• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • De Grensveiligheidsdienst

    Enkele jaren geleden luisterde de Amsterdamse taxichauffeur Evert Reydon naar een radioprogramma over Rusland. Een van de stemmen in het programma herkende hij, die van de uit Rusland afkomstige tolk Nederlands Kiril Bratsev. Reydon belde naar de studi o en liet zijn groeten overbrengen aan de man waarmee hij “dertig jaar geleden onder niet zo prettige omstandigheden heeft samengewerkt”. Bratsev had als tolk opgetreden in een proces tegen de Nederlander in Kiev. Reydon was toen nog geen taxich auffeur maar geheim agent. Samen met collega Lou de Jager werd hij in 1961 in de Sovjet-Unie veroordeeld wegens spionage.
    Over het reilen en zeilen van Nederlands buitenlandse spionage is slechts weinig bekend. De Buitenlandse Inlichtingendienst (BID) en haar opvolgster de Inlichtingendienst Buitenland (IDB) hebben altijd in stilte kunnen werken.(1) In tegenstelling tot h et buitenland, waar gefrustreerde of overgelopen medewerkers van inlichtingendiensten nog wel eens een boekje opendoen over hun voormalig werkgever, hebben de Nederlandse spionnen altijd discretie betracht.(2)

    De schaarse informatie over de werkzaamheden van de Buitenlandse Inlichtingendienst komt uit een andere hoek. Want behalve de medewerkers van de dienst zijn er ook nog kleine pionnen in het spel. In de jaren vijftig en zestig waren zeelieden van de koo pvaardij een belangrijke bron van informatie voor de Buitenlandse Inlichtingendienst. Ze werden door de dienst verzocht een fototoestel mee te nemen op reizen naar communistische landen of andere interessante plaatsen. De zeelieden waren wel agenten, maar geen medewerkers van de dienst en kregen slechts een kleine vergoeding voor hun werk.

    In twee gevallen hebben deze agenten iets over hun ervaringen naar buiten gebracht. Het bekendst zijn Reydon en De Jager die tijdens hun reis in de Sovjet-Unie werden betrapt. Reydon heeft na zijn vrijlating uit de gevangenis uitvoerig over zijn werk v oor de dienst verteld. Een minder bekende zeeman, die voor de Buitenlandse Inlichtingendienst jarenlang op schepen reizen achter het Ijzeren Gordijn maakte, was de Rotterdammer Will Gunnewegh.

    Als kleine pionnen werd hen niets verteld dat niet strikt noodzakelijk was voor de uitvoering van hun werk. Het enige contact met de dienst verliep via anonieme runners die voor de ontmoetingen en instructies gebruik maakten van pensions en snackbars. De agenten werden zelfs zo in het ongewisse gelaten dat ze niet wisten voor wie ze werkten. Afwisselend gebruikten hun runners termen als ‘de marine’, ‘de dienst’ of ‘de NAVO’.(3)

    Zowel Reydon als Gunnewegh vermoedden dat hun runners leden van de Marechaussee waren. Tot voor kort leek dat vermoeden niet meer dan een voetnoot waard. Het was immers niet verifieerbaar en ook verder leek niets erop te duiden dat de Marechaussee op w at voorwijze dan ook in het buitenlands inlichtingenwerk actief was. Maar uit nieuw materiaal uit het Defensie archief blijkt dat de inlichtingendienst van de Marechaussee, de Grensveiligheidsdienst (GVD), zorgde voor het werven en sturen van agenten als Reydon, De Jager en Gunnewegh.(4) De Marechaussee (KMar) blijkt een belangrijke rol in het buitenlandse inlichtingenwerk van Nederland te hebben gehad. Deze rol is tot dusverre nog niet beschreven en werpt een nieuw licht op de positie van de Marechaussee op inlichtingengebied.

    Foto’s in de Oekraïne

    In 1961 werd Nederland opgeschrikt door het bericht dat de Nederlandse zeelieden Reydon en De Jager bij de grens tussen de Sovjet-Unie en Tsjecho-Slowakije wegens spionage waren gearresteerd. De regering ontkende dat de twee in haar opdracht spioneerde n en de Nederlandse pers kon het nauwelijks geloven: een dergelijk klungelige vertoning kon niet het werk zijn van een Nederlandse geheime dienst.

    Reydon en De Jager vertrokken in juli 1961 per auto naar de Sovjet-Unie, met een achterbak vol fotoapparatuur. Op initiatief van de Buitenlandse Inlichtingendienst maakten zij, vermomd als toeristen, een rondreis door de Oekraïne. De ‘toeristen’ f otografeerden alles wat maar enigszins van belang kon zijn voor hun opdrachtgevers: wegen, pijpleidingen, schepen en haveninstallaties. In de belangrijke marinehaven Sebastopol waarschuwden bezorgde voorbijgangers nog tegen het gevaarlijke gedrag van de n aïeve en onvoorzichtige vakantiegangers. Desondanks schoten de twee spionnen vijftig fotorolletjes vol. Op de terugweg bij de grensplaats Oezigorod werden ze gepakt. Hun auto werd leeggehaald, de fotorolletjes ter plekke ontwikkeld en uit De Jager’s onderbroek kwam een notitieboekje tevoorschijn met aantekeningen over schepen en infrastructuur.

    Na een proces in Kiev werden Reydon en De Jager veroordeeld tot elk dertien jaar gevangenisstraf. Ze zaten van hun straf twee en half jaar uit in de beruchte Vladimir gevangenis bij Moskou, daarna werden ze vrijgelaten. In december 1963 kwamen beiden o p Schiphol aan. Tegenover de verzamelde pers hielden ze hun kaken stijf op elkaar.(5) Reydon accepteerde een geldbedrag van de dienst in ruil waarvoor hij moest beloven over zijn ervaringen te zwijgen. Pas jaren later voelde Reydon zich vrij om over de vo orbereidingen van de reis naar de Sovjet-Unie te vertellen. In november 1994 heb ik hem twee maal gesproken.

    De Grensveiligheidsdienst

    Zowel Reydon als Gunnewegh hebben steeds het vermoeden uitgesproken dat hun runners marechaussees waren. Wat ze niet wisten was dat deze marechaussees leden van de Grensveiligheidsdienst (GVD) waren. Over de GVD is niet veelbekend en nauwelijks gepubli ceerd. Het archief is bij de BVD ondergebracht en slechts een heel klein deel is in het archief van de Staf van de Marechaussee bij het Centraal Archiefdepot Defensie toegankelijk.

    Na de Tweede Wereldoorlog hernam de Marechaussee de controle op het grensverkeer van personen. Zij controleerde paspoorten en visa aan de landsgrenzen, in havens en op vliegvelden. Naast deze grensbewaking werd door de Marechaussee ook een inlichtingen dienst opgezet om gegevens afkomstig van de grensbewaking te verzamelen. Op de staf van de Marechaussee werden deze activiteiten geleid door een bureau voor de grensbewaking en een bureau voor grensinlichtingen. De laatste werd Bureau 2-2 of de Grensveili gheidsdienst genoemd.

    Belangrijkste taak van deze dienst was het registreren van het personenverkeer over de landsgrenzen. Deze informatie werd doorgegeven aan de verschillende inlichtingendiensten (BVD, de militaire inlichtingendiensten en BID). Hiervoor had de GVD een net werk van onderofficieren op de brigades van de Marechaussee aan de Belgische en Duitse grens, in de havens en op vliegvelden. De GVD onderofficieren verzamelden informatie en maakten rapporten op basis van meldingen van de gewone Marechaussees aan de gren s.

    Door de jaren heen bestond dit netwerk uit ongeveer zeventig onderofficieren die daarvoor een speciale opleiding van de BVD kregen. De Marechaussee was hiermee een unieke bron van informatie over vreemdelingen. Uit een maandrapport van de GVD over okto ber 1950 blijkt dat de BVD de GVD beschouwde als de grootste bron van informatie over de bewegingen van vreemdelingen in Nederland. In de jaren zestig leverde de GVD tussen de 50 en 70 duizend meldingen per jaar aan de verschillende inlichtingendiensten. Dit betrof onder andere personen die van of naar bepaalde landen reizen (in het bijzonder de oostbloklanden) en personen die vanwege hun nationaliteit of bepaalde visa in hun paspoort werden geregistreerd.

    Intern was de GVD in twee delen opgesplitst, het Z-apparaat en de Bijzondere Dienst.(6) Het Z-apparaat was het netwerk van onderofficieren aan de grensposten. De Bijzondere Dienst was dat deel van de GVD dat niet aan de grenzen werkte en waarvan de tak en niet openbaar waren omschreven. Deze dienst werkte voor de BID en had tevens een aantal meer op veiligheid gerichte taken waarover later meer.

    Onder leiding van baron van Heeckeren van Brandsenburg was de GVD voortdurend op zoek naar uitbreiding van haar taken. In 1946 nam de GVD de Havenveiligheidsdienst over van het Bureau Nationale Veiligheid (BNV, de voorloper van de BVD). De Havenveiligh eidsdienst onderzocht de politieke achtergrond van zeelieden die, na de Tweede Wereldoorlog, opnieuw een monsterboekje wilden. Ook werden politieke, economische en criminele inlichtingen in de havens verzameld. De toegang die de Marechaussee hiermee kreeg tot de zeehavens van Rotterdam en Amsterdam zou een belangrijke rol spelen in de werving en sturing van Nederlandse zeelieden alsagenten in het buitenland.

    Samenwerking met BID

    De Marechaussees waar Reydon en De Jager mee te maken hadden, waren zogenaamde case-officers van de GVD. Waarschijnlijk waren zij leden van de Bijzondere Dienst. In 1953 vroeg het toenmalige hoofd van de BID, A. Th. de Muralt de Marechaussee om medewerking aan het werk van de BID. De Muralt had waarschijnlijk geleerd van de machtsstrijd tussen Marechaussee en militaire inlichtingendiensten want hij waarschuwde ervoor te waken dat de KMar door het verzamelen van inlichtingen uit zou groeien tot e en intelligenceorganisatie.(7) “Verhinderd moet worden dat de KMar op eigen initiatief en eigen richtlijnen inlichtingen verzamelt. De veiligheidstaak van de KMar is een zeer effectieve hulp voor de taak van de BID. De vei ligheidsdienst van de Kmar is goed ingevoerd in de Nederlandse havens. Het is te kostbaar wanneer de BID dit zelf moet doen”.(8) De Muralt verzocht om medewerking in het vinden van eventuele agenten onder leiding en op initiatief van de BID.

    In een memo van de commandant van de Marechaussee Amelink aan de minister van Defensie uit 1970 wordt nauwgezet omschreven wat de taak van de case-officers is.(9) “Binnen de GVD beschikt de BID over een aantal onderofficieren die bij uitsluiting v oor de BID werken, namelijk als hoofdagent cq case-officer”. De case-officers werden ingeschakeld om agenten (zoals Reydon, De Jager en Gunnewegh) te recruteren en daarmee contact te houden (runnen). In 1970 had de Marechaussee dertien case-officers die betaald werden uit het budget van de BID. Ze kregen speciale voorzieningen zoals geheime telefoons en kentekens die niet op naam van de dienst stonden. Voor kleine klusjes konden ze op de andere leden van de GVD terugvallen. Tips, achtergrondgegevens en het zoeken naar postadressen en safe-houses werden door de rest van de GVD verzorgd. Een safe-house is een contactadres waar een case-officer en agent elkaar onopvallend kunnen ontmoeten.

    Selectie van agenten was een tijdrovende zaak. “Als illustratie diene dat men zelfs bij een eenvoudige veldwaarnemingsoperatie soms 10 à 20 benaderingsonderzoeken moet instellen om tot een verantwoorde selectie van de te benaderen veldwaarnem er te geraken,” aldus het memo. Van de tien à twintig potentiële agenten bleef er uiteindelijk maar één geschikte kandidaat over. De hoeveelheid werk die hiermee was gemoeid, leidde ertoe dat de hele GVD op een of andere manier bi j het werk voor de BID was betrokken. “De gehele GVD is ingeschakeld bij het verrichten van diepgaande en tijdrovende benaderingsonderzoeken ten behoeve van de BID. (…) In feite kan de hele GVD worden beschouwd als een extra vangnet voor de BID.&qu ot; Amelink wilde een verdubbeling van het aantal case-officers. Om allerlei redenen kon een case-officer maar een beperkt aantal operaties uitvoeren voordat hij onbruikbaar werd. “Alle case-officers zijn overbelast. In feite kunnen geen nieuwe opdra chten meer worden gegeven. De ervaringheeft geleerd, dat een BID case-officer van de Marechaussee niet meer dan 10 à 15 lonende inlichtingenoperaties kan uitvoeren.”

    Voor de BID had deze constructie als voordeel dat zij zelf buiten schot bleef. Het contact met agenten was niet zonder risico omdat de betrokken case-officer bloot kon staan aan contra-observatie van inlichtingendiensten uit het buitenland. Ook kon de case-officer ‘aanbranden’ door ruzie met de agent zoals in het geval van Gunnewegh of bij het mislukken van een operatie zoals die van Reydon en De Jager. Of zoals Amelink het formuleert: “De inschakeling van de Marechaussee bij het offensief inlicht ingenwerk heeft nog een extra voordeel. De case-officers kunnen namelijk – indien zij hun werkzaamheden als zodanig moeten of willen beëindigen – geruisloos en zonder veel moeite van hun taak ontheven en wederom in de geüniformeerde dienst tewer kgesteld worden. Vooral bij de aanbrand-gevallen behoeft men dus geen onnodige zorgen te hebben over de afbouw van de case-officer.”

    Reydon

    De machinist Evert Reydon zocht in 1957 contact met de Bond voor Koopvaardijpersoneel vanwege een financieel geschil met een kapitein. Een medewerker van de bond die hem daarbij hielp vroeg of hij ‘iets tegen het communisme wilde doen’. De bondsmedewer ker bracht Reydon in contact met een case-officer van de Grensveiligheidsdienst met de schuilnaam “Nadort”. Gesprekken vonden plaats in een Rotterdams pension waar de GVD een kamer had afgehuurd.

    Het contact tussen Reydon en de case-officer werd al gauw slecht. Tijdens enkele reizen op Russische en Baltische havens bleek Reydon niet de enige agent. Regelmatig kwam het voor dat op hetzelfde schip nog iemand in opdracht van de Grensveiligheidsdie nst fotografeerde. Hij kreeg ruzie met zijn case-officer en al gauw werden aan Reydon geen opdrachten meer gegeven. Hiermee eindigde Reydon’s spionagewerk echter niet want hij deed verwoede pogingen het contact weer te herstellen. Door op het Amsterdamse politiebureau naar een medewerker van de PID te vragen, kwam Reydon opnieuw in contact met de GVD. Zijn nieuwe case-officer, “Van Maurik” meldde dat “Nadort” dood was en tevens een slechte spion was geweest. Mogelijk was dit slechts ee n eufemisme voor het aanbranden van “Nadort” en zijn terugkeer in de geüniformeerde dienst van de Marechaussee. Het contact met “Van Maurik” vond plaats in een kamer boven een snackbar aan de Nieuwendijk in Amsterdam.

    Behalve agenten als Reydon onderhield de Grensveiligheidsdienst nog een hele verzameling van wat zij zelf ‘support figuren’ noemde. Het gaat daarbij om beheerders van contact-, post- en telefoonadressen en contacten zoals de medewerker van de Bond van Koopvaardijpersoneel. Vanuit het buitenland kon Reydon een telefoonnummer in Monster bellen waarna hij zo snel mogelijk door zijn case-officer werd teruggebeld.

    Na nog meer wisselingen van case-officer en zonder veel ervaring te hebben opgedaan, wordt Reydon in 1961 gevraagd samen met Loude Jager een ‘toeristische reis’ naar de Sovjet-Unie te maken. Met de auto van De Jager en door de dienst voorzien va n Intoerist restaurantbonnen, travellercheques en fotoapparatuur zouden ze een rondreis door de Oekraïne maken, met als doel foto’s en aantekeningen te maken van infrastructuur (wegen, pijpleidingen etc.) en marine.

    Voorafgaand aan hun vertrek krijgen beide een maand lang instructie en worden ‘oefeningen’ georganiseerd in de militaire veldwaarneming. Dat laatste hield in dat zij Nederland rondreden, vliegbases fotografeerden en aantekeningen maakten. De instructie s werden gegeven door de case-officers van de Grensveiligheidsdienst en wellicht gaven ook anderen, BID-ers of militairen, delen van de technische instructie.

    Tijdens de laatste bespreking met Reydon en De Jager, voorafgaand aan hun vertrek, waren alle betrokken case-officers en instructeurs aanwezig. Evenals een een Amerikaan, die zich echter niet voorstelde. Of dit een vertegenwoordiger van een Amerikaanse dienst was, valt niet te zeggen. Bij een eerdere bootreis naar Engeland werd Reydon opgevangen door een lid van een Engelse dienst en naar een safe-house gebracht. Dat duidt erop dat sommige operaties in een nauwe samenwerking met buitenlandse diensten w erd uitgevoerd.

    Reydon en De Jager vermoedden al bij de grensovergang dat ze door de mand waren gevallen, nadat een grenswachter de kofferbak vol fototassen had bekeken. Later tijdens het proces bleek dat de KGB hun verrichtingen heeft gadegeslagen om zoveel mogelijk te weten te komen van het doel van hun reis. Tijdens hun verhoor lieten KGB-ers merken dat zij goed op de hoogte waren van de voorbereidingen van de reis.

    Ze wisten dat Reydon van zijn case-officer een recorder voor radarsignalen had gekregen en dat hij het apparaat bij hem thuis in de gangkast had achtergelaten (Reydon had geen instructie over de werking van het apparaat gekregen en wist ook niet hoe hi j het zou moeten verstoppen). Ook kenden de KGB-ers het contactadres op de Nieuwendijk in Amsterdam.

    Door de jaren heen zijn veel vraagtekens geplaatst bij het professionele gehalte van de reis van Reydon en De Jager.(10) Sommigen, zoals Reydon zelf, denken dat de twee zeelieden door de BID in de val zijn gelokt. In deze visie was het de bedoeling dat de reis zou mislukken. Behalve dat daar geen zinnige motivatie voor te bedenken valt, zijn er nog veel andere mogelijke verklaringen. De case-officers van de GVD voerden het grootste deel van de praktische voorbereiding van de reis uit. De sleutel ligt d an ook mogelijk bij de werkwijze van die dienst.

    Zowel Reydon als Gunnewegh geven genoeg voorbeelden die een totaal gebrek aan veiligheid tonen. Zo werden beiden na terugkeer van hun reizen op de kade opgewacht door case-officers met hun karakteristieke auto van de Rijksautomobielcentrale. Voor gehei me diensten van achter het Ijzeren Gordijn moet het niet zo moeilijk zijn geweest een beeld te krijgen van de werkwijze van de GVD. Het idee om twee slechtverdienende zeelieden, met achterlating van echtgenotes, op een toeristische rondreis naar de Sovjet -Unie te sturen lijkt ook niet erg doordacht.

    Het is mogelijk dat de GVD case-officers hun werkterrein te veel beperkte tot de havens en dus voornamelijk zeelieden tot hun beschikking hadden. Met andere woorden: de GVD had niet erg veel keus bij het selecteren van agenten bij deze opdracht over la nd en kwam dus met twee zeelieden op de proppen. Dat de diensten bij afwezigheid van geschikte agenten beter af hadden kunnen zien van een dergelijke operatie is een andere kwestie. Deze harde les is tot op de dag van vandaag nog steeds hetzelfde; geheime diensten beschouwen hun agenten als gebruiksartikelen en willen ze zo snel mogelijk dumpen wanneer ze niet meer inzetbaar zijn.

    Gunnewegh

    Will Gunnewegh voer als Rotterdamse zeeman op de Russische havenplaats Archangel.(11) Bij de rederij gold deze lijn als een straf voor lastig personeel. Gunnewegh fotografeerde als hobby wat op het schip. Zijn broer, die bij de Rotterdamse politie werk te, zag in deze hobby mogelijkheden en bracht hem in contact met de Grensveiligheidsdienst. Case-officer “Van Maurik” haalde Gunnewegh over voor hem te gaan werken. Gunnewegh werd verteld voor de marine of de NAVO te werken.

    Details over zijn reizen naar de Sovjet-Unie en China en zijn relatie met zijn case-officer heeft Gunnewegh opgeschreven in het boek Spion van het koninkrijk. Het is moeilijk na te gaan in hoeverre hij alles naar waarheid beschrijft, maar dat hi j een rol als agent van de BID heeft gespeeld, staat buiten kijf. In 1973 werd Gunnewegh namelijk door de Vaste Kamercommissie voor inlichtingen- en veiligheidsdiensten schadeloos gesteld omdat zijn gezondheid tijdens de periode dat hij voor de BID werkte sterk achteruit was gegaan.

    Gunnewegh maakte in opdracht van de BID bootreizen naar de Sovjet-Unie, Polen, de Falkland-eilanden en China. De verhalen van Gunnewegh en Reydon vertonen veel overeenkomsten. Niet alleen werden beide in 1957 geworven, ook hadden ze deels dezelfde case -officers. De twee hebben elkaar zelfs eens ontmoet, nadat “Van Maurik” voorstelde dat Gunnewegh en Reydon samen de tocht per auto naar de Sovjet-Unie zouden maken. Gunnewegh sloeg het voorstel echter af.

    Gunnewegh beschrijft sterke staaltjes van gebrek aan security bij de GVD. Ook hij ontdekte op de schepen waar hij aanmonsterde andere zeelieden die voor de dienst met fototoestellen rondliepen.

    De samenwerking met buitenlandse diensten was in het geval van Gunnewegh veel groter. Zowel in Polen als in Hong Kong werd hij in contact gebracht met Amerikaanse agenten. In Hong Kong kreeg hij de laatste instructie voor het uit te voeren werk van een Amerikaanse agent. De GVD bleek ook hecht samen te werken met de Amsterdamse PID. In de periode dat Gunnewegh in de Amsterdamse haven wacht liep en telefoonlijnen afluisterde, moest hij zowel aan de GVD als aan een Amsterdamse politieman rapporteren.

    Bij het aanmonsteren op schepen had een agent als Gunnewegh eenpassieve rol. Zijn case-officer zocht de geschikte schepen uit en alleen tijdens die reizen werd Gunnewegh betaald. In de lange periodes waarin de dienst geen opdrachten voor hem had, moest hij op een andere manier proberen rond te komen. Gunnewegh raakte mede hierdoor in financiële moeilijkheden. Dit en de vele veiligheidsgebreken leiden tot een oplopende spanning tussen hem en zijn case-officers.

    Gunnewegh ging zijn eigen case-officer volgen en ontdekte het adres waar “Van Maurik” woonde, een dienstwoning van de Marechaussee boven een douanekantoor in Rotterdam. Van de andere vijf of zes case-officers waar Gunnewegh wel eens contact m ee had, probeerde hij de echte namen te achterhalen. Ieder had een schuilnaam die een lichte verbastering was van hun werkelijke naam. Rond 1964 had Gunnewegh het laatste contact met zijn case-officers. Daarna werd hij ernstig ziek. Pas in 1971 ging Gunne wegh gebruik maken van de door hem over zijn case-officers verzamelde gegevens. Reporters van het blad Panorama wisten “Van Maurik” op de foto te zetten waarna foto, naam en adres van de case-officer Bas van Mourits werden gepubliceerd.(1 2)

    De Bijzondere Dienst

    In 1975 werd de GVD ondergebracht bij de Centrale Recherche van de Marechaussee. Het is niet bekend of de GVD op dat moment nog voor de IDB (de opvolger van de BID) werkte. Na het memo van Amelink uit 1970 is er geen archiefmateriaal waarin wordt verwe zen naar de case-officers. Het verzamelen van inlichtingen over personenverkeer aan de grens ging gewoon door. In 1982 zei het hoofd van de GVD Van Westbroek hierover: “Wij worden door de inlichtingendiensten geïnformeerd, waar hun belangstellin g naar uitgaat. Wij verstrekken die diensten dan informatie die voor hen van belang kan zijn”.(13)

    Een heel andere kwestie is de mogelijke betrokkenheid van de GVD bij Gladio. Dit stay behind netwerk, dat in 1992 werd opgeheven, moest in tijden van een Russische bezetting van Nederland inlichtingen verzamelen en sabotage-acties uitvoeren. Hie rvoor was Gladio gesplitst in een afdeling Inlichtingen en een afdeling Operatieën. I & O waren gehuisvest in de villa van de IDB. Omdat de leden van Gladio in volstrekte anonimiteit werkten en er dus ook geen lijst met leden voorhanden was, werd een voorziening getroffen om in noodsituatie het lidmaatschap te kunnen verifieren. Leidinggevende leden van Gladio hadden een zogenaamde groene kaart. Wanneer een oefening van Gladio door toedoen van de politie dreigde te mislukken, kon de politie een t elefoonnummer van de Marechaussee bellen dat op de groene kaart stond. Het Gladio lid moest dan een wachtwoord opgeven dat de Marechaussee kon controleren.(14) Mogelijk werd deze controle uitgevoerd door de GVD of haar opvolger de Bijzondere Dienst, maar zeker is dat niet.

    De GVD en de Bijzondere Dienst blijken zich ook met allerlei veiligheidsaspecten binnen het leger bezig te hebben gehouden. Uit een verslag over het onderzoek naar een wapenroof bij deDetmerskazerne in Eefde in 1979 blijkt dat leden van de Bijzondere D ienst deelnamen aan het onderzoek.(15)

    Daarnaast bleek begin jaren tachtig hoe de Marechaussee en de Landmacht Inlichtingendienst (Lamid) elkaar beconcurreerden, doordat beiden bij gevallen van spionage en anti-militaristische incidenten in actie moeten komen. Vaak is er een strafbaar feit gepleegd dat door de Marechaussee wordt onderzocht en is er tevens sprake van een veiligheidsincident dat voor rekening van de Lamid komt. Volgens de Lamid bemoeide de GVD zich teveel met de veiligheidsaspecten en diende deze Dienst omzeild te worden. Uit notulen van de Contra Inlichtingen detachementen van de Lamid (gestolen door Onkruit bij ploeg Utrecht van 449 CIdet) blijkt sprake van “oneigenlijke GVD-activiteiten” en “intrede in het taakgebied van de CI”.(16) De wrijvingen ontsto nden nadat Marechaussee en Lamid probeerden om vier leden van de soldatenvakbond VVDM te beschuldigen van het stelen van staatsgeheimen.(17) Ook recenter maken anti-militaristen melding van betrokkenheid van leden van de Bijzondere Dienst bij onderzoek na ar anti-militaristische acties (dit blijkt onder andere uit processen-verbaal tegen leden van het VAK-mobiel, een anti-militaristische actiegroep).

    In 1987 vond een reorganisatie plaats en werd de Grensveiligheidsdienst hernoemd tot Bijzondere Dienst. Volgens een woordvoerder van de Marechaussee gaat het hier slechts om een naamsverandering en blijven de taken hetzelfde.(18) Maar waarschijnlijk he eft wel degelijk een belangrijke accentverschuiving plaatsgevonden. Door het Schengenakkoord en de openstelling van de grenzen met België en Duitsland is het netwerk van onderofficieren aan grensposten grotendeels overbodig geworden. Deze taak is dan ook aanzienlijk ingekrompen. De Bijzondere Dienst houdt wel personeel voor grensinlichtingen op de zogenaamde buitengrenzen van het Schengengebied: de havens en internationale vliegvelden. Ze heeft nu taken op het gebied van de openbare orde en veilighei d.(19) De Bijzondere Dienst werkt op een manier die daardoor veel lijkt op de Regionale Inlichtingendiensten (RID) van de politie. Net als de RID’s heeft de Bijzondere Dienst een sterke band met de BVD. Volgens een voorlichter van de Marechaussee is er ge en functionele binding met de Militaire Inlichtingendienst (MID) maar wordt er wel informatie uitgewisseld. Het werk dat de case-officers deden voor BID/IDB is in elk geval verdwenen met de opheffing van de IDB in 1992, maar misschien ook al veel eerder.

    De Bijzondere Dienst heeft in alle districten van de Marechaussee een afdeling, daarnaast bestaat er bij de Centrale Recherche van de Marechaussee nog een afdeling van deze dienst. De nadruk ligt bij de Bijzondere Dienst op RID-achtige taken zoals het verzamelen van informatie over anti-militaristen, terroristische dreigingen en openbare orde problematiek en mogelijk ook grensoverschrijdende criminaliteit (zoals het georganiseerd in Nederland brengen van vluchtelingen, de zogenaamde ‘mensensmokkel’).

    Dat de taken van de Bijzondere Dienst breder worden blijkt ook uit een wijziging van het Koninklijk Besluit waarin de samenwerking met de BVD is geregeld. Tot 1994 was het hoofd van deBijzondere Dienst alleen aangewezen voor het verzamelen van inlichti ngen over het grensverkeer. In datzelfde jaar werd het gehele personeel van deze dienst aangewezen voor “werkzaamheden ten behoeve van de BVD”.(20) Dit is dezelfde formulering die ook voor de RID’s van de politie word gebruikt. Feitelijk was dat een formalisering van een bestaande situatie omdat de Bijzondere Dienst zich al minstens sinds 1987 bezighield met openbare orde en veiligheid. De Tweede Kamer had blijkbaar niet door dat de Marechaussee de taken van haar inlichtingendienst flink had uit gebreid. Een voorlichter van de Marechaussee liet weten dat de Bijzondere Dienst en de BVD een convenant gaan sluiten naar het model van die van de BVD met de RID’s van de politie. Voor het eerst lijkt nu duidelijk wat de inlichtingendienst van de Marecha ussee voor taken heeft. Of toch niet?

    Eindnoten

    (1) De Buitenlandse Inlichtingendienst (BID) werd na de Tweede Wereldoorlog opgericht en viel onder het ministerie van Algemene Zaken. In 1971 verhuisde de dienst korte tijd naar het ministerie van Defensie om in 1972 terug te keren bij Algemene Zaken als Inlichtingendienst Buitenland (IDB). De IDB werd in 1992 opgeheven.

    (2) Dit betekent niet dat er geen voedingsbodem voor dergelijke ontboezemingen aanwezig was. Jarenlang deden geruchten over hoog oplopende interne spanningen de ronde. De ruzies tussen medewerkers van de Inlichtingendienst Buitenland in 1991 en 1992 le idde zelfs tot opheffing van deze dienst. Ook in 1969 werd de Buitenlandse Inlichtingendienst al eens met opheffing bedreigd. Ze zou zich op amateuristische wijze met weinig zinvolle maar soms wel riskante operaties bezighouden. Zie ook: Peter Klerks, Ontwikkelingen op het gebied van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. In: Buro Jansen & Janssen, Opening van Zaken, Amsterdam 1993.

    (3) Runners zijn de contactpersonen van een inlichtingendienst, zij begeleiden en instrueren de agenten. Overigens werd binnen de GVD de term runner niet gebruikt, maar heetten zij case-officers.

    (4) Alle archiefmateriaal voor dit hoofdstuk komt uit het Centraal Archiefdepot Defensie: Archief Staf KMar vanaf 1945; Doos algemene gegevens KMar 1950-1979; CAD 280.352.

    (5) In de documentaire Spion van Hans Wynants (KRO, uitgezonden op 15 april 1994) komen de voorbereidingen voor de reis, het proces, de gevangenschap en de aankomst op Schiphol uitvoerig aan de orde. De inzage in KGB archieven die de makers clai men, blijkt opgeblazen, alleen de processtukken mochten vluchtig bekeken worden. Dit leidde niet tot nieuwe inzichten in de zaak. Informatie over Reydon en De Jager voor dit hoofdstuk is verder afkomstig uit de Panorama nr. 47 van 1971 en twee gesp rekken van de auteur van dit artikel met Reydon in november 1994. Het boek Spion voor de NATO dat Reydon schreef is een fantasieroman en geen bron van informatie over zijn rol.

    (6) Hoe het Z-apparaat aan haar naam is gekomen is onbekend. Hetis echter opmerkelijk dat vlak voor WOII in Engeland een organisatie bestond met dezelfde naam. De Z organization was een inlichtingendienst onder leiding van Claude Dansey en besto nd parallel aan de Engelse buitenlandse inlichtingendienst SIS. Z’s maritieme afdeling was de General Steamship Navigation Company met Ian Hooper aan het hoofd. Hooper zocht opvarenden in de koopvaardij en liet ze als agent voor Z werken. Hooper kreeg hie rbij hulp van de Union of Seamen. Hier ligt een frappante overeenkomst met het werk dat de GVD voor de BID deed.

    (7) De Grensveiligheidsdienst was in de jaren direct na de oorlog in een hevige concurrentie verwikkeld met de militaire inlichtingendiensten. Heeckeren van Brandsenburg wilde de militaire inlichtingendiensten onder het gezag van de Marechaussee plaats en. De Grensveiligheidsdienst voerde samen met de BVD vanaf 1948 een onderzoek naar de SOAN, een anti-communistische organisatie die met hulp van het bedrijfsleven en een aantal vooraanstaande politici propaganda bedreef en een eigen geheime dienst had. D e contacten tussen de geheime dienst van SOAN en leden van militaire inlichtingendiensten waren de reden van deelname van de GVD aan het onderzoek.

    Doordat de Grensveiligheidsdienst bovendien een belangrijke veiligheidstaak (contra-inlichtingen) voor zichzelf zag weggelegd, kwam zij in directe concurrentie met de veiligheidstaak van de militaire inlichtingendienst (G2B). GVD-ers testen de veilighe id van de militaire hoofdkwartieren en verschillende ministeries door middel van zogenaamde penetratie-oefeningen. Bij deze oefeningen drongen GVD-ers onder valse voorwendselen overheidsgebouwen binnen. De penetratie cursussen werden door de BVD gegeven.

    (8) Brief van hoofd BID De Muralt aan de Generale Staf, 26 maart 1953, CAD 280.352 t/m r.

    (9) Brief van Amelink aan de minister van Defensie, 15 april 1970, CAD 280.352 t/m 2x.

    (10) Pogingen tot inzage in de archieven van de BID en IDB zijn tot nu toe steeds gestrand en daarmee ook alle pogingen meer inzicht te krijgen in de achtergronden van de arrestatie van Reydon en De Jager. De onderzoekers De Graaff en Wiebes hebben tot aan de Raad van State geprobeerd het damage assessment-report, dat de BID naar aanleiding van de arrestatie heeft opgesteld, te bemachtigen. In een dergelijk rapport wordt de schade, die een geheime dienst oploopt ten gevolge van belangrijk e incidenten als de arrestatie van agenten, geanalyseerd. De behandeling van dat verzoek nam absurde vormen aan. Eerst werd gemeld dat het betreffende document zoek was en vervolgens dat het nooit had bestaan. Wel konden enkele vragen door de Graaf en Wie bes met betrekking tot de zaak Reydon en De Jager worden ingediend. Bronnen: NRC Handelsblad 7 november 1992, Het Parool 11 december 1992 en HP/De Tijd op Zondag 21 februari 1993.

    (11) Will Gunnewegh en Henk Uilenbroek, Spion van het koninkrijk, Amsterdam 1974.

    (12) Panorama nr. 17 en nr. 47 uit 1971.

    (13) Reformatorisch Dagblad 22 mei 1982.

    (14) de Volkskrant 2 december 1993.

    (15) Ons Wapen 26 oktober 1979.

    (16) Onkruit, Dossier CID, 1985.

    (17) Een VVDM-lid werd opzettelijk tewerkgesteld op een legeronderdeel waar geclassificeerde bouwtekeningen aanwezig waren. Staatsgeheimen tegen de VVDM, Bond voor Dienstplichtigen, Amsterdam 1983.

    (18) Briefwisseling en telefoongesprekken van auteur met Marechausseevoorlichting in periode september – november 1994.

    (19) Ons Wapen 5 mei 1989.

    (20) Aanwijzingsregeling bijzondere dienst Koninklijke marechaussee, Ministerie van Defensie, 26 juli 1994. Gepubliceerd in Staatscourant 1 augustus 1994.

     

    Uit: Welingelichte Kringen, 1995, buro Jansen & Janssen.

    door Maurice Wessling