloofwaardig voorkwam. De rid’er had het over ‘zeer
bedreigend’, ‘gevaarlijke typen’, waarmee ‘korte metten’ moest
worden gemaakt. De burgemeester heeft het ernstig
bevreemd dat juist een politieambtenaar dit beeld schetste en
dat deze zich zo eenzijdig aan de zijde van een particuliere
partij schaarde. 14 Twee jaar later blijkt Oolbekkink er nog
steeds een dergelijk vijandsbeeld op na te houden. In een
interview met De Gelderlander (7 juli 2001) suggereerde hij dat
er bij de Betuwelijnpanden emmers met stenen boven de
voordeur stonden.
Het CICI dient informatie in te winnen over ‘groepen en
organisaties die tot doel hebben de aanleg van infrastructurele
projecten te verhinderen dan wel te bemoeilijken’. Het CICI
bundelt en analyseert de informatie die afkomstig is van de
verschillende deelnemende korpsen, die op hun beurt door
het CICI van informatie worden voorzien. In 2000 verstrekte
de rid van de regiopolitie ZuidHollandZuid over acht personen
gegevens aan het CICI, de rid ontving over tien personen
gegevens. Met andere aangesloten regio’s werden amper persoonsgegevens
uitgewisseld.
Daarnaast onderhoudt het CICI namens de deelnemende
korpsen contacten ‘met bij de bouw van grote infrastructurele
werken betrokken private en publieke factoren’.
De tweede voortgangsrapportage van het CICI aan de
minister van Binnenlandse Zaken, van 2 januari 2001, maakt
melding van het ‘gerealiseerd zijn van aanspreekpunten bij de
betrokken organisaties’. Uit een brief van de korpschef van de
regio GelderlandZuid aan OBIV van 8 maart 2001 blijkt echter
dat de ‘enige gesprekspartner de Projectorganisatie
Betuweroute is’. Dat is zo tot de opheffing van het CICI gebleven.
Met die organisatie vindt geregeld mondeling overleg
plaats, waarvan geen verslagen worden gemaakt. Het voorgenomen
landelijk platform waarin de BVD, vertegenwoordigers
van de betrokken ministeries en korpsleidingen zouden deelnemen,
is nooit van de grond gekomen. Bij het CICI is uit de
regio’s GelderlandZuid, GelderlandMidden en Noorden
OostGelderland elk een informatierechercheur gedetacheerd
en er is een administratief medewerkster aangesteld. Soms
wordt administratieve ondersteuning vanuit een andere regio
verleend. Dit gebeurde in 2000 bijvoorbeeld vanuit het korps
ZuidHollandZuid (Dordrecht).
Herman Oolbekkink zou tot zijn pensionering in juni
2001 projectleider blijven. In de loop van 2000 is hij echter
van die taak ontheven. Reden: onverenigbaarheid van de BVDtaak
die Oolbekkink ook vervult en het openbareordekarakter
van het CICI. Dit is opmerkelijk, want bij iedere rid is sprake
van een dergelijke vermenging. Bovendien ging het CICIwerkplan
van 1999 er nog van uit dat alle CICIambtenaren
juist artikel 18functionarissen zouden zijn, dat wil zeggen
politieambtenaren die op grond van artikel 18 van de oude wiv
BVDwerkzaamheden verrichten (in de praktijk rid’ers).
De tweede voortgangsrapportage van het CICI meldt trots dat
‘het team op adequate wijze heeft kunnen reageren op ont
wikkelingen die een mogelijke impact hadden op de openbare
orde’. En: ‘Alle vergaarde informatie uit open en zogenaamde
gesloten bronnen is inmiddels in geautomatiseerde
registers verwerkt. ‘ Bij het CICI wordt per infrastructureel project
een onderwerpdossier aangehouden.
Het heeft voorts een persoonsregister aangelegd, waarin 238
namen voorkomen. Met betrekking tot deze ‘subjecten’ wordt
men steeds vaker geconfronteerd met informatie over andere
activiteiten dan waar het CICI voor bedoeld is: antimilitarisme,
acties tegen kernenergie en kernwapens en milieuactivisme
in het algemeen. Het team behandelt deze informatie als ‘bijvangst’
en stelt, aldus de voortgangsrapportage, dat ze ‘derhalve
aan de informatiebehoefte van de collega’s (rid’ers) in
den lande maar beperkt kan voldoen’. In 2000 heeft het besloten
ook met de regio LimburgNoord samen te werken vanwege
de eventuele aanleg van de IJzeren Rijn. Het CICI doet
ook onderzoek naar het verzet tegen de voorgenomen aanleg
van een Multimodaal Transportcentrum (MTC ) bij Nijmegen.
De Betuwelijn
De vraag rijst hoe adequaat het CICI zijn werk doet. Ht project
waar het zich met name mee heeft beziggehouden, is het
verzet tegen de aanleg van de Betuwelijn. Volgens de onderzoekers
van het ipit zou het CICI de Projectorganisatie
Betuweroute aanvankelijk hebben geadviseerd de gekraakte
panden op het traject niet te (laten) ontruimen. Dit advies
kwam van de rid GelderlandZuid en niet van het CICI, dat
immers bij het kraken van de panden nog niet bestond.
Argument was dat de krakers in de panden redelijk geclusterd
zaten. Door ze te laten zitten waren ze gemakkelijker in de
gaten te houden. We mogen ervan uitgaan dat CICI/
Oolbekkink de belangrijkste toeleverancier van informatie
was toen het op 8 en 9 februari 2000 wel tot ontruiming
kwam. Oolbekkink was de Chef Info tijdens de ontruimingsoperatie.
Het heeft er veel van weg dat de vooraf aan de eigen
organisatie verstrekte informatie van eenzelfde kaliber was als
die welke eerder aan de vier burgemeesters in de Betuwe werd
gegeven: groot gevaar was te duchten van de actievoerders
van Groenfront! Anders is niet te verklaren hoe het tot zo’n
buitenproportionele politieinzet is gekomen als op de ontruimingsdagen
bleek: zeshonderd politiemensen tegenover
ongeveer tachtig actievoerders.
De ‘voorinformatie’ was overigens behalve van het CICI
afkomstig van de plaatselijke politie (waarnemingen tijdens
de surveillance, persoonlijke indrukken van de netwerkers) en
de politieonderhandelaars die vanaf kort voor de ontruimingen
werden ingezet. Het betreft gespecialiseerde onderhandelaars
die onder meer bij gijzelingen in actie komen. Het CICI
maakte gebruik van zowel open bronnen (zoals kranten en de
website van Groenfront!) als agenten of informanten. 15
Op zaterdag 20 november 1999, kort voor de o; cile start
van het CICI werd een jonge vrouw uit een van de Betuwelijnkraakpanden
benaderd door ‘Peter’, een medewerker van de
rid van het politiekorps LimburgNoord, met het oog op het
verkrijgen van informatie over acties van Groenfront! De
rid’er wilde weten wie van Groenfront! deel uitmaken en wie
er in de gekraakte panden op het traject van de Betuwelijn zitten.
Bovendien wenste hij informatie over te verwachten
acties rond (de ontruiming van) die panden. De vrouw weigerde
op de benadering in te gaan. 16
De rid LimburgNoord bleef actief ten aanzien van de
Betuwelijnpanden. Na de aanhouding van drie vrouwen bij de
‘bevrijdingsactie’ van milieuactiviste Gonnus op 8 januari
2000 sprak weer een ‘Peter’ een nietgearresteerde vrouw aan
in de hal van een politiebureau van Venlo. Hij bleek veel over
haar te weten en ging een uitgebreid gesprek met haar aan
over actievoeren, criminalisering van actievoerders, geweld en
de Betuwelijnpanden. Uiteindelijk bood hij haar nog een lift
aan. De activiste ging hier niet op in.
Binnen het politieapparaat was men niet erg tevreden over
de informatievoorziening vanuit het CICI naar de uitvoerenden
tijdens de ontruimingsactie in februari 2000. De politieorganisatie
was op technisch niveau onderverdeeld in de
clusters Elst/ Bemmel, Valburg en Geldermalsen en er werden
vier Bratragroepen ingezet uit Groningen, Utrecht en
Amsterdam. Deze ? oorspronkelijk: branden traangasgroepen
? zijn gespecialiseerd in het verwijderen van uiteenlopende
vormen van fysieke obstakels. De commandanten
van de clusters en Bratragroepen vonden dat het te lang
duurde voordat zij de beschikbare informatie daadwerkelijk
kregen. Het CICI verweerde zich met de vertrouwelijkheid van
de informatie en de noodzaak tot bronbescherming. De
Algemeen Commandant, de hoogste tactisch uitvoerende van
de operatie, is eraan te pas gekomen om de informatie alsnog
op technisch niveau te krijgen. Te laat bleef het echter. Hoe
dan ook werden de risico’s op operationeeltechnisch (leidinggevend)
niveau (vooraf) stukken lager ingeschat dan gebeurde
op centraal en door het CICI inge?uisterd niveau. Het CICI
maakte te hoge inschattingen van het aantal actievoerders en
van hun gewelddadigheid. Aan de andere kant voorzag het
niet dat de actievoerders zich zouden verschansen in bomen
en vastberaden waren in hun (geweldloze) verzet. 17 Dit laatste
is nu juist kenmerkend voor de wijze van verzet van een actiegroep
als Groenfront! Dat had Oolbekkink al kunnen vaststellen
tijdens zijn snu=elstage in Engeland.
De ontruimingsactie in februari 2000 heeft veel geld en
middelen gekost. Dat is ook precies wat Groenfront! beoogt:
het vertragen van de realisatie van infrastructurele projecten en
het op hoge kosten jagen van de partijen die tot realisatie willen
overgaan. Op die manier hoopt het dat bedrijven en overheden
zich op termijn wel een paar keer bedenken alvorens tot
bepaalde projecten te besluiten. Het CICI is in het leven geroepen
om deze doelstelling van de actievoerders te neutraliseren.
Groenfront! heeft zich niet alleen rond de gekraakte panden
op het Betuwelijntraject gemanifesteerd. In 2000 is het
overgegaan tot bezettingen van bouwterreinen. Ook hierbij is
schade aangericht in de zin van vertraging en is politieinzet
nodig geweest om de actievoerders te verwijderen en aan te
houden. Het CICI heeft die acties niet voorkomen. Wel wordt
voor het CICI zo’n vier ton per jaar uitgetrokken, werken er
drie politiemensen fulltime en legt het van honderden burgers
privacygevoelige gegevens aan, die overigens ook al berusten
bij de rid van afzonderlijke regio’s en die niet tot een beter
plaatje leiden dan de informatie die mensen uit de basispolitiezorg
of op plaatselijkambtelijk niveau kunnen aanleveren.
Het CICI functioneert en disfunctioneert bovendien als
iedere andere geheime dienst omdat men op een hoop
gegevens blijft zitten zonder die te (willen) operationaliseren.
Het CICI is een overbodig project geweest. Opgestart op
basis van een wat hysterische reactie van inlichtingenman
Oolbekkink na zijn bezoek aan Engeland en opgeblazen door
diens korpsleiding in een verkooppraatje naar andere korpsen
en de departementsleiding bij Binnenlandse Zaken, heeft het
CICI ook mee kunnen varen op de tenminste publicitair succesvolle
Groenfront! golven. Na de ontruimingen van de
gekraakte panden op de Betuweroute had het CICI echter al
snel niets meer te doen.
In politieland is men er inmiddels ook achter dat het CICI
weggegooid geld is. Eind 2001 wordt het project opgedoekt.
Het persoonsregister wordt vernietigd en eenieder gaat over
tot de orde van de dag: de riden waarvoor dat relevant is, zullen
een taakveld ‘grote infrastructurele projecten’ houden met
daaraan gekoppelde persoonsgegevens. Alleen de uitwisseling
tussen de verschillende riden wordt mogelijk wat stugger.
Voetbalvandalisme
Op het gebied van voetbalvandalisme is een enigszins met het
CICI vergelijkbare club ondergebracht bij de regiopolitie
Utrecht: het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme
(CIV ). Het CIV bestaat sinds 1986 en houdt zich bezig met het
verzamelen en analyseren van feiten en gegevens betre=ende
voetbalvandalisme, waaronder het CIV momenteel verstaat:
‘Gedragingen van personen, alleen of in groepen, in relatie tot
een in Nederland of in het buitenland gespeelde voetbalwedstrijd,
waarbij tenminste n club uit het betaalde voetbal of
het nationale elftal is betrokken, die te maken hebben met
verstoring van de openbare orde/ veiligheid en/ of het plegen
van strafbare feiten met betrekking tot die wedstrijd in en
rond het stadion, dan wel gepleegd tijdens het gaan naar en
van deze wedstrijd. ‘
Het CIV bestond in 2000 uit een afdelingshoofd, twee
beleidsmedewerkers en een administratief medewerker. In
vergelijking met het CICI en in relatie tot de ernst van de ‘dreiging’
is het dus een kleine club. Een ander opmerkelijk verschil
zit in de personen over wie gegevens bij het CIV worden
geregistreerd. Natuurlijk is er allereerst het onderscheid tus
sen ‘voetbalvandaal’ en ‘infrastructuuractivist’. Belangrijker is
echter het verschil dat gegevens worden verzameld over personen
die zijn aangehouden of tegen wie procesverbaal terzake
van een strafbaar feit is opgemaakt (CIV ) en verdachten
van met openbare ordeverstoringen samenhangende strafbare
feiten en personen die naar redelijkerwijs kan worden vermoed
direct betrokken zullen zijn bij verstoringen van de
openbare orde (CICI).
Dit verschil heeft ook grote gevolgen voor het soort gegevens
dat wordt vastgelegd. In het geval van het CIV betreft het
‘doorsnee’ aanhoudinggerelateerde informatie. Bij het CICI
kunnen veel privacygevoeliger gegevens worden vastgelegd,
het CIV heeft beleidsmedewerkers, het CICI beschikt over
informatierechercheurs.
Bij het CIV worden in ieder geval drie jaar na een laatste
aanhouding of als vast is komen te staan dat iemand ten
onrechte is aangehouden de gegevens verwijderd. Zo’n hard
moment (moment van aanhouding) en toetsbaar gegeven
(terecht/ onterecht aangehouden) ontbreken bij het CICI.
Belangrijke bron van informatie voor de CIV medewerkers
zijn de door de bij de verschillende regiokorpsen aangestelde
voetbalcordinatoren aangeleverde wedstrijdverslagen. In het
centrale CIV register werden vanaf het seizoen 19951996
jaarlijks van ruim vijftienhonderd aangehouden mensen
gegevens vastgelegd. 19 Voor een deel zijn het natuurlijk
‘dubbelen’: niet iedere nieuwe aanhouding betreft ook een
nieuwe persoon.
Het voetbalseizoen 19961997 bracht een ommekeer in de
aanpak van het voetbalvandalisme dankzij een aantal inCIDenten
waarvan het tre=en bij Beverwijk tussen Ajaxen
Feyenoordsupporters ? waarbij Carlo Picornie het leven liet ?
het ernstigste was. Onder aansturing van het ministerie van
Binnenlandse Zaken werd het ‘Beleidskader ter bestrijding
van voetbalvandalisme en geweld’ opgesteld. Kern hiervan is
een zogeheten ketenbenadering: iedere bij de bestrijding van
het voetbalvandalisme betrokken partij zal die maatregelen
moeten nemen voor die zaken waar zij verantwoordelijk voor
is. Voor de politie werd dit onder meer ingevuld door middel
van de ‘adoptie’ van supportersgroepen: ‘Het zich structureel
als politie verantwoordelijk weten voor de eigen supporter
naar woonplaats en naar club. ‘ Een verbetering van de informatiepositie
en het ‘kennen en gekend worden’ neemt hierbij
een belangrijke plaats in.
Het CIV stelt in zijn jaarverslag over het seizoen 19971998
vast dat de rol van de riden binnen het voetbal relatief nieuw
is en dat vanaf dit seizoen de betrokkenheid en informatieuitwisseling
vergroot zal worden. Ook hier blijkt weer een verschil
met het CICI: open informatie wordt verzameld en verspreid/
uitgewisseld via/ door het CIV , gesloten informatie
wordt rechtstreeks door de betre=ende riden met elkaar
uitgewisseld. Het CIV komt hier niet aan te pas. Vanaf 1997 is
de rid van het korps RotterdamRijnmond cordinator voor
de uitwisseling van gesloten informatie.
Een aanvullende bron van informatie bij het CIV had vanaf
oktober 1999 het ‘Meldpunt Voetbalvandalisme’ moeten zijn.
Het is een kliklijn (09001433) waarop iedereen (de voorbereiding
van) voetbalvandalisme kan melden. Het nummer
functioneert echter niet. Uit het jaarverslag 19992000 van
het CIV : ‘Vele bellers bleken al snel op te hangen, verkeerd verbonden
te zijn, dan wel onzin te vertellen. ‘ Tot en met mei
2000 werd het nummer 912 keer gebeld. Slechts zes procent
van de telefoontjes hadden enige relatie met voetbal.
Het CIV slaagt erin een aardig leesbaar jaarverslag te
maken over zijn activiteiten en de ontwikkelingen op het
gebied van het voetbalvandalisme. Tot afname van geweld en
vandalisme, van het aantal aanhoudingen en van de politieinzet
heeft het bestaan van het CIV echter niet geleid. Een
terugkerende vaststelling in de jaarverslagen is dat die afname
er niet in zit. In december 2000 werd, na het verschijnen van
het jongste CIV jaarverslag, in de media bericht dat het voetbalvandalisme
zou afnemen. Het ging om een daling van het
aandeel fysiek geweld op het totaal van aanhoudingen. Dat
totaal was echter iets hoger dan het voorafgaand seizoen en de
politieinzet was alleen maar weer toegenomen. Het aantal
.rsto=enders was weer groot (75 procent) en 31 procent van
de aangehoudenen was tussen de twaALF en achttien jaar oud.
Het is de vraag of deze getallen de conclusie kunnen onderbouwen
dat het voetbalvandalisme afneemt.
Ook op het terrein van de bestrijding van voetbalvandalisme
zien we weer het vastleggen van een enorme hoeveelheid gegevens
van grote groepen mensen. Alleen al bij het CIV zelf
gaat het om de gegevens van enkele duizenden mensen. Bij
de verschillende riden worden van een nog veel grotere
groep mensen gegevens bijgehouden. Die diensten registreren
immers ook gegevens over mensen die niet zijn aangehouden.
In de regio GelderlandZuid houdt de rid zich voor
60 procent van het openbareordewerk bezig met voetbalvandalisme.
Als we ervan uitgaan dat dit leidt tot een vergelijkbaar
percentage geregistreerden, dan staan er in die regio zo’n
1250 mensen in relatie tot voetbalvandalisme geregistreerd.
Dat is bij benadering evenveel als het CIV op jaarbasis landelijk
noteert. En dan zit in GelderlandZuid nog niet eens de
grootste risicoclub. Ondanks al deze databanken slagen de
politile informatieclubs er niet in het voetbalvandalisme
terug te brengen. Intensievere bemoeienis door de riden en
cordinatie op ridniveau in RotterdamRijnmond veranderen
daar vermoedelijk weinig aan.
Juist door de inzet van bijzondere inlichtingenmiddelen
zal een goede informatieverstrekking naar het operationele
vlak vaak weer stuklopen op handhaving en uitbreiding van de
informatiepositie en bescherming van bronnen. Uit onder
meer het onderzoek door het ipit naar het grootschalige
optreden in de Betuwe kan afgeleid worden dat meer te verwachten
valt van het ten aanzien van voetbalvandalisme ingevoerde
adoptiestelsel en het ‘kennen en gekend worden’. Een
direct contact tussen politiemensen uit de basiszorg en activisten
of voetbalsupporters sorteert meer e=ect dan het in het
geniep verzamelen van informatie, al was het alleen maar
door de niet altijd zuivere motieven waarmee informanten en
agenten informatie verstrekken en de vertekening die daardoor
optreedt. Voor een direct contact zullen echter niet altijd
mogelijkheden bestaan of zal niet steeds de bereidheid aanwezig
zijn. Het is echter de vraag of de wijze waarop riden,
met name middels gesloten bronnen, informatie verzamelen,
kan resulteren in een juist en te operationaliseren beeld van
de werkelijkheid. Liever geen beeld dan een vertekend en niet
te gebruiken beeld, zou je zeggen.