Het is 3 november 2004, een dag na de moord op Theo van Gogh. Na de arrestatie van Mohammed B., van wie al snel duidelijk is dat hij deel uitmaakt van het Hofstadnetwerk, is de Amsterdamse politie driftig op zoek naar informatie over andere mogelijke betrokkenen. Waren andere mensen op de hoogte? Heeft Mohammed B. hulp gekregen bij de voorbereiding of uitvoering van de moord? Vragen waarop justitie zo snel mogelijk antwoord wil hebben.
Politieteams in het hele land spitten hun databanken door, informanten wordt gevraagd wat ze wisten over Mohammed B. In Utrecht is het raak. Een informant uit kringen van radicale moslims, die al eerder juist gebleken informatie leverde aan de plaatselijke Regionale Criminele Inlichtingen Eenheid (RCIE), heeft informatie over Mohammed B. Volgens de informant is ‘van de Marokkaanse man die Theo van Gogh heeft doodgeschoten een videoband gemaakt waarop hij vertelt Theo van Gogh te hebben gedood en martelaar te zijn geworden’.
Zoals gebruikelijk geeft de teamleider van de RCIE in het proces-verbaal aan hoe betrouwbaar de informatie is. In dit geval wordt de informant omschreven als betrouwbaar. Dit is de op een na hoogste waardering die een RCIE kan geven; alleen informatie van overheidsdiensten krijgt een hogere waardering. ‘Mijn oordeel luidt dat de mij bekende achtergrond van de informant, bezien in samenhang met de door de informant aangedragen gegevens, tot de conclusie leidt dat de verstrekte informatie als betrouwbaar kan worden aangemerkt’, aldus teamleider Hendrik Lodder in het proces-verbaal, dat nog dezelfde dag naar Amsterdam wordt gefaxt.
Een dag later verstrekt Lodder een tweede proces-verbaal aan Amsterdam. Hierin meldt de informant dat ‘Mohammed B. hoorde bij een extreme groep die in de Al Taweed-moskee komt en dat binnen die groep van tevoren bekend was dat die jongen Theo van Gogh zou gaan vermoorden. De dader van de moord was van plan om zich, nadat hij die moord had gepleegd, door politiekogels te laten doden en zo martelaar te worden en in de hemel te komen. Al een paar maanden geleden werd verteld dat extreme moslims bezig waren met geld inzamelen om Theo van Gogh en Ayaan Hirsi Ali te vermoorden’, aldus de informant in het proces-verbaal.
De informatie van de Utrechtse informant lijkt een grote rol te gaan spelen in het opsporingsonderzoek naar medeplegers van de moord op Theo van Gogh. Als van tevoren bekend was dat Mohammed B. deze moord ging plegen, moet er immers bewijs van te vinden zijn. De informant lijkt een belangrijke getuige in de zaak tegen Mohammed B. te worden, zeker omdat hij door de RCIE Utrecht als betrouwbaar omschreven wordt.
KRO’s Reporter brengt het nieuws over deze kroongetuige prominent op 1 mei 2005. In de uitzending legt professor Ybo Buruma duidelijk uit wat de omschrijving ‘betrouwbaar’ betekent: de man heeft eerder informatie geleverd die bleek te kloppen. Volgens Reporter zou de man ook verklaard hebben de informatie reeds eerder aan de AIVD te hebben verstrekt. De AIVD ontkent echter ooit met hem gesproken te hebben en nodigt het Openbaar Ministerie uit voor nadere informatie. Twee dagen later dient de tweede pro forma-zitting over de Hofstadgroep voor de Rotterdamse rechtbank. Het beeld dat justitie schetst van de Utrechtse informant is dan volledig omgedraaid. Officier van justitie A. van Dam verklaart dat de informant niet beschikte over enige voorkennis over de ophanden zijnde moord op Theo van Gogh. Uit nader verhoor van de man bleek dat hij zichzelf ‘voorspellende gaven’ toedicht, meldde de officier. In zijn herziene verklaring noemde hij zijn melding ‘pure voorspellingen uit mijn geest’. Hij wist niet dat Mohammed B. Van Gogh ging vermoorden.
INFORMATIE, INFORMATIE, INFORMATIE
Onderzoeken staan of vallen bij de input van voldoende informatie. Hofleveranciers van informatie over terrorisme zijn de AIVD en haar kleine broertje, de Regionale Inlichtingendienst (RID). Deze diensten kunnen op basis van de Wet Inlichtingenen Veiligheidsdiensten informatie verzamelen over iedereen die een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Daarnaast verzamelt de politie op basis van de Politiewet en de Wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden (BOB) zelfstandig informatie over mogelijke verdachten of over verstoringen van de openbare orde.
De AIVD is een inlichtingendienst en veiligheidsdienst ineen. Een inlichtingendienst wordt wel als een ‘offensieve dienst’ omschreven: zij verzamelt informatie in het buitenland over allerlei zaken die Nederland kunnen bedreigen. De veiligheidsdienst heeft een defensieve taak: bedreigingen op Nederlandse bodem tijdig onderkennen en onschadelijk maken.
De AIVD is nadrukkelijk geen opsporingsinstantie. Het doel is niet om mensen op te sporen en voor de rechter te brengen. De AIVD moet de nationale veiligheid bewaken. Officieel bestaat die taak uit ‘het verrichten van onderzoek met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de staat’. Het nogal abstracte begrip ‘gewichtige belangen van de staat’ is verder niet gedefinieerd. De Commissie Bestuurlijke Evaluatie AIVD (de commissie-Havermans) omschreef in haar eindrapport van november 2004 nog eens haarfijn het onderscheid tussen het inlichtingenwerk van de AIVD en het opsporingswerk van de politie: ‘Het inlichtingenwerk onderscheidt zich van de klassieke opsporing met betrekking tot gebeurtenissen die in het verleden plaatsvonden door zijn oriëntatie op de toekomst. Bij de beoordeling van risico’s gaat het om de waarschijnlijkheid van een dreigende gebeurtenis en de ernst (of de grootte van het effect) van die gebeurtenis.’
Uit het verleden van de veiligheidsdienst blijkt dat onder het beschermen van de nationale veiligheid nogal wat te scharen viel: communistische partijen, de kraakbeweging, de anti-kernenergiebeweging, de milieubeweging, de vredesbeweging, studentenprotesten tegen collegegeldverhoging en dierenrechtenactivisten.
‘De begrippen “vermoeden” en “andere gewichtige belangen” waren dermate vaag, dat je daar als dienst al snel mee kon wegkomen’, aldus oud-BVD-medewerker Frits Hoekstra in zijn boek In dienst van de BVD. ‘Zeker als je je op bronbescherming kon beroepen om de grond voor het vermoeden niet te hoeven verduidelijken.’
Door de dienst is, bij monde van de verantwoordelijke minister van Binnenlandse Zaken, overigens altijd ontkend dat men deze bewegingen in zijn geheel als staatsgevaarlijk beschouwde. De dienst hield dit soort politieke bewegingen in de gaten om te onderzoeken of er bínnen die bewegingen wellicht personen of clubjes opereerden die wél een bedreiging voor de staatsveiligheid zouden kunnen vormen. Daarom woonden ambtenaren van de veiligheidsdienst, al dan niet door middel van informanten of infiltranten, zo’n beetje elke bijeenkomst bij van antiapartheidsactivisten of vredesactivisten in elke uithoek van Nederland. Na een demonstratie werd er braaf aan het hoofdkwartier gerapporteerd welke standjes aanwezig waren, welke organisaties, hoe de sfeer was, wie er in het debat uit sprongen en alle andere informatie die bruikbaar werd geacht. De werkwijze van de BVD is door oud-BVD-chef Arthur Docters van Leeuwen ooit beeldend omschreven als: op zoek naar een naald verzamelen we hooibergen.
Terrorisme wordt door de AIVD ook vanuit een brede invalshoek bekeken. De dienst heeft zich sinds de val van de Muur al gericht op de politieke islam en volgt de ontwikkelingen binnen tal van organisaties. Uit rapporten als De politieke islam, Saoedische invloeden in Nederland, Rekrutering voor de jihad, Van Dawa tot Jihad en de jaarverslagen van de dienst blijkt dat de AIVD een breed spectrum aan organisaties op de voet volgt.
Als de dienst op informatie stuit die van belang is voor de staatsveiligheid, worden de zogenaamde ‘belangendragers’ op de hoogte gesteld: de minister, burgemeesters, officieren van justitie of anderen die belast zijn met de bewaking van de ‘gewichtige belangen’ van de staat. Zij kunnen dan op basis van de adviezen van de veiligheidsdienst maatregelen nemen: een veiligheidsonderzoek gelasten, de beveiliging van geheime documenten op een hoger peil brengen, de bewaking van gebouwen verscherpen, een verblijfsvergunning weigeren, een bestuurlijk onderzoek verrichten naar een organisatie, of een opsporingsonderzoek opstarten. Ook mag de dienst ‘verstoren’. Volgens de regering kan dat bijvoorbeeld bestaan uit het verspreiden van desinformatie of het frustreren van voorgenomen gewelddadige acties. Volgens de commissie-Havermans, die het functioneren van de AIVD in 2004 onderzocht, maakt de dienst sporadisch gebruik van zwaardere vormen van verstoring maar worden lichtere vormen met enige regelmaat ingezet. Uit het verleden zijn voorbeelden bekend van verstoring: een politieauto die plotseling nadrukkelijk voor een huis wordt neergezet, of huisbezoek van agenten die de aanwezigen vertellen dat de dienst volledig op de hoogte is van voorgenomen plannen, vergezeld van het dringende advies om ervan af te zien. Maar ook het laten arresteren van verdachten door de politie is een vorm van verstoring.
Om haar taken te kunnen uitvoeren beschikt de veiligheidsdienst, naast de algemene bevoegdheid om een ieder om informatie te vragen, over uitgebreide speciale bevoegdheden: observeren, volgen, agenten inzetten, rechtspersonen oprichten, woningen en voorwerpen heimelijk doorzoeken, brieven openen, computers hacken, aftappen en direct afluisteren, communicatie verkennen, en niet-kabelgebonden communicatie ongericht ontvangen en opnemen.
KNIPSELMAP
Hoe is het nu gesteld met de Nederlandse veiligheidsdienst inmiddels omgedoopt tot AIVD? Volgens eigen zeggen heeft de dienst een aantal malen aanslagen weten te voorkomen. Dit valt niet echt te controleren, maar laten we ervan uitgaan dat het klopt. Een aantal zaken heeft de veiligheidsdienst ook niet weten te voorkomen. Denk bijvoorbeeld aan de acties van de Molukkers in de jaren zeventig, of de acties van RaRa in de jaren tachtig en negentig. Ook de moord op Fortuyn en Van Gogh wist de dienst niet tijdig te ontdekken en te voorkomen. Bovendien waren er de afgelopen jaren een aantal kleine schandalen, die een weinig flatteus beeld opriepen. Wie herinnert zich nog de smadelijke afgang van beoogd LPF-staatssecretaris Bijlhout, slechts zes uur officieel in dienst was. De AIVD had haar levenswandel onder de loep genomen en geconcludeerd dat er geen vuiltje aan de lucht was. Een aantal wakkere journalisten diepte echter in een handomdraai compromitterend materiaal op, dat wees op betrokkenheid van Bijlhout bij de milities van legerleider Bouterse in Suriname. Hoe kon de AIVD over het hoofd zien wat een journalist zo uit de eigen knipselmap tevoorschijn kon toveren?
Of neem de vernietigende conclusies van de commissie-Van den Haak, die on-
derzocht hoe de beveiliging rond Pim Fortuyn was geregeld. De BVD had broddelwerk geleverd, concludeerde Van den Haak. Bovendien viel een aantal zaken niet te verifiëren, omdat de verantwoordelijke BVD-ambtenaar al enige maanden ziek thuis zat. Uit het onderzoek bleken ook tal van communicatieproblemen tussen de AIVD en de top van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Toen minister Klaas de Vries destijds aan de BVD vroeg om een risicoanalyse te maken van Fortuyn, had hij waarschijnlijk niet gedacht dat de dienst zich zou beperken tot het doorbladeren van wat dossiermapjes met krantenartikelen. De dienst rapporteerde vervolgens dat er geen bedreigingen waren, en zowel minister als dienst verkeerden in de veronderstelling dat ze zich goed en adequaat van hun taken hadden gekweten.
Nu zijn er natuurlijk ook een hoop verwachtingen waaraan de dienst niet mag of kan voldoen. In het geval van staatssecretaris Bijlhout mag de dienst bijvoorbeeld niet veel meer dan in haar eigen bestanden kijken. Screening van politici door een inlichtingendienst kan immer ook negatieve effecten hebben. Wel is er overleg tussen de voorzitters van de politieke partijen en de AIVD. Bij het samenstellen van de kieslijsten kunnen de partijvoorzitters een beroep doen op de AIVD als ze twijfelen over de integriteit van een kandidaat. Bijzondere inlichtingenmiddelen mag de AIVD bij zo’n onderzoek niet inzetten.
De AIVD kwam flink onder druk te staan na de moord op Theo van Gogh door Mohammed B. Hoe kon het gebeuren dat de dienst niets wist van zijn plan om Van Gogh te vermoorden? Volgens oud-medewerker Frits Hoekstra was Mohammed B. zelfs de ideale informant. In Vrij Nederland van 20 november 2004 zei Hoekstra dat als hij Mohammed B.’s achtergrond met BVD-ogen las, ‘dan denk ik: er was een moment waarop Mohammed B. door de AIVD als agent-informant gerekruteerd had moeten worden. Die jongen maakte zich grote zorgen, liep met zijn plan de overheden af, maar zijn enthousiasme sloeg om in verbittering omdat hij nergens gehoor kreeg. Hij maakte zich zorgen over de positie van jonge Marokkanen in de wijk waar hij woonde. Er waren rellen op dat plein geweest. In augustus 2002 zou deze Mohammed waarschijnlijk redelijk te motiveren zijn geweest om als agent-informant voor de AIVD te gaan werken. Zijn inlichtingen hadden kunnen voorkomen dat de zaak verder uit de hand liep. Dat was ook in zijn belang. Hij wilde dolgraag iets doen en de overheid had hem daarbij kunnen helpen. Nu werd hij door de tegenpartij gerekruteerd. Hij ging de fundamentalistische kant op.’
Binnen de AIVD kijkt men ook met ontzetting terug naar die 2de november: had men het kunnen voorkomen? Achteraf, na een groot politieonderzoek, schat de dienst Mohammed B. anders in. In KRO’s Reporter van 1 mei 2005 zegt Theo Bot, plaatsvervangend hoofd AIVD, dat de dienst met de nu beschikbare informatie anders aankijkt tegen Mohammed B. Het oordeel over de situatie voor de moord op Van Gogh blijft eenduidig binnen de AIVD: op basis van de toen beschikbare informatie zou men nu nog steeds dezelfde beslissingen nemen.
INFORMATIEPOSITIE
De informatiepositie van de AIVD wordt opgebouwd door gebruik te maken van open bronnen, halfopen bronnen, databestanden bij overheid en bedrijven en gesloten bronnen. Op basis van al deze informatie vervaardigt de dienst ambtsberichten en analyses, afhankelijk van degene die vraagt om de informatie.
De methodes die gebruikt worden om informatie te verzamelen variëren van Open Source Intelligence (OSINT), Signals Intelligence (SIGINT), Imagery Intelligence (IMINT), Human-Source Intelligence (HUMINT) tot Geospatial Intelligence.
Bij de bestrijding van terrorisme zet de AIVD al deze mogelijkheden waar nodig en mogelijk is in. Goede en betrouwbare informatie is essentieel bij de bestrijding van terrorisme. Hoe scoort de dienst daar nu eigenlijk mee?
TECHNISCHE MIDDELEN
De AIVD mag veel op dit terrein: direct afluisteren, afluisteren en plaatsbepalen via gsm’s, tappen vaste telefoon, (kleine) camera’s plaatsen, e-mailverkeer aftappen en plaatsbepalingsapparatuur gebruiken bij vervoermiddelen, inbreken in woningen of computer, brieven openen. Wettelijk staan de bevoegdheden vermeld in de artikel 18 tot en met 33 van de Wet op de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten (WIV). Hoewel er in de Tweede Kamer zo af en toe nog wel wordt geroepen dat de bevoegdheden van de AIVD moeten worden uitgebreid is dat gezien de bevoegdheden die de dienst al heeft overbodig. Het enige wijzigingsvoorstel dat er nu in de Tweede Kamer ligt betreft een niet-technisch middel. De regering wil artikel 17 WIV zo wijzigen dat semi-overheidsdiensten verplicht worden hun bestanden te openen voor de dienst. Ook blijkt uit de plannen voor het opzetten van een zelfstandige nationale SIGINT-organisatie dat de AIVD in samenwerking met de Nationale Sigint Organisatie (NSO) op grote schaal e-mail wil kunnen aftappen.
De inzet van technische middelen is gebonden aan de ernst van een verdenking. Eerst moet gekeken worden of lichtere middelen voldoen voordat een technisch middel mag worden ingezet. De vraag is of dit systeem ook daadwerkelijk wordt toegepast.
In de nieuwe WIV, die in 2002 in werking trad, is er een notificatieplicht voor de AIVD opgenomen. Bij het toepassen van de bevoegdheden: brieven openen, direct afluisteren, gebruik van de IMSI-catcher, een installatie die direct gsm’s kan afluisteren, om gsm-gegevens te achterhalen en bij het inbreken in een woning moet de dienst vijf jaar na de laatste keer dat de bevoegdheid is toegepast degene tegen wie dit is gebeurt op de hoogte brengen. Notificatie blijft echter achterwege als actuele bronnen en werkwijze van de dienst in gevaar komen door de notificatie. Binnen de AIVD circuleert een Handboek AO-procedures, waarin staat aangegeven wanneer en op welke wijze een bevoegdheid kan worden ingezet. Volgens de commissie-Havermans gaan de AIVD-medewerkers nauwkeurig met de rechtmatigheid van de inzet van bijzondere inlichtingenmiddelen om.
In de discussie over het volgen van de fluïde groep van 150 vermeende terroristen, die in het systeem van de contraterrorisme-infobox zijn opgenomen is door de AIVD al veelvuldig gemeld dat het onmogelijk is deze hele groep te volgen. De capaciteit is beperkt en 24 uurs observatie is onmogelijk. De directie Bijzondere Inlichtingenmiddelen is de afdeling binnen de AIVD die de inzet van bijzondere inlichtingenmiddelen verzorgt. De commissie-Havermans constateerde dat de vraag vanuit de operationele teams het aanbod overtrof. ‘Dit geldt met name voor de observatieen volgploegen’, aldus de commissie. Wel doet de dienst een beroep op de observatieteams van de politie, de Militaire Inlichtingenen Veiligheidsdienst (MIVD) en de Koninklijke Marechaussee (KMAR).
Met de inzet van technische middelen verzamelt de AIVD veel informatie over de ‘infrastructuur’ van netwerken. Niet alleen kan de AIVD zien wie er regelmatig met elkaar bellen (en waarover), ook kan worden bijgehouden waar mensen verblijven, waar ze naartoe gaan, wie regelmatig met elkaar optrekken, hoe financiering verloopt en welke contacten er zoal zijn. Net als bij gewone criminelen wordt vaak een ruime kring mensen rond personen uit een netwerk afgeluisterd. Vaak levert dat meer informatie dan de gecodeerde afspraken binnen zo’n netwerk.
Dat de AIVD bij vermoedens over een grote dreiging ook ruimschoots gebruikmaakt van technische middelen blijkt uit het onderzoek naar het Hofstadnetwerk. Zo lokte de AIVD een aantal verdachten in een geprepareerde woning aan de Antheunisstraat in Den Haag, de woning waar in november 2004 Jason W. en Ismael A. werden gearresteerd.
De Volkskrant van 5 februari 2005 meldde dat de AIVD ‘gebruikmaakte van de diensten van “Ed”, die zich presenteerde namens bedrijf H., een vennootschap waarvan de naam bij de Volkskrant bekend is. Het gaat waarschijnlijk om een bedrijf dat speciaal is opgericht door de geheime dienst.’
De woning was inderdaad voorzien van een fikse hoeveelheid afluisterapparatuur, zoals blijkt uit de processen verbaal van het Hofstadnetwerk. Al vanaf de dag dat Jason W. de woning als kraakwacht huurde lopen de AIVD-recorders mee. Veel van het opgenomen materiaal houdt de AIVD echter afgeschermd van het politieonderzoek. Volgens het NOS-journaal van 13 april 2005 zou de AIVD zelfs alle opnames van voor 2 november 2004 hebben gewist. Nader onderzoek toont echter aan dat er geen sprake is van wissen van de tapes, maar dat bronbescherming de dienst waarschijnlijk afhoudt van het vrijgeven van de cd-roms.
Het NOS-journaal baseerde zich op het betoog dat de officier van justitie Frits van Straelen die dag hield tijdens de pro forma-zitting van Mohammed B. Hij meldde daar dat alleen de cd-roms met opnamen van gesprekken door de AIVD in de Antheunisstraat van 2 tot en met 10 november 2004 beschikbaar waren. Straelen meldde dat de dienst een tweetal redenen gaf waarom niet meer gesprekken konden werden verstrekt.
Ten eerste worden alleen die gesprekken bewaard, die de AIVD relevant vindt voor de uitvoering van zijn taak. Ten tweede zijn de wel bewaarde cd’s door de AIVD beoordeeld op relevantie voor de opsporingsonderzoeken en afbreukrisico voor
de AIVD. Het afbreukrisico, en dan met name de bronbescherming, was blijkbaar te groot om de afgeluisterde gesprekken te kunnen vrijgeven voor het politieonderzoek.
Het correspondeert met verhalen die de ronde doen over de aanwezigheid van een derde persoon (naast Jason W. en Ismael A.) in de Antheunisstraat tot vlak voor 2 november. Wellicht de persoon die Jason en Ismael ook in contact heeft gebracht met ‘Ed’ en ze op deze manier onder maximale controle van de AIVD heeft geplaatst.
Uit antwoorden op Kamervragen van Peter van Heemst (PvdA) blijkt dat de audiobewerker degene is die de selectie maakt. ‘Hij selecteert de geluidsfragmenten die wel relevant zijn voor het onderzoek en maakt hiervan een schriftelijk verslag. Deze selectie vindt plaats aan de hand van de teamopdracht en de daaraan gekoppelde onderzoeksvragen.’ Ook meldt de minister dat het staand beleid is binnen de AIVD dat van microfoons alleen de geluidsfragmenten die door de audiobewerker als relevant zijn aangemerkt en waarvan dus een schriftelijk verslag is gemaakt, worden bewaard. ‘De beluisterde niet relevante geluidsfragmenten waarvan geen verslag is gemaakt, worden na een bepaalde periode overschreven. Deze periode varieert van een week tot een aantal weken, gerekend vanaf het moment van opname. Er is geen sprake van dat eenmaal beluisterde geluidsfragmenten die relevante gesprekken bevatten, zijn gewist.’
Meer informatie over het feitelijk functioneren kwam naar buiten toen bleek dat er een lek was binnen de AIVD. Op 30 september 2004 werd de tolk Outman Ben A. door de politie gearresteerd op verdenking van het lekken van geheime AIVD informatie. Outman Ben A., voormalig medewerker van de IND, werd direct op zijn eerste werkdag bij de AIVD in een druk en lopend onderzoek geplaatst. ‘Ik werd eigenlijk niet ingewerkt en moest direct aan de slag’, vertelde hij tegen de rijksrecherche na zijn arrestatie. Het dossier van de rijksrecherche, onder de codenaam ‘Walcheren’, kwam in handen van de Volkskrant. Van de ene op de andere dag moest hij belangrijke beslissingen nemen. Hij bepaalde bijvoorbeeld, onder richtlijnen, welke getapte telefoongesprekken relevant waren en hij als audiobewerker al dan niet wilde uitwerken. Outman Ben A. wordt ervan verdacht geheime informatie doorgespeeld te hebben naar radicale netwerken die door de AIVD in de gaten worden gehouden.
‘Ik moest zelf bepalen of een gesprek wel of niet belangrijk was. Ik merk hierbij op dat maar een kwart van alle gesprekken daadwerkelijk wordt uitgewerkt. Dat is bij alle collega’s het geval. Ik merk daarbij op dat het zelfs voorkomt dat als een collega audiobewerker ziek is bepaalde taps in het geheel niet worden uitgewerkt, ook later niet meer’, aldus de audiobewerker tegen zijn ondervragers. ‘Ik merk hierbij op dat een teamhoofd vaak niet eens op de hoogte is van het aantal taps en de inhoud daarvan. Ook is hij vaak niet bekend met het feit dat een medewerker ziek is.’ Ben A. zegt zelfs een adviesrol te hebben gehad in het voordragen van nieuwe tapaansluitingen. Hij kon zich door het geven van aanwijzingen aan een operateur ook nog eens bemoeien met lopend onderzoek.
In juli 2004 kwam hij terecht in het Vuursche-onderzoek, ook wel de Utrechtse terreurzaak geheten. Centraal hierin staat Hassan O., die het in afgeluisterde gesprekken had over heilige oorlog, en over explosieven die hij daarvoor zou inzetten, dan wel over een bom die hij in bewaring zou hebben gegeven. De AIVD wilde weten wat Hassan O. deed en wat zijn plannen waren. De inlichtingendienst stelde vast dat hij foto’s had gemaakt van onder meer de Britse en Amerikaanse ambassade, de Tweede Kamer en Paleis Noordeinde. Ook zijn reizen naar België waren van belang omdat hij daar contact zou hebben met ‘cellen’. Ben A. moest in deze zaak plotseling vijftien taps uitluisteren en kreeg het zeer druk. Hij beklaagde zich hierover bij de teamhoofden omdat hij het niet aan zou kunnen. Hij kreeg te horen dat hij het zelf maar moest oplossen.
Zondag 26 september 2004 viel de politie binnen bij Hassan in zijn huis in Utrecht. Directe aanleiding was informatie die een dag eerder was binnengekomen over een persoon uit een islamitisch netwerk die zou beschikken over AIVDinformatie. Die zondagavond vindt ook een geruchtmakende inval plaats in de Utrechtse Bucheliusstraat, familie van een 30-jarige man in Brussel die Hassan daar ontmoet had. Bij deze familie, noch bij Hassan O. werd iets gevonden bij de huiszoeking. Wel wordt bij Hassan AIVD-informatie gevonden: twee A4’tjes met delen van teksten uit ‘stand van zaken week 31’. Deze staatsgeheimen maakte deel uit van een tien pagina’s lange rapportage van de AIVD over een mogelijk Utrechts terreurnetwerk. Het waren getypte brieven waarin namen voorkwamen van een hechte vriendenkring van moslims. Ze bleken al sinds 2002 in de gaten te worden gehouden.
Ben A. werd vier dagen later aangehouden. Intern AIVD-onderzoek wees uit dat hij verantwoordelijk was voor het verspreiden van deze envelop.
Ook Abdelaziz B., Rachid C. en de zwager van de Marokkaanse tolk, Nadir B., allen behorend tot dezelfde kring, werden aangehouden in verband met uitgelekte staatsgeheimen. Bij alledrie werden observatieverslagen van de AIVD aangetroffen. Outman had vier weken daarvoor aan een collega verteld dat zijn zwager Nadir targets uit het onderzoek kende. Hij doelde op Rachid en Abdelaziz, over wie zijn zwager hem wel eens terloops had verteld. Hij stelde zelfs voor zijn zwager als informant voor de AIVD te recruteren. Antwoord kreeg hij niet gedurende die vier weken, tot hem verteld werd dat er niets met zijn suggestie was gebeurd. Een week later werd hij gearresteerd.
Outman Ben A. zou volgens De Telegraaf een bijzondere manier hebben gebruikt om documenten te lekken. Naast zijn werk bij de AIVD runde Ben A. ook een reisbureau. Op de website daarvan (www.chafarinastours.com) zou in de aangeboden plaatjes informatie van de AIVD zijn verwerkt, aldus De Telegraaf.
Outman Ben A. wordt ook verantwoordelijk gehouden voor het verspreiden van onderzoeksinformatie onder leden van het Hofstadnetwerk. NRC Handelsblad van 11 januari 2005 meldde dat kringen van het Hofstadnetwerk beschikten over een tussenstand in het AIVD-onderzoek naar het netwerk. Tijdens de pro formazitting tegen Outman Ben A. meldde officier Zwaneveld dat Outman Ben A. ook verdacht wordt van het lekken van een tapgesprek waarvan het verslag werd gevonden bij Ahmed H., die ervan verdacht wordt deel uit te maken van het Hofstadnetwerk.
BEWAREN
Waarom zou de AIVD eigenlijk in een vroeg stadium een selectie maken van de taps? De huidige opslagcapaciteit van computers vormt immers geen enkele belemmering voor het bewaren van alle relevante gesprekken. Selectie zou dus niet door de toch al overbelaste audiobewerkers hoeven te worden gemaakt. Hoewel zij natuurlijk een selectie maken van uit te werken gesprekken, kan de rest en wordt de rest van de gesprekken gewoon op dvd opgeslagen. Zeker bij terrorismeonderzoeken, waar zoals nu bij bijvoorbeeld Mohammed B. het beeld flink kan kantelen, ligt opslag meer voor de hand dan vernietigen.
Technische middelen kunnen de AIVD veel inzicht verschaffen over de bewegingen, contacten en intenties van vermeende terroristen. Ze vormen vaak een harde bron van informatie. Rechters accepteren informatie die door middel van tappen of direct afluisteren is verkregen als bewijsmateriaal op voorwaarde dat de advocaten de cd’s ook ter beschikking krijgen. In een aantal rechtszaken is dit al gebeurd.
Het probleem hierbij is de selectie. Ten eerste de selectie die de overbelaste audiobewerkers maken. Welke gesprekken werken ze wel uit en welke niet? Ten tweede de selectie ter bescherming van de eigen bronnen, zoals gebeurd is bij het Hofstadnetwerk. Door deze twee filters zal het vrijgegeven materiaal nooit een volledig beeld geven van de informatie die de AIVD heeft verzameld. Risico is natuurlijk dat ontlastende informatie op deze wijze buiten het proces blijft. De AIVD zou moeten aangeven welke selectie is gemaakt en welke selectiecriteria zijn gebruikt.
MENSELIJKE BRONNEN
Naast informatie uit technische bronnen vormen mensen een belangrijke bron van informatie voor de AIVD. Menselijke bronnen kunnen eigen agenten zijn, infiltranten of informanten. Op het terrein van vreemdelingen werft de AIVD/RID zeer actief informanten. Onderzoeken van Buro Jansen & Janssen (De vluchteling achtervolgd en Misleidende methode) geven hier een uitgebreid beeld van. Ook binnen radicaal-islamitische kringen werft de dienst al jarenlang informanten. Uit het feitenrelaas dat de ministers Remkes en Donner na de moord op Theo van Gogh naar de Tweede Kamer stuurde blijkt ook dat de AIVD binnen het Hofstadnetwerk (meerdere) infiltranten had rondlopen.
Zo meldden de ministers over 22 oktober 2003, kort na de eerste aanhoudingen van een aantal leden van het Hofstadnetwerk, dat door ‘de aanhoudingen van de sleutelfiguren uit het Hofstadnetwerk de AIVD op slag een belangrijk deel van zijn informatiepositie ten aanzien van dit netwerk kwijt is. Dit is onvermijdelijk het gevolg van een dergelijke ingreep.’ In mei/juni 2004 lijkt de AIVD haar informatiepositie weer opgebouwd te hebben. De ministers melden dat ‘door de geleidelijk weer opgebouwde informatiepositie de AIVD weer meer informatie verwerft over het netwerk’.
Ook in de woelige novemberdagen van 2004 blijkt de AIVD te beschikken over informanten dicht bij leden van het Hofstadnetwerk. In een ambtsbericht meldde de AIVD dat een ‘zeer betrouwbare bron’ op 8 november een zes minuten durend gesprek tussen Jason, Ismael ‘en een tot nu toe onbekend gebleven persoon’ heeft opgevangen.
Ook uit andere politiedossiers van vermeende terroristen blijkt dat de AIVD infiltranten/informanten had rondlopen in de kring van personen die vervolgd werden.
NORDINE B. ALIAS RACHID A.Z.
Twee dagen na 11 september 2001 werd Nederland even kortstondig opgeschrikt door een mogelijke terreurdreiging. Met veel machtsvertoon viel de politie een huis in Rotterdam binnen. Vier mannen worden gearresteerd. De mannen worden later voorgeleid in het eerste terrorismeproces in Rotterdam.
Een van de mannen staat bekend onder de naam Rachid A.Z. Deze naam blijkt echter een alias voor Nordine B. Rachid A.Z./Nordine B. lijkt de dans te ontspringen. Daar waar de anderen in verband gebracht worden met een Nederlands en misschien zelfs Europees terrorisme netwerk is Nordine een toevallige bezoeker. Hij blijft nog wel verdacht, maar kan niet op basis van het bewijsmateriaal uit het terrorismedossier worden vastgehouden. In verband met illegaal verblijf wordt hij overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. Daar waar de andere drie verdachten in strenge afzondering werden vastgehouden, werd Rachid A.Z. alias Nordine B. door gestuntel van justitie vrijgelaten. Was het gestuntel?
Advocaat I. Saey verklaart tijdens de eerste pro forma-zitting dat Nordine B. als informant voor een opsporingsdienst uit binnenof buitenland werkte. Tijdens de zitting voegt rechtbankpresident mr. S. van Klaveren daar nog aan toe: ‘Als je die informatie goed leest, dan zou je kunnen concluderen dat er sprake is geweest van een infiltrant.’ Directe betrokkenen bij het onderzoek verklaren in de Volkskrant: ‘Schadelijk voor het onderzoek naar de Rotterdamse cel? Welnee, zeggen betrokkenen die het dossier kennen. Rachid A.Z. is een “arme sloeber”. Een vreemdeling die “dan hier en dan daar in onderhuur woonde”. Koud na de aanslagen in de VS was hij “op het verkeerde moment op visite in De Kempenaerstraat”.’
Wie er gelijk heeft blijft gissen, Nordine B. is spoorloos verdwenen. Toch is de positie van Rachid A.Z., zoals hij in eerste instantie bekendstond, uitermate vreemd. De toenmalige BVD en justitie gaven zijn naam door aan de Nederlandse Bank om hem op de Verenigde Naties 1267 lijst (de door ons genoemde afknijplijst van de VN) te laten zetten. Dat is niet voor iedereen weggelegd.
Was Nordine B. alias Rachid A.Z. een gewone infiltrant? Dat is ook de vraag. Naar alle waarschijnlijkheid hebben zijn verklaringen tot de arrestaties op 13 september 2001 geleid. Het bewijsmateriaal dat het Openbaar Ministerie had verzameld bestond uit het vervalsen van paspoorten, rijbewijzen en creditcards. Geen grote vergrijpen, maar door deze activiteiten te verbinden met de verdachten die aanslagen voorbereiden op Amerikaanse doelen in Parijs, worden het vergrijpen met een terroristisch oogmerk. Volgens direct betrokkenen bij het dossier was Nordine B. ‘een arme sloeber’, maar de hoofdverdachte C. verklaarde dat Nordine B. wel regelmatig een dure mobiele telefoon bij zich had. Daarnaast zei Nordine B. dat hij geen Frans sprak, maar hij las wel Franse kranten. Ook de andere verdachten I. en R. verklaren dat Nordine zich verdacht gedroeg en zich regelmatig tegensprak. Ook schetsen zij het beeld van iemand die fanatieker is dan zijzelf.
Nordine B. stond te juichen op 11 september 2001 en bekeek regelmatig videobanden van de aanslagen in Kenia, op het Amerikaanse oorlogsschip USS Cole in Jemen, en van Tsjetsjeense strijders. Verdachte R. voegt daar nog aan toe dat Nordine B. altijd in de auto bleef zitten als ze gezamenlijk gingen hardlopen. Hoofdverdachte C. was een bekende van de politie. Het is niet ondenkbaar dat een inlichtingendienst iemand op hem heeft afgestuurd. Maar de vraag of Nordine B. een gewone infiltrant was of wilde uitlokken hoever C. wilde gaan, blijft open. ‘Volgens mijn cliënt stelde Z. voortdurend vragen. Hij zei dat hij naar Afghanistan wilde om te trainen voor de jihad. Hij wilde van mijn cliënt weten hoe hij dat moest aanpakken’, verklaarde I. Saey, de advocaat van C., tijdens de zitting.
AGENT FREEK
Ook bij de tweede terrorismezaak, de vermeende rekruteerders uit Eindhoven, lijken er opnieuw informanten door de AIVD te zijn geworven. Bij dit proces gaat het vooral om Algerijnse mannen die lid zouden zijn van de Algerijnse GSPC, de Groupe Salafiste pour la Predication et le Combat. Een deel van de verdachten verblijft legaal in Nederland en heeft een Nederlands dan wel Frans paspoort, maar het overgrote deel heeft geen geldige verblijfspapieren. Zo is daar ook de verdachte R. R. zit van juni 2001 tot januari 2002 in de Willem II-kazerne in Tilburg in vreemdelingenbewaring wegens het niet bezitten van geldige papieren. In de Willem II-kazerne wordt R. vier keer bezocht door een grote Nederlandse man met zwart/grijs haar en groene ogen die zich voorstelt als Freek van de inlichtingendienst. Freek spreekt redelijk Frans en komt altijd samen met een man waarvan R. denkt dat hij van de politie is. R. wordt gevraagd of hij wil meewerken om informatie in te zamelen over iemand van wie Freek hem een foto laat zien. R. wordt ook gevraagd of hij informatie over medegevangenen wil inwinnen. Freek lijkt vooral geïnteresseerd te zijn in de GSPC. R. heeft het gevoel dat als hij meewerkt met Freek hij minder lang in vreemdelingenbewaring verblijft, hoewel het al met al toch zes maanden duurt voordat hij in januari 2002 vrijkomt. R. vestigt zich in Groningen. Freek benadert hem kort na zijn vrijlating opnieuw en ze ontmoeten elkaar in Breda. R. krijgt honderd euro voor de aanschaf van een mobiele telefoon en krijgt het nummer van Freek. Freek neemt nog zeven keer contact op met R. om hem te spreken. De ontmoetingen vinden altijd in Breda of Zwolle plaats in een café in de buurt van het treinstation. Freek was altijd samen met de man die ook in de Willem II-kazerne bij de gesprekken zat. Freek vroeg R. om bezoekers van de Al Fourkaan-moskee te bespioneren. Freek had speciale aandacht voor één specifieke man en vroeg R. deze man uitgebreid te bespioneren. R. zegt zelf dat hij mensen die hij kende in de Al Fourkaan-moskee heeft ingelicht over zijn activiteiten voor Freek. R. had de indruk dat Freek continu druk op hem uitoefende om informatie te verschaffen en dat als hij niet voldoende meewerkte hij opnieuw in de gevangenis terecht zou komen.
Of R. de waarheid zegt is onduidelijk. In zijn agenda heeft hij wel de naam van Freek opgeschreven of Frederik zoals R. hem noemt, het telefoonnummer en het kenteken van de zwarte Renault Clio waarin Freek reed.
De advocaat van R., P. Beijen, vindt het verhaal van R. geloofwaardig. R. vertelde immers al tijdens de eerste verhoren na zijn arrestatie over de benaderingen door de AIVD en over Freek. Ook probeerde Beijen inzicht te krijgen in de bezoeken van Freek aan de Willem II-gevangenis. Gevangenissen houden de gegevens van bezoeken nauwkeurig bij, maar Beijen krijgt ze niet boven tafel. Hij stuit op een muur van stilzwijgen.
De geloofwaardigheid van zijn verklaring wordt gestaafd door een onderzoek van Buro Jansen & Janssen naar de wijze waarop de AIVD vluchtelingen benadert. In het boek Misleidende methode beschrijven we een benadering van de Egyptenaar Ahmed door een AIVD-agent genaamd Freek. In een uitzending in november 2003 van het radioprogramma Argos van de VPRO belde Ahmed met de AIVD en werd het bestaan van Freek bevestigd.
R. werd op 12 juni 2002 gearresteerd op verdenking van lidmaatschap aan een terroristische organisatie en was een van de verdachten tijdens het tweede terrorismeproces in Rotterdam. R. is nog steeds niet vrij, al is hij wel vrijgesproken in het terrorismeproces. Hij verblijft opnieuw in vreemdelingenbewaring en zit nu al ruim drie jaar in de gevangenis.
Dat de AIVD meerdere informanten had werd tijdens de rechtszitting duidelijk. Tijdens de zitting vertelde een van de andere verdachten, F., dat hij twee tot drie weken opgesloten is geweest of verbleven heeft in een bungalow op recreatiepark Duinrell in Wassenaar. F. reed drie keer naar Italië met een lading drugs. Erg succesvol is de onderneming niet. Twee keer gaat het goed, maar de derde keer mislukt. De derde keer besluit hij het verdiende geld in zijn eigen zak te steken en niet te delen met A.O., die volgens F. de handel organiseerde. Of dat waar is valt te betwijfelen. Het lijkt er eerder op dat F. gewoon is aangehouden door de Italiaanse politie die in zijn auto een ijzeren staaf, een stiletto en 26.765 euro aantroffen en dat in beslag namen. F. is gefotografeerd, zijn vingerafdrukken zijn afgenomen en hij is één dag vastgehouden. F. duikt onder en wil niet met A.O. en anderen spreken. Dit is waarschijnlijk de aanleiding dat men achterdochtig wordt en op zoek gaat naar F. De vermeende leider van de groep, R.D., vaardigt volgens F. een fatwa tegen hem uit. Op 24 april 2002 worden A.O., R.D. en enkele andere mannen aangehouden. F. besluit naar de politie te gaan, omdat hij bang is dat de anderen hem zullen vermoorden. De Utrechtse politie draagt hem over aan de AIVD. Volgens F. heeft zijn neef hem in contact gebracht met Freek van de AIVD. F. is bang en moet onderduiken. Het Duinrell-verhaal lijkt vergezocht, maar de combinatie met Freek is vreemd. F. vertelt natuurlijk over de drugstransporten en over de diverse verdachten. Hij zegt dat het geld van de drugs gebruikt werd voor de gewapende strijd, iets dat hij later tijdens de rechtszitting intrekt. Als de politie overgaat tot arrestaties in het kader van het tweede terrorismeproces wordt F. aan de kant gezet. Uit angst vlucht hij naar Marokko. R.D. is ondertussen op miraculeuze wijze uit de koepelgevangenis in Breda ontsnapt met behulp van aan elkaar geknoopte lakens. Later wordt F. in België gearresteerd en aan Nederland uitgeleverd.
F.’s verhaal klinkt als grootspraak, maar dan is het vreemd dat hij Duinrell en Freek noemt. Er van uitgaande dat hij informant is geweest, roept het de vraag op hoe betrouwbaar zijn informatie over zijn voormalig vrienden was. F. bedroog zijn vrienden met de drugs, kwam in de problemen en vervolgens legde hij belastende verklaringen af over hen bij de AIVD. Hij was echter bang dat zijn voormalig vrienden hem wilden vermoorden en zou er maar al te blij mee zijn als ze achter de tralies verdwenen.
BETROUWBAARHEID
Het probleem bij informanten is natuurlijk de betrouwbaarheid. Dat blijkt uit het voorbeeld van de Utrechtse RCIE, die dacht een betrouwbare informant te hebben die betrouwbare informatie leverde over Mohammed B. Bij nader verhoor bleek dat hij slechts ‘een voorspelling’ had gedaan.
Bij de verhalen die Buro Jansen & Janssen de afgelopen vijftien jaar over informanten heeft verzameld vallen bovendien een paar zaken op.
Informanten worden vaak door de diensten geworven omdat ze in een labiele situatie verkeren. Dat loopt van mensen met schulden tot mensen die bijvoorbeeld in de steek zijn gelaten door vrienden. Vreemdelingen worden vaak onder druk gezet om mee te werken. Dreigende uitzetting uit Nederland (zie bijvoorbeeld R. in het proces van de vermeende Eindhovense rekruteerders) wordt gebruikt om mensen dat laatste zetje te geven.
In het verleden zijn ook vaak criminele randfiguren (Lex Hester, Cees van Lieshout) langdurig ingezet als infiltrant.
Het inschatten van de betrouwbaarheid van een informant heeft veel te maken met de manier waarop mensen omgaan met informatie. In het Algemeen Politieblad van 30 april 2005 schreef journalist Maarten Bollen, die in opdracht van de Nederlandse Politie Academie een boek schrijft over het ontstaan van tunnelvisies, dat in onderzoeken de betrouwbaarheid van informatie altijd een van de grootste problemen is. Een tunnelvisie zou volgens Bollen ontstaan als een rechercheonderzoek gebaseerd wordt op foutieve informatie en die fouten niet worden onderkend, waardoor het onderzoek op een verkeerd spoor raakt en blijft. Volgens Bollen ligt de oorzaak bij het feit dat onze mogelijkheden om informatie te verwerken beperkt zijn en wordt gefilterd door schema’s en vooroordelen. Psychologisch onderzoek heeft aangetoond dat mensen in staat zijn argumenten aan te passen aan hun mening. Meningen worden zelden bijgesteld door aangeleverde argumenten.
De AIVD geeft de betrouwbaarheid van informanten aan met een dubbele lettercode (een hoofdletter en een kleine letter), beide lopend van a tot c. De ene letter geeft de betrouwbaarheid van de bron weer, de andere de betrouwbaarheid van de informatie. Aa betekent dus dat de betrouwbaarheid van de bron en de informatie hoog wordt ingeschat, bij Cc zijn beide laag.
Na 11 september geeft de AIVD ook minder betrouwbare informatie vrij, bij wijze van spreken Bc-kwalificaties.
De ontvangende partij krijgt de AIVD-kwalificatie overigens niet door. In ambtsberichten, die ook op basis van informatie van informanten zijn samengesteld, staan de betrouwbaarheidskwalificaties niet vermeld. De ontvanger moet de informatie zelf interpreteren. Niet duidelijk is of het om Aaof om Bc-informatie gaat.
Als de politie de ontvangende partij is, ontstaat er een tweede probleem. Dit wordt veroorzaakt doordat de diensten een verschillende wijze van werken hebben. We schreven het al eerder, de inlichtingendiensten doen voorspellingen (zoeken naar dreigingen, naar een waarschijnlijkheid), de politie zoekt bewijslast (harde feiten voor een veroordeling).
Nu zal er zeker in de basisinformatie niet al te veel verschil zitten, een verslag van een informant is een verslag van een informant, maar zelfs daar speelt de opdracht aan de informant al een rol. Kijkt iemand naar de toekomst (ter voorkoming van
aanslagen) of kijkt iemand naar het verleden (om tips over verdachten te verzamelen). In een zoektocht naar bewijslast zal de politie moeten zien uit te sluiten dat andere verdachten het strafbare feit hebben begaan. De kans dat iemand anders de schuldige is, moet dus zo laag mogelijk worden gesteld. Gebeurt dat niet dan zouden er heel wat onschuldigen in de gevangenis terechtkomen.
In een zoektocht naar mogelijke terroristen ligt het precies andersom. Het gaat er niet om om andere mensen uit te sluiten – dan is een aanslag allang gepleegd –, het gaat erom dat bepaalde feiten, omstandigheden en gedragingen niet door iets anders verklaard kunnen worden. Methodologisch ga je dan heel anders te werk.
Ook binnen de Nederlandse inlichtingendiensten lijkt er een verschil in de manier waarop de betrouwbaarheid van een informant wordt beoordeeld. Zo speelde er begin 2003 een meningsverschil over de inzet van een informant in een terrorismeonderzoek in samenwerking met een buitenlandse inlichtingendienst in Nederland. Die dienst vroeg in eerste instantie de AIVD om medewerking aan de operatie. Zonder die toestemming mag een buitenlandse dienst geen activiteiten ontplooien in Nederland. Volgens de AIVD was de informant echter onbetrouwbaar. De samenwerking met de buitenlandse dienst ging niet door.
Toch bleek na een onderzoek van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten dat de informant actief was geweest in Nederland. De buitenlandse inlichtingendienst was na de afwijzing van de AIVD gaan shoppen bij de MIVD. Deze dienst kwam tot een andere conclusie: de informant was wél betrouwbaar. De MIVD zette een gezamenlijke operatie op met de zusterdienst. De Commissie van Toezicht op de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten was behoorlijk verbaasd over dit verschil van inzicht. In haar onderzoeksverslag schrijft de commissie ‘het bijzonder te vinden dat de AIVD en de MIVD op het terrein van de betrouwbaarheid tot zulke verschillende conclusies zijn gekomen’. De commissie verwijst in haar verslag naar de Wet op de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten, waarin hoge eisen worden gesteld aan de inzet van informanten. Zij moeten aan strenge eisen van betrouwbaarheid voldoen.
CONTROLEREN
De informatie van zelfs een betrouwbare informant die vaker betrouwbare informatie heeft afgeleverd zou ten allen tijde zorgvuldig gecontroleerd moeten worden. Het verkrijgen van betrouwbare informatie via een informant/infiltrant is namelijk niet de enige reden voor de AIVD om iemand in te zetten. Minstens zo belangrijk is de sturende/controlerende rol die een infiltrant in een netwerk op zich zal kunnen nemen. Via een infiltrant kan de AIVD proberen het geweldsgebruik vanuit zo’n netwerk te controleren. In het verleden leidde dit nog tot veel kritiek over bijvoorbeeld kwesties als uitlokking. Hoe ver mag een infiltrant van de AIVD gaan bij zijn activiteiten?
Een voorbeeld van zo’n operatie is de uit Zaanstad afkomstige Lex Hester. Hij werd in 1978 geworven en zou meer dan twaalf jaar werken voor de Plaatselijke Inlichtingen Diest (PID), BVD en Centrale Recherche Informatiedienst (CRI). Hester moest vooral in de actiebewegingen infiltreren. Na zijn ontmaskering in 1990 werd bekend dat hij regelmatig leurde met explosieven, tenminste zes keer probeerde hij mensen over te halen deze explosieven aan te schaffen. Hij maakte onder auspiciën van de BVD een eigen, zeer radicaal blad, het Info. Het Info vertaalde onder andere verklaringen en artikelen van links-radicale en revolutionaire groepen.
Op een gegeven moment kwam Hester – die drugsgebruiker was en bekendstond als inbreker en brandstichter – na een veroordeling in de gevangenis terecht. Op verzoek van de inlichtingendienst stond de directie toe dat hij door een agent van de BVD werd opgehaald om belangrijke vergaderingen van groepen waarbinnen hij was geïnfiltreerd te kunnen bijwonen.
Een ander voorbeeld is dat van Cees Lieshout, spil in een BVD-operatie die uitgebreid is beschreven door OBIV uit Nijmegen in het boek Operatie Homerus.
Van Lieshout had tot in 1981 in de Nijmeegse kraakscene gewerkt en was daar een van de hardliners. Hij speelde een hoofdrol in de plaatselijke Rood Verzetsfront-groep en heeft meerdere keren mensen aangezet tot levensgevaarlijke acties, zoals een poging tot een bomaanslag op een tent van een openbare tentoonstelling van de politie in 1979. Ook speelde hij even later een rol bij een actie tegen de vierdaagse waarbij een man op weg met een brandbom gepakt werd. Van Lieshout liep in de Nijmeegse kraakscene en de anti-kernenergiebeweging voortdurend te stoken omdat het allemaal niet radicaal genoeg zou zijn. Geweld moest er komen! Na 1981 ging hij vooral in criminele kringen verder.
Naast dit soort voorbeelden van uitlokking en provocatie, wil een veiligheidsdienst ook nog wel eens lang talmen met ingrijpen. In de jaren tachtig werden een aantal kleine bommetjes geplaatst door het Rood Revolutionair Front (RRF) uit Den Haag. De Rotterdamse politie kwam de groep op het spoor en zette een observatieteam in. Tot hun stomme verbazing struikelde het team in de bosjes
over een ander observatieteam: de BVD bleek de groepering al tijdenlang te observeren, en keek toe hoe bommetjes werden geplaatst en afgingen. Probeerde de BVD een betere informatiepositie op te bouwen? Vond men de tijd nog niet rijp om in te grijpen? Was men bang dat door in te grijpen een bron afgebrand zou worden? Of kwam het de dienst om andere redenen wel goed uit dat het RRF zijn gang kon gaan?
In de logica van een veiligheidsdienst zijn dit soort operaties gelegitimeerd: hoe kun je anders achterhalen wie in bepaalde kringen interesse tonen in meer gewelddadige actievormen? Maar de scheidslijn tussen infiltreren, informeren, uitlokken en provoceren is flinterdun. Wordt door het optreden van de veiligheidsdiensten niet juist het tegenovergestelde bereikt van wat men wil?
Uit het boek van Frits Hoekstra (In dienst van de BVD) wordt bijvoorbeeld duidelijk dat de Rode Jeugd, een organisatie die solidair was met de RAF in Duitsland, contacten onderhield en handen spandiensten verrichten, verregaand door de dienst was geïnfiltreerd. Soms zaten in een cel van de Rode Jeugd vier leden waarvan er drie voor de dienst werkten. Hoekstra geeft in zijn boek blijk van de bijbehorende dilemma’s: ‘De omvangrijke infiltratie in de Rode Jeugd bracht enerzijds met zich mee dat er in de eerste helft van de jaren zeventig nauwelijks vrees hoefde te bestaan voor ongecontroleerde gewelddadigheden. De keerzijde van die ruime aanwezigheid betekende anderzijds dat de Rode Jeugd, zonder de actieve BVD-agenten, mogelijk als een kaartenhuis zou instorten en nog slechts uit hooguit een handjevol stadsguerrillero’s zou bestaan. Zo leek de BVD haar eigen doel/object in stand te houden.’
REDOUAN AL-ISSAR EN NOUREDINE EL F.
Gaat een vergelijkbaar verhaal wellicht ook op voor het Hofstadnetwerk? De geestelijk leider van het netwerk, Redouan al-Issar, heeft immers erg lang ongestoord zijn werk kunnen doen in Nederland.
Nadat hij in oktober 2003 werd gearresteerd op verdenking van terrorisme (samen met Samir A.) werd hij uitgezet naar Duitsland, het land waar hij zijn eerste asielverzoek had ingediend. Redouan bleef echter ongestoord zijn vrouw in het Haagse Laakkwartier opzoeken. Nadat hierover uitgebreid verslag was gedaan in onder andere het Utrechts Nieuwsblad van 17 februari 2005, vroeg het Tweede-Kamerlid Geert Wilders minister Remkes waarom Redouan destijds niet is opgepakt.
Minister Remkes antwoordde dat in augustus 2004 de AIVD in de CT-infobox heeft ingebracht dat Redouan al-Issar weer illegaal in Nederland was. Daar hebben alle betrokken bekeken wat de mogelijkheden waren. Volgens Remkes was de conclusie dat ‘in de praktijk zich geen omstandigheden hebben voorgedaan die een succesvolle en effectieve actie, strafrechtelijk dan wel vreemdelingenrechtelijk, tegen Redouan al-Issar mogelijk maakte’. Een opmerkelijke conclusie. De AIVD had bijvoorbeeld een ambtsbericht aan de IND kunnen verstrekken op basis waarvan Redouan al-Issar (net als na zijn arrestatie in oktober 2003) naar Duitsland uitgezet had kunnen worden. Dit gebeurde niet. De minister meldde dat ‘de AIVD ondertussen al het nodige heeft gedaan om Redouan al-Issar zo veel als mogelijk inlichtingenmatig in de gaten te houden’.
De AIVD heeft Redouan al-Issar waarschijnlijk gebruikt om zicht te krijgen op het Hofstadnetwerk. Welke jongeren voelen zich aangesproken, wie neemt contact met hem op? Zeker na de arrestaties in oktober 2003, als de AIVD een belangrijke bron van informatie verliest, komt het de dienst goed uit als Redouan toch weer in Nederland kan verblijven en het netwerk enigszins structuur geeft.
Ook de positie van Nouredine el F. is bijzonder te noemen. Volgens de AIVD is hij immers wel al lang een belangrijk target, in tegenstelling tot Mohammed B. Nouredine el F. werd samen met twee andere leden van het Hofstadnetwerk op 11 juni 2004 in Portugal gearresteerd. De AIVD had de Portugezen geïnformeerd over het vertrek van de drie. Ze zouden mogelijk een aanslag voorbereiden op het aldaar te houden Europese kampioenschap voetbal. Als Nouredine el F. op 16 juni 2004 op Schiphol land wachten agenten van de AIVD en de Unit Terrorismebestrijding van de KLPD (UTBT) hem op. Ze verhoren hem en daar volgt zijn inmiddels overbekende verklaring over Mohammed B. Deze zou uiterst gevaarlijk zijn en aanhanger van de Takfir, een extremistische stroming binnen de islam. Nouredine verklaarde verder dat een testament dat in oktober 2003 in de woning van Mohammed B. was gevonden en door hem ondertekend was niet van hem, maar van Mohammed was. In de ogen van de AIVD zijn zijn verklaringen echter ongeloofwaardig. Hij zou door een ander zwart te maken zichzelf te willen vrijpleiten.
Opmerkelijk blijft vervolgens dat Nouredine el F. geen strobreed in de weg wordt gelegd. Hij mag, ondanks dat hij illegaal is, ondanks de inschatting van de AIVD dat hij een gevaar vormt, gewoon in Nederland blijven. Nouredine el F. wordt ook pas als een van de laatste leden van het Hofstadnetwerk gearresteerd na de moord op Theo van Gogh. Pas in juli 2005 wordt hij op het Amsterdamse NS-station Lelylaan in de boeien geslagen. Hij heeft dan een doorgeladen machinepistool bij zich.
In de controle op de AIVD zou aan dit specifieke onderdeel meer aandacht besteed moeten worden. Wat zijn de grenzen waaraan de dienst zich dient te houden? Hoe ver mogen operaties gaan? Zeker nu wetgeving meer mogelijkheden voor verstoring gaat geven verdient dit onderdeel meer aandacht.
ANALYSES
Na de val van de Muur is er binnen de AIVD een grote concentratie op analisten. Het aantal operateurs is in een tiental jaar ontzettend verminderd. De verhouding analisten/operateurs is momenteel nog steeds scheef, te veel analisten in vergelijking met operateurs, die de informanten/infiltranten runnen. Vooral in het Centrum Islamitisch Terrorisme en bij de directie Buitenland is er een gebrek aan operateurs. Gevolg is dat teams onderbezet zijn en dat er bijvoorbeeld geen zelfstandige agentenoperaties in het buitenland uitgevoerd kunnen worden.
Bovendien is het niet eenvoudig om operateurs op nieuwe zaken in te zetten. Oude zaken zijn niet à la minuut stop te zetten. Een infiltrant die jaren voor de dienst gewerkt heeft moet zorgvuldig afgebouwd worden, anders dreigt alsnog een groot afbreukrisico.
Een belangrijke conclusie van de commissie-Havermans en van de regering na de moord op Theo van Gogh is dat vooral de operationele slagkracht van de AIVD moet worden uitgebreid. De opleiding voor operateurs zal een nieuwe impuls moeten krijgen, ook omdat naast de instroom van 450 mensen er de komende jaren ook 200 mensen uitstromen. Op een dienst van 1000 mensen legt dat een groot beslag.
Uiteindelijk wordt de informatie veredeld tot analyses of ambtsberichten. Ministers Remkes en Donner worden maandelijks ingelicht over de terrorismedreiging in Nederland. Indien nodig, zoals bijvoorbeeld na de moord op Theo van Gogh, gebeurt dit frequenter.
In verhouding met andere functies beschikt de AIVD dus over veel analisten. In de jaren negentig is onder hen ook het aantal academici flink toegenomen. Maar heeft dat nu ook geleid tot betere analyses?
Een blik in het rapport over de radicale politieke islam, de scan over de islamitische scholen, de rekruteringsrapporten en het laatste rapport, Van Dawa tot Jihad, laten zien dat de dienst rapporten van kwalitatief hoog niveau kan fabriceren. De rapporten zijn waar mogelijk gedetailleerd, geven onderscheid aan waar mogelijk en dragen genuanceerde oplossingen aan.
Over de dreigingsen risicoanalyses kunnen wij weinig zeggen, maar de commissie-Havermans constateerde dat deze ‘dikwijls minder genuanceerd en verfijnd zijn, dan door de afnemers wordt verwacht’. Volgens de commissie-Havermans komt dat doordat het maar ten dele is gelukt om een centraal kwaliteitsbeleid te implementeren. ‘Het ontbreekt aan een regelmatige systematische doorlichting van de AIVD aangaande kwaliteitskenmerken’, aldus de commissie. De conclusie van de commissie-Havermans is hard: als het stelsel van kwaliteitszorg binnen de AIVD niet verbeterd wordt kan op langere termijn geen verbetering plaatsvinden van de organisatie en het functioneren van de AIVD.
Over de buitenlandrapportages van de AIVD zijn de afnemers negatief. ‘Zij ondervinden weinig meerwaarde aan de geleverde informatie’, merkte de commissie-Havermans op. Belangrijkste oorzaak is het gebrek aan personeel binnen deze directie. Een andere afnemer van AIVD-analyses is tegenwoordig de Nationale Coördinator Bewaken en Beveiligen (NCBB). Als uitkomst van de commissie-Van der Haak is een nieuw stelsel opgezet, waarbinnen de AIVD dreigingsmeldingen en dreigingsinschattingen levert. Er is een wetsvoorstel ingediend waarbij geregeld wordt dat de AIVD potentiële bedreigingen mag onderzoeken vanuit het perspectief van de bedreigde. De producten zullen dus wijzigen. De NCBB waardeert de kwaliteit van de dreigingsinschattingen wel steeds beter, maar worstelt met de bruikbaarheid ervan. Er is volgens de commissie-Havermans nog steeds discussie over de termen als ‘ernst’ en ‘waarschijnlijkheid’. Het spanningsveld zit hem vooral tussen een wetenschappelijke en analytische benadering en de operationele behoefte.
Dit spanningsveld tussen verwachtingen en de analyses komt veel voor in de omgeving van de AIVD. Bekend is de ontzetting van een aantal burgemeesters over gebrek aan informatie van de kant van de AIVD. Een commissie onder leiding van de heer Bakker is dit aan het onderzoeken. Maar ook andere partners hebben een negatief beeld over de AIVD.
De dienst wordt veelvuldig omschreven als ‘stofzuiger’, die wel langskomt om informatie binnen te halen, maar niet thuis geeft als er iets geleverd moet worden. Zo liep de samenwerking in de analytische cel (de voorloper van de CT-infobox) slecht en worden RID’s overvraagd door verschillende teams van de AIVD.
De kwaliteit van de AIVD-analyses valt zoals gezegd moeilijk te controleren. Onderzoek door Giliam de Valk laat zien dat er nog wel wat aan te sleutelen valt. In een recent verschenen onderzoek onderzocht De Valk een aantal goede en een aantal mindere analyses van de BVD.
De Valk weet niet precies of de situatie nu anders is, maar factoren die van belang zijn voor de kwaliteit van analyses zijn volgens hem de mate van feedback die analisten krijgen, de politieke top die zich afzijdig dient te houden van de analyses, het opleidingsniveau van de analisten en de mate waarin misleiding werd toegepast. ‘Je ziet de kwaliteit omhoog schieten bij misleiding. Op zo’n moment worden er meer middelen ingezet en levert dat meer ‘geheime’ informatie op, waardoor de kwaliteit van de analyse stijgt’, aldus De Valk.
Het aantal fouten dat bij een analyse kan optreden is immers groot. Er kan verdraaiing optreden door onvolledige weergave of te veel fantasie. De analist kan zichzelf overschatten, of zit te veel ingebakken in de cultuur van de dienst. Er kan overdreven veiligheidsparanoia zijn, maar ook juist een geforceerde consensus. Er kan sprake zijn van een overvloed aan gegevens of juist een gebrek aan gegevens. Vaak wordt gezocht naar een bepaalde consistentie, dat wekt immers vertrouwen. Bovendien kan de inlichtingentaak vermengd worden met andere taken. Vooral de feedback is belangrijk volgens De Valk. ‘Eigenlijk zouden alle rapporten openbaar gemaakt moeten worden, dan kan je feedback krijgen van een hoop verschillende kanten.’
INTERNATIONALE SAMENWERKING
Steeds vaker roepen politici dat er nauwer samengewerkt moet worden tussen de (Europese) inlichtingendiensten. Na Madrid ontstond zelf het idee om één Europese inlichtingendienst op te richten, maar dit idee van de Belgische premier Verhofstad werd in Europa snel naar de prullenbak verwezen.
Internationaal samenwerken op het terrein van inlichtingenen veiligheidsdiensten is geen sinecure. De problemen spreken eigenlijk voor zich, maar worden door politici te weinig onderkend.
In een studie van het Europese Institute for Security Studies (ISS), getiteld For your eyes only, wordt puntsgewijs uit de doeken gedaan waar de inlichtingensamenwerking in Europa mank aan gaat.
Inlichtingendiensten dienen bij uitstek het nationale staatsbelang. En in de politiek hybride Europese Unie is dat staatsbelang, als het er echt op aankomt, nog altijd springlevend. Geen enkele inlichtingendienst wil dat andere landen weten welke informatiepositie hij precies heeft, en over welke inlichtingenmethoden hij beschikt, al was het alleen maar omdat bevriende inlichtingendiensten op politiek en economisch gebied vaak weer elkaars concurrenten zijn. Inlichtingen – en vooral de uitwisseling ervan – zullen dan ook eerst stevig door de nationale zeef worden gehaald. Exclusieve inlichtingen zijn bijvoorbeeld handig om de positie van een land in een coalitie te versterken. Wie op het juiste moment met cruciale inlichtingen komt heeft niet alleen een informatievoorsprong, maar kan ook het te voeren beleid naar zijn hand zetten.
Binnen de inlichtingenwereld geldt daarnaast het uitgangspunt van wederkerigheid: inlichtingen worden alleen uitgewisseld als er ook iets bruikbaars voor terugkomt. Landen die slecht in de eigen inlichtingen zitten, vissen achter het net. Een ander belangrijk obstakel is de vrees dat inlichtingen doorgegeven worden aan derde landen. Des te breder informatie verspreid wordt, des te groter de kans dat de inlichtingen uiteindelijk terechtkomen bij diensten waar ze wat betreft de oorspronkelijke ‘eigenaar’ van het inlichtingenproduct nooit hadden mogen terechtkomen. Daarom zijn bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk en Spanje nooit bereid geweest om hun intelligence over respectievelijk IRA en ETA met Europol te delen. Daarom laten de vijf grote EU-lidstaten nu al weten dat niet alle lidstaten toegang krijgen tot de keukengeheimen.
In de Europese context is de samenwerking met de VS daarbij van essentieel belang. In het rapport van het ISS wordt dit omschreven als de catch-22 van de Europese Unie. De VS zijn in de wereld de belangrijkste inlichtingennatie. Als binnen de EU de inlichtingendiensten meer informatie gaan uitwisselen, bestaat het risico dat de VS de inlichtingenkraan verder dichtdraaien, uit angst voor het weglekken van gevoelige informatie. De aanstaande uitbreiding van de EU met tien nieuwe lidstaten zal die Amerikaanse terughoudendheid alleen maar versterken. Europese landen zoals het Verenigd Koninkrijk zullen er nauwlettend op toezien dat plannen voor versterkte Europese inlichtingensamenwerking niet ten koste gaan van de exclusieve inlichtingenrelatie met de VS.
Tijdens een hoorzitting over terrorismebestrijding in de Tweede Kamer bevestigde Cees Wiebes van de Universiteit van Amsterdam dit beeld. Volgens Wiebes heeft de slechte samenwerking te maken met verschil in perceptie van de dreiging, afwijkende visies op de oorzaken van terrorisme, verschil in buitenen binnenlandse politieke overwegingen en angst voor compromitteren van de eigen bronnen. Grote angst is er ook voor verliezen van de controle over eenmaal uitgewisselde informatie. Die angst is soms zo groot dat inlichtingendiensten hun taak daardoor eigenlijk verwaarlozen.
Wiebes noemde het voorbeeld van de Australische geheime dienst, die precies wist waar vijf Australische gijzelaars zaten in Indonesië, maar die de informatie niet deelde. De dienst wilde niet vrijgeven dat men het Indonesische berichtenverkeer kon meelezen.
Ook de Nederlandse AIVD bevindt zich in deze onmogelijke spagaat. Te weinig informatie delen levert scheve gezichten op, te veel delen levert een flink afbreuk risico op, ook een buitenlandse zusterdienst kan immers aan de haal gaan met de bron. Recent nog deelde de AIVD informatie met een zusterdienst in een terrorismeonderzoek. De informant was van groot belang in de AIVD-operatie. De zusterdienst heeft wekenlang gepuzzeld en geanalyseerd wie de bron zou kunnen zijn. Eenmaal geïdentificeerd nam de dienst de bron over van de AIVD.
MENSENRECHTEN
De AIVD heeft naast de principes (need to know, voor wat hoort wat en bescherming van de bron) ook principes op het gebied van standaarden waaraan een dienst moet voldoen waarmee wordt samengewerkt. Ze moeten democratisch ingebed zijn en mogen geen mensenrechten schenden. Als we echter kijken naar de gigantische hoeveelheid diensten (meer dan 100) waarmee tegenwoordig wordt samengewerkt dan blijkt dat die principes steeds vaker naar de achtergrond verdwijnen.
Sinds de aanslagen van 11 september 2001 zijn de diensten waarmee moet worden samengewerkt van een ander kaliber. Waar tot nu gold dat de samenwerking altijd binnen de wettelijke kaders moest plaatsvinden, zal de wens om terroristen op te sporen zegevieren. Geheel nieuw is dat overigens niet, want ondanks de mooie woorden van de AIVD en de wens van de Tweede Kamer om het mensenrechtenprincipe hoog te houden, ligt dat voor internationale samenwerking toch subtieler.
In antwoord op Kamervragen van Leoni Sipkes en Tara Singh Varma van GroenLinks op 18 juli 1995 stelde de minister van Binnenlandse Zaken destijds al dat ‘de vraag of onrechtmatig handelen van de Turkse of een andere inlichtingendienst samenwerking met de BVD uitsluit niet zomaar te beantwoorden is’. De samenwerking moet in ieder geval voldoen aan het Nederlands recht, ‘maar daarbij spelen meerdere factoren een rol’, aldus toenmalig minister Dijkstal. ‘Ook de gevolgen van niet-samenwerking zijn van belang, zo kan niet-samenwerken in verband met het voorkomen van terroristische activiteiten ook onrechtmatig zijn.’ Met andere woorden: als het gaat om terreurbestrijding, hoeft de AIVD zich niets aan te trekken van de mensenrechtensituatie in een bepaald land.
Sinds 1998 richt de AIVD zich ook op samenwerking met inlichtingendiensten in Noord-Afrika. In dat jaar werden de banden aangehaald met Marokko en zijn er afspraken gemaakt om samen te werken tegen radicaal-fundamentalistische organisaties. Vanaf dat jaar zijn er regelmatig bijeenkomsten gehouden op expertniveau. Op verzoek van Algerije zelf nam de BVD ook contact op met de dienst aldaar. Was er in 1998 nog sprake van enige terughoudendheid (er zouden geen persoonsgegevens worden uitgewisseld), een jaar later spreekt de BVD al over ‘nauwe samenwerking’ met de diensten van landen in Noord-Afrika. Algerije, Tunesië, Marokko en Libië worden regelmatig bezocht door AIVD-delegaties. Het jaarverslag van 2002 meld dat er dan al twee reizende liaisons zijn die regelmatig Noord-Afrika bezoeken. Aangekondigd wordt dat in 2003 een liaisonpost in de Verenigde Arabische Emiraten zal worden geopend. Een jaar later blijkt de oprekking al verder gaande te zijn: de AIVD gaat met name op het gebied van terrorismebestrijding ook single issue-relaties aan met diensten die tot voor kort niet in aanmerking zouden komen voor een samenwerkingsrelatie. In januari 2005 ontstaat er commotie in de pers omdat de AIVD aankondigt liaison posten te willen openen in Marokko, Saoedie-Arabië en Pakistan. In antwoord op vragen van het D66-Tweede-Kamerlid Van der Laan in oktober 2004 stelde minister Remkes dat de internationale samenwerking in principe is gebaseerd op het absolute verbod op folteren. ‘Voordat de AIVD een samenwerkingsrelatie aangaat met een buitenlandse dienst bekijkt de AIVD de democratische inbedding, de taken, de professionaliteit en de betrouwbaarheid van die dienst’, aldus minister Remkes. Daarnaast bepalen internationale verplichtingen (bijvoorbeeld verdragen) de mate van samenwerking. Volgens minister Remkes wordt aan de hand hiervan besloten wat de diepgang van de samenwerking is. Mocht er twijfel zijn over de mensenrechtenkwestie, dan wordt minister Remkes zelf altijd betrokken bij het besluit om samen te gaan werken of niet. Remkes gaf in zijn antwoord ook aan dat, door het geheim houden van de bron, niet altijd valt te achterhalen of de informatie is verkregen door marteling. ‘Bovendien zullen diensten nimmer stellen dat zij informatie door foltering hebben verkregen. Deze onzekerheid mag er echter niet toe leiden dat met bepaalde diensten elke vorm van samenwerking op voorhand volledig wordt uitgesloten. Dit zou in een situatie waarin een dergelijke dienst beschikt over informatie betreffende een onmiddellijk dreigende terroristische aanslag desastreuze gevolgen kunnen hebben. Voor acute levensbedreigende situaties dienen met daarvoor in aanmerking komende diensten dan ook altijd communicatiekanalen te worden opengehouden.’
MASSAVERNIETIGINGSWAPENS IN IRAK
Een voorwaarde voor het effectief opereren van veiligheidsdiensten en inlichtingendiensten is uiteraard dat hun informatie klopt. Dat lijkt een open deur, maar in werkelijkheid is het een van de grootste problemen waar diensten mee kampen.
Het debacle rond de nooit gevonden massavernietigingswapens in Irak zal de meeste mensen nog wel scherp op het netvlies staan. De vermeende aanwezigheid van massavernietigingswapens in Irak was de belangrijkste legitimatie voor de door de Verenigde Staten geleide coalition of the willing om de aanval te openen. In een uiterste poging om steun van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties hield de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell een indrukwekkende PowerPoint-presentatie. Inmiddels is duidelijk dat het door Powell getoonde ‘degelijke bewijsmateriaal’ in werkelijkheid op drijfzand berustte. In een rapport van het Amerikaanse Congres werden naderhand vernietigende conclusies getrokken over de Amerikaanse inlichtingendiensten. In de rapporten die de Amerikaanse beleidsmakers bereikten werden verdergaande conclusies getrokken dan op basis van het onderliggende inlichtingenmateriaal mogelijk was. Nuances verdwenen, oppositionele geluiden van analisten verdwenen uit de rapporten, informatie die een ander licht op de zaak had kunnen werpen werd weggehoond, kritische voetnoten verdwenen op raadselachtige wijze uit rapporten en twijfels over de betrouwbaarheid van bepaalde bronnen bereikten de analisten niet.
Veel fouten die gemaakt werden tijdens het interpretatieen analyseproces kwamen volgens het rapport van het Amerikaanse Congres voort uit groepsdenken en vooringenomenheid. De inlichtingendiensten gingen ervan uit dat Irak na de Eerste Golfoorlog was doorgegaan met de opbouw van een nucleair programma, en veel moeite deed om dit voor de buitenwereld te verhullen. Vervolgens werden alle brokjes informatie op die manier geanalyseerd: als onderbouwing van de veronderstelling. Ook vage informatie werd op die manier geherinterpreteerd als vaststaande feiten. Informatie die op het tegendeel wees werd terzijde geschoven. De vooringenomenheid bleek bijvoorbeeld uit de wijze waarop werd omgesprongen met rapportages van de VN-wapeninspecteurs. Als de inspecteurs constateerden dat in een bepaalde fabriek geen bewijs te vinden was van biologische of chemische activiteiten, werd dat door de analisten vooral als bewijs gezien voor hun uitgangspunt dat Irak op een bijzonder slimme manier wapenprogramma’s wist te verbergen. Het rapport constateert verbaasd dat allerlei interne controlemechanismen, juist bedoeld om vooringenomenheid en groepsdenken tegen te gaan, in dit geval niet hebben gewerkt, of zelfs helemaal niet werden gebruikt. Daar komt nog eens bij dat er veel mis ging in de vertaling van de – noodzakelijk vage – inlichtingenrapporten naar hapklare rapporten voor de beleidsmakers. De Inlichtingendiensten faalden in het aangeven van alle nuances, de grote gaten in hun kennis, en de twijfels rond de betrouwbaarheid van een aantal essentiële bronnen.
In de nasleep van de vernietigende rapporten – vergelijkbare conclusies werden overigens getrokken in evaluaties die in Engeland en Australië verschenen – zocht een aantal (oud-)werknemers van inlichtingendiensten de openbaarheid om de schade te beperken. Inlichtingenwerk is buitengewoon moeilijk, werd keer op keer herhaald. De favoriete metafoor is die van het puzzelen. Uit alle hoeken en gaten wordt informatie bij elkaar gesprokkeld: open bronnen worden van dag tot dag gevolgd, obscure blaadjes of internetsites worden gevolgd, ambassades leveren materiaal aan, afluistersatellieten ploegen het communicatieverkeer door, overlopers of infiltranten komen met informatie aanzetten en satellietbeelden worden geanalyseerd. De metafoor van puzzelen wordt graag door inlichtingenen veiligheidsdiensten zelf aangedragen, om aan te geven hoe moeilijk hun werk is: met slechts een klein deel van de puzzelstukjes moet toch worden geprobeerd een dreigingsof risicoanalyse te maken, waarbij vaak niet eens van tevoren duidelijk is welke puzzel men nu precies probeert te leggen. En van veel puzzelstukjes is onduidelijk of ze nu in een hoek, of in het midden moeten komen te liggen, en of ze überhaupt wel bij deze puzzel behoren, en niet bij een andere. Dat bij dit ingewikkelde spel het een en ander mis kan gaan, moge duidelijk zijn.
Inlichtingenwerk is nu eenmaal geen exacte wetenschap, zo stelde de oud-voorzitter van het Britse Joint Intelligence Committee, sir Rodric Braithwaite, in een toespraak voor het Royal Institute of International Affairs. Het gaat immers uiteindelijk niet om de inlichtingen zélf, maar om de analyse van de inlichtingen en de conclusies die eruit getrokken worden. Daar bestaat geen simpel, direct verband tussen. ‘Analyseren is een gevaarlijke bezigheid, het is een kwestie van interpretatie en oordeel, het is geen exacte wetenschap. Inlichtingen zijn altijd diffuus, er zijn er nooit genoeg van en ze leiden vrijwel nooit tot onomstreden conclusies.’ Conclusie van Braithwaite: er bestaan nogal wat overspannen verwachtingen van wat inlichtingendiensten vermogen.
Een van de grootste misverstanden rond inlichtingenen veiligheidsdiensten is dat ze het wel bij het rechte eind móéten hebben, omdat ze over geheime informatie beschikken. Het echt geheime werk van inlichtingendiensten draagt echter voor hoogstens 15 procent aan de informatiepositie bij; de rest komt gewoon uit open bronnen. De betonnen muur van geheimhouding rond inlichtingendiensten is alleen al daarom zwaar overdreven. Maar nog belangrijker: geheime informatie kan ook niet deugen. Die constatering is echter voor de meeste politici en journalisten nauwelijks verteerbaar. Wat inlichtingendiensten aandragen geldt vaak als onomstotelijk waar, juist omdát inlichtingendiensten van geheime bronnen en geheime methoden gebruik mogen maken. Inlichtingendiensten kunnen aan informatie komen waar anderen niet aan kunnen komen, dus móét het wel kloppen, lijkt vaak de achterliggende gedachte. Onzin, zo stelde de al eerder aangehaalde oud-voorzitter van het Britse Joint Intelligence Committee: ‘Alleen omdat informatie met geheime middelen is verkregen, wil dat nog niet zeggen dat die informatie daarom waar, of bruikbaar is.’
Sterker nog: geheime informatie zou juist met extra argwaan bekeken moeten worden, omdat bedrog en manipulatie op de loer liggen. Ook op dat gebied is het rapport van het Amerikaanse Congres een leerzaam handwerk. De inlichtingendiensten leunden zwaar op informatie die werd aangedragen door leden van de ballingenorganisatie Iraaks Nationaal Congres (INC), die zeiden de informatie te krijgen van informanten in Irak. Maar het INC had een groot eigen belang in het aanwakkeren van de Amerikaanse oorlogsplannen. Hetzelfde geldt voor informatie die werd aangedragen door buitenlandse inlichtingendiensten: voor de Amerikanen niet direct te controleren, terwijl buitenlandse inlichtingendiensten zo hun eigen agenda zullen hebben gehad bij de beïnvloeding van de Amerikaanse politiek in het Midden-Oosten.
Neem de avonturen rond een Iraakse overloper, die onder de romantische naam Curve Ball opereerde, en de belangrijkste bron van informatie was over het vermeende Iraakse biologische-wapenprogramma. Curve Ball had zijn hart gelucht bij een buitenlandse inlichtingendienst, waardoor de Amerikanen hun bron nooit rechtstreeks konden controleren. Slechts één Amerikaanse agent mocht ooit het genoegen smaken Curve Ball direct te ontmoeten, en de schrik sloeg direct om zijn hart. Curve Ball bleek niet alleen een alcoholist te zijn, maar zijn uitspraken bleken bij nauwkeurige bestudering ook tal van inconsistenties te bevatten. De Amerikaanse agent liet intern menigmaal zijn twijfels blijken, maar vond geen gehoor bij zijn superieuren.
Volgens de Amerikaanse agent was de buitenlandse runner van Curve Ball zo ongeveer ‘verliefd’ geworden op zijn belangrijke bron, en geloofde alles wat hem werd voorgeschoteld. Pas later bleek dat ook bij andere onderdelen van de Amerikaanse inlichtingenwereld twijfels bestonden over de betrouwbaarheid van Curve Ball, wat uiteindelijk zelfs tot de officiële conclusie leidde dat Curve Ball onbetrouwbaar was en dat zijn informatie ‘gefabriceerd’ was. Maar andere onderdelen van de inlichtingendienst waren niet op de hoogte van deze twijfels (geheim!), waardoor analisten ervan uitgingen dat de van Curve Ball afkomstige informatie van a tot z klopte, en de hierop gebaseerde conclusies zelfs in de speech van Powell terechtkwamen.
Het is uiteraard het structurele en fundamentele probleem bij het werken met informanten en infiltranten. Zijn ze oprecht, zijn het dubbelspionnen, fantasten,
dikken ze hun informatie niet wat aan voor hun broodheer? Het probleem rond de betrouwbaarheid van informanten is zelfs zo groot, dat de in Den Haag gevestigde Europese politieorganisatie Europol een strikt geheime databank in het leven heeft geroepen, waarin de namen staan van notoir onbetrouwbare informanten, die overal in Europa hun diensten aanbieden. Maar slechts een paar Europese lidstaten werken mee aan deze databank. Een anonieme inlichtingenofficier meldde een Trouw-verslaggever dan ook: ‘Het beeld is dat wij alles kunnen. Maar dat is niet zo. Inlichtingen zijn doorgaans onjuist, onvolledig of vervalst. We weten zo veel niet.’
NEDERLAND
Beïnvloeding of selectief interpreteren hoeft niet altijd met de botte bijl te gebeuren. In een mooie reconstructie in het NRC legde redacteur Joost Oranje bloot hoe subtiel dit soort mechanismen kunnen zijn. Hij onderzocht hoe in Nederland nu precies de besluitvorming rond de Irak-oorlog was verlopen. De Nederlandse regering onderstreepte, naarmate duidelijk werd dat in Irak geen massavernietigingswapens waren, dat Nederland vooral om een ándere reden de oorlog had gesteund: Saddams voortdurende weigering te voldoen aan VN-resoluties. Dat was al een leugentje om bestwil, want opeenvolgende ministers hadden eerder andere uitspraken gedaan. ‘De legitimatie voor optreden van de internationale gemeenschap ligt voor mij nagelvast in de kwestie van de massavernietigingswapens’, zei minister van Buitenlandse Zaken De Hoop Scheffer in september 2002. ‘Als de massavernietigingswapens verdwijnen, hoeft in Irak niets te gebeuren. Er wordt dan niet aangevallen. De vlag kan dan in top’, meende Henk Kamp, minister van Defensie, nog op 12 februari 2003.
Daarnaast beklemtoonden de betrokken ministers dat Nederland zijn eigen zelf
standige afweging had gemaakt van het gevaar dat Saddam vormde. De regering toonde zich zeer onder de indruk van de PowerPoint-presentatie van minister Powell voor de VN – een presentatie die, zo is inmiddels bekend, bol van de fouten stond. ‘Dit is bewijsmateriaal’, aldus premier Balkenende. ‘Dat valt niet te ontkennen.’ Minister De Hoop Scheffer noemde het materiaal ‘overtuigend’ en ‘geheel in lijn met hetgeen uit Nederlandse inlichtingenbronnen is gebleken’.
Die Nederlandse inlichtingenbronnen bestonden echter vooral uit materiaal afkomstig van de Britse en Amerikaanse inlichtingendiensten. Maar de Nederlandse inlichtingendiensten wezen in vertrouwelijke memo’s op het feit dat inlichtingen één ding zijn, maar de conclusies die eruit getrokken worden een heel andere. ‘Dezelfde informatie van onze Amerikaanse zusterdienst kan binnen de Amerikaanse en Nederlandse politiek tot verschillende conclusies leiden’, schreef de MIVD in een vertrouwelijke Defensienota van 23 juli 2003. ‘Andere belangen spelen hierbij een rol.’ En: ‘De MIVD is, ondanks het feit dat er beperkt andere bronnen voorhanden waren, regelmatig tot andere conclusies gekomen dan de Amerikaanse en Britse politieke leiders presenteerden.’
Bovendien blijkt uit de reconstructie van NRC Handelsblad, dat ook in Nederland de politiek de inlichtingenrapporten opportuun interpreteerde. Zo schreef De Hoop Scheffer dat er ‘geen twijfel is dat Irak na het vertrek van de VN-wapeninspecteurs is doorgegaan met de ontwikkeling van met name biologische en chemische wapens. De dreiging die daarvan uitgaat is reëel en wordt, naarmate de tijd verstrijkt, steeds ernstiger.’ Klopt niet, meende de MIVD: ‘Er is door ons niet in concrete bewoordingen gesteld dat Irak de productie van chemische en biologische middelen na het vertrek van UNSCOM in 1988 zou hebben hervat.’
Uit de reconstructie blijkt verder dat interne waarschuwingen over de rechtmatigheid van een aanval op Irak zonder toestemming van de Verenigde Naties niet aan de Kamer werden doorgespeeld. Want dat was een van de grote vragen: kan Nederland zich achter een eenzijdige aanval op Irak scharen zonder expliciete VNresolutie. De VN-resolutie 1441 stelt dat als Irak een laatste kans voor ontwapening niet aangrijpt, dit ‘ernstige gevolgen’ zal hebben. Is dit voldoende legitimatie voor gewapenderhand ingrijpen, zonder nieuwe VN-resolutie? Volgens minister-president Balkenende wel: ‘Het is een sluitende juridische redenering’, aldus Balkenende. ‘Aan de rechtsgrond is voldaan volgens internationaal recht.’ Balkenende beroept zich daarbij op een net daarvoor door de Britse regering uitgebracht rapport, waarin op basis van een advies van lord Goldsmith wordt gesteld dat een mogelijke invasie geheel rechtmatig is. Opmerkelijk detail is dat diezelfde Goldsmith enkele weken daarvoor nog van mening was dat een invasie juist niet rechtmatig was. Volgens oud-minister Claire Short is Goldsmith door Blair onder druk gezet. Maar ook binnen het Nederlands ambtelijke apparaat bestaat twijfel over de ‘sluitende juridische redenering’. De directeur Juridische Zaken van het ministerie van Defensie stelt in een interne notitie dat de redenering van Goldsmith niet deugt. Alleen een nieuwe, expliciete resolutie van de Veiligheidsraad zou een legitieme grond voor gewapend optreden vormen. Op het ministerie van Buitenlandse Zaken leven ook twijfels. De redenering die Goldsmith hanteert biedt volgens de juristen van Buitenlandse Zaken ‘ruimte voor interpretatie, maar kan niet per definitie worden opgevat als een machtiging tot het gebruik van geweld’.
De reconstructie van het NRC laat zien hoe ook de Nederlandse politiek selectief winkelde in het inlichtingenmateriaal. De presentatie van Powell werd indrukwekkend en overtuigend genoemd, terwijl bekend was dat Nederlandse inlichtingendiensten regelmatig tot andere conclusies kwamen. Bevindingen van Nederlandse inlichtingendiensten werden met weglating van essentiële nuances gepresenteerd als harde feiten. Interne kritiek op de legitimiteit van de invasie werd verborgen gehouden.
Hoe de politiek vanuit eigen belangen selectief kan omgaan met informatie uit de inlichtingenwereld bleek ook tijdens de aanslag op 11 maart 2004 in Madrid, enkele dagen voor de algemene verkiezingen in Spanje. De conclusie van de regering-Aznar staat direct na de bloedige aanslagen op de forensentreinen vast: dit is het werk van de ETA. Aznar belde zelfs direct hoogstpersoonlijk de binnenlandse en buitenlandse pers om hen ervan te overtuigen dat de ETA verantwoordelijk was. De media die gelieerd zijn aan de conservatieve Partido Popular van Aznar brachten vervolgens braaf dit nieuws naar buiten. Ook buitenlandse correspondenten werden op die manier bewerkt. Daarnaast werden de Spaanse ambassades in stelling gebracht, om de boodschap over de hele wereld uit te dragen. ‘U moet elke gelegenheid aangrijpen om te bevestigen dat ETA verantwoordelijk is’, zo luidde het interne memo van de minister Ana Palacio van Buitenlandse Zaken aan de Spaanse diplomaten. Zelfs de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties werd op het verkeerde been gezet. Spanje diende een resolutie in waarin ETA werd veroordeeld. De Amerikaanse en Franse VN-ambassadeurs, die zich achter de resolutie schaarden, verklaarden later dat zij volledig vertrouwd hadden op de informatie van de Spaanse regering. Aznar hield zo lang mogelijk vol dat de verantwoordelijkheid bij de ETA lag, tot het bewijs dat in moslimkringen gezocht moest worden te overtuigend werd.
Het politieke doel van de regering-Aznar lag voor de hand: een zware ETA-aan-
slag aan de vooravond van de verkiezingen zou gunstig voor de regerende Partido Popular uitpakken, die een nietsontziende bestrijding van de ETA voorstaat. Een aanslag van extremistische moslims zou echter verkeerd kunnen uitpakken: het zou de bevolking, die in meerderheid toch al gekant was tegen de onvoorwaardelijke Spaanse steun voor de Amerikaanse invasie in Irak, naar het kamp van de oppositie kunnen doen overlopen. Uiteindelijk gebeurde dat ook, waarschijnlijk vooral uit woede over de pogingen tot verkiezingsmanipulatie van de bloedige aanslagen die bijna tweehonderd mensen het leven kostten.
Uit reconstructies blijkt dat al vanaf de eerste uren sporen naar moslimextremisten leidden. De politie vond na een tip van een oplettende portier een wit bestelbusje vlakbij een van de stations. In het busje werd een bandje met Arabische muziek aangetroffen en dezelfde ontstekingsmechanismen die ook bij de aanslagen gebruikt waren. Ook werden snel twee hotels doorzocht, waar de daders van de aanslagen zich hadden opgehouden. De Spaanse inlichtingendienst concludeert op 11 maart al rond het middaguur dat het onderzoek zich moet richten op moslimextremisten. De regering blijft echter dwars liggen. Uit woede lekken de politie en inlichtingendiensten naar de media de ontdekking van het busje. De Spaanse regering blijft echter volhouden dat de ETA achter de aanslagen zit, en probeert de vondst van een videoband, waarop de aanslag wordt opgeëist door de woordvoerder van Al Qaida in Europa, zo lang mogelijk uit de pers te houden.
Het gevolg van de politiek van de Spaanse regering was niet alleen doelbewuste manipulatie van de verkiezingen, maar ook het op het verkeerde been zetten van de inlichtingenen politiediensten van de andere EU-lidstaten. De Spaanse regering barstte zelfs in woede uit toen de directeur van Europol in een vroeg stadium het waagde te zeggen dat volgens hem de aanslagen de handtekening van moslimextremisten droegen. Het afgelopen jaar zijn er heel wat overuren gemaakt om de verstoorde verhoudingen binnen de Europese politieen inlichtingenwereld weer te normaliseren.
In een interview met De Staatscourant erkende het plaatsvervangend hoofd van de AIVD Theo Bot onomwonden dat dergelijke manipulaties plaats hebben gevonden. Op de vraag of dat niet heeft geleid tot een vertrouwensbreuk tussen de Nederlandse en Spaanse dienst, zegt Bot: ‘Het maakt je weer bewust van het feit dat er onder bepaalde omstandigheden nationale belangen kunnen zijn om een bepaald beeld te creëren. Evengoed als de Amerikanen en de Britten dat gedaan hebben in de aanloop naar Irak. Diensten kunnen worden gebruikt om een bepaald idee ingang te doen vinden dat de politiek op dat moment heeft. Dat is een fact of life. Maar ik heb niet het idee dat de diensten hier de primaire instrumenten waren om dat te bedenken en uit te voeren. Je spreekt elkaar daar wel op aan, maar gaat vervolgens weer verder. Dit gaf geen fundamentele vertrouwensbreuk.’
SPIEGELPALEIS
De feiten rond de aanslag van 11 maart 2004 in Madrid roepen echter nog meer vragen op. Op zaterdag 13 maart arresteerde de Spaanse politie vijf mannen, Jamal Z., Mohammed El Hadi C., Mohammed B., Vinay K. en Suresh K. naar aanleiding van een niet-ontplofte bom die tussen de bagage uit een van de getroffen treinen was gekomen. De mobiele telefoon die diende om de bom op afstand tot ontploffing te brengen leidde naar de winkel in mobiele telefoons waar Jamal Z. werkt. Jamal Z. blijkt geen onbekende voor zowel de Spaanse geheime dienst als diverse inlichtingendiensten in de Europese Unie en Noord-Afrika. Hij wordt door Marokkaanse autoriteiten al sinds 1993 in verband gebracht met radicale islamitische bewegingen als The Group of Islamic Combatants of Morocco, Eternal Lions en the Moroccan Combatants, waarvan de namen van de leden onder Europese politie diensten circuleren. Ook zou Jamal Z. contacten hebben onderhouden met de mensen die de zelfmoordaanslagen in de Marokkaanse stad Casablanca hebben gepleegd. Deze aanslag wordt toegeschreven aan Salafija alDjihadia, een groepering die niet op de lijst van terroristische organisatie van het Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken voorkomt. Jamal Z. zou ook contacten onderhouden met Mohammed F., een van de spirituele leiders van Salafija al-Djihadia. Daarnaast lijken Jamal Z. en Mohammed El Hadi C. ook bekenden van Barakat Y., die door de Spaanse justitie wordt gezien als de leider van de Spaanse afdeling van Al Qaida en die al sinds 2001 met diverse medeverdachten in voorarrest in Spanje zit. Zij zijn ook bekenden van Amer El-A., die volgens een onderzoek van de Spaanse justitie uit 2003 en volgens verslagen van verhoren van gevangenen op Guantanamo Bay van begin 2005 een ondersteunende rol vervulde voor de aanslagen op 11 september 2001. Amer El-A. bevindt zich volgens de Spaanse politie, die zich baseert op tapverslagen, in gezelschap van Abu Musab Z., die door de Amerikanen wordt verdacht van diverse bomaanslagen in Irak. De contacten tussen Jamal Z. en Barakat Y. blijken uit tapverslagen van een onderzoek van de Spaanse rechter Baltasar Garzón naar Al Qaida in Spanje. Garzón zette Jamal Z. echter niet op de lijst van 35 mensen die van terroristische handelingen verdacht werden en in september 2003 in staat van beschuldiging werden gesteld. Tot slot wordt Z. er nog van verdacht de bomaanslagen in Casablanca mede te hebben voorbereid.
Op 18 maart 2004, zeven dagen na de aanslag, arresteerde de Spaanse politie nog vijf mannen. Een van de arrestanten zou volgens de politie een leidende rol hebben vervuld bij de aanslagen en zou ook betrokken zijn geweest bij de aanslagen in Casablanca (Marokko) in mei 2003. In het weekend van 20 en 21 maart werden er opnieuw vier mensen gearresteerd in Madrid. Tot slot werden er op 25 maart 2004 nog vijf mensen gearresteerd, waarvan drie verdachten bij de Duitse justitie gelden als ‘gevaarlijke jihadstrijders’.
VOORGESCHIEDENIS
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat Jamal Z. en diverse andere arrestanten al geruime tijd bekendstonden als sympathisanten van Al Qaida of aan Al Qaida gelieerde groeperingen. Het waren geen volslagen vreemden van politie en inlichtingenen veiligheidsdiensten. Hun telefoons werden blijkbaar wel afgeluisterd, want voor de aanslagen was er niets bijzonders vernomen, maar de verdachten werden niet uitgebreid in de gaten gehouden. Jamal Z. en zijn medeverdachten konden ongestoord 100 kilo explosieven verkrijgen en verwerken tot werkzame bommen in een huis in de buurt van Madrid en deze later in vier treinen plaatsen. ‘Ze kwamen sinds een maand of twee geregeld langs’, zegt een benzinepomphouder in de Spaanse krant El País. Waarom zijn deze mensen, die op diverse lijsten van Europese politiediensten voorkomen, niet in de gaten gehouden? Was Spanje niet in gevaar, waren er geen tekenen van een mogelijke aanslag? Nee, niets is minder waar.
Al sinds 1997 houden de Spaanse politie en geheime diensten mensen in de gaten die met Al Qaida sympathiseren. Ramzi B., die werd gearresteerd en nu gevangen zit op Guantanamo Bay, heeft tijdens zijn verhoor verklaard dat de mensen die de aanslag op 11 september 2001 uitvoerden in de zomer van 2001 bij elkaar zijn gekomen in de Spaanse stad Tarragona. Rolf Tophoven, een Duitse expert op het gebied van islamitisch terrorisme, verklaarde in het NRC dat ‘Spanje al voor de aanslagen in New York als een belangrijke vestigingsplaats van radicale moslimextremisten in Europa gold’. Dat de Spaanse justitie uitgebreid onderzoek deed, werd duidelijk in november 2001, toen acht leden van de veronderstelde Spaanse Al Qaida-afdeling werden gearresteerd. Een van de arrestanten was Barakat Y. Volgens onderzoeksrechter Garzón bestond er in Spanje een stevige infrastructuur van Al Qaida, maar nog geen directe dreiging.
Deze werd voor het eerst duidelijk in oktober 2003 toen Osama bin Laden opriep om aanslagen te plegen in de landen die de Verenigde Staten steunden in Irak. Jorge Dezcallar, het hoofd van de Spaanse geheime dienst Centro Nacional de Inteligencia (CNI), had op een bijeenkomst van militaire inlichtingendiensten al laten weten dat hij aanslagen in Spanje vreesde in verband met de Spaanse bijdrage aan de bezetting van Irak. In december 2003 werd er een document onder inlichtingendiensten verspreid met de titel Jihadi Iraq, Hopes and Dangers. Het document was door onderzoekers van de Norwegian Defence Research Establishment (FFI) op internet gevonden en wordt toegeschreven aan Yusuf al-Airi, een Al Qaida-lid dat propaganda voor de groepering maakte op internet. Het 42 pagina’s tellende document beschrijft de mogelijkheden hoe de landen die Amerika in Irak steunen onder druk kunnen worden gezet om hun troepen terug te trekken. Een deel wordt specifiek gewijd aan Spanje; volgens de onderzoekers van het Noorse instituut kan worden opgemaakt dat Spanje door de daar aanwezige antioorlogsbeweging als mogelijke eerste doelwit wordt aangemerkt. Het document staat niet op zichzelf. In januari 2004 arresteerde de politie in Baskenland een man van Algerijnse komaf die dreigde dat ‘over twee maanden een hoop mensen in Madrid zouden omkomen en dat het station bij Atocha met lijken zou worden gevuld’. De politie liet de man gaan, maar leek wel in hoogste staat van paraatheid. Elf dagen voor de aanslag werden er in en rond de hoofdstad wegblokkades opgezet om auto’s te controleren op het vervoer van explosieven. Twee dagen voor de aanslag werd de controle op vliegvelden, treinstations, stadions en overheidsgebouwen geïntensiveerd.
AANSLAGEN VOORKOMEN?
De aard van de voortekenen van de aanslag in Madrid kan men verschillend interpreteren. Deels lijkt het erop dat de Spaanse justitie ze wel serieus heeft genomen, maar zich blind heeft gestaard op een mogelijke ETA-aanslag. Of deze wel of niet gepland was is onduidelijk. De Spaanse politie zegt twee mannen en een grote hoeveelheid explosieven te hebben onderschept, maar dit nieuws kwam pas op de dag van de aanslag in het nieuws. Het ging om een aanhouding van een ETAverdachte die onderweg was naar Madrid met 500 kilo dynamiet. De man kocht de dynamiet van dezelfde mijnwerker waarvan de plegers van de aanslag van 11 maart de explosieven kochten. Hij was op de dag dat hij aangehouden werd op weg naar Morata de Tajuña, waar de aanslagen werden voorbereid. Of dat ook zijn bedoeling was is onduidelijk.
De groep verdachten van de aanslag bleek te wemelen van de informanten van politie, Guardia Civil en inlichtingendiensten. Een van hen was de ex-mijnarbeider Suárez Trashorras, die voor 7000 euro en een hoeveelheid hasj de springstof voor de aanslagen stal en aan de terroristen verkocht. Een monster van de te leveren springstof werd door hem keurig aan de politie doorgespeeld. De politie deed niets.
De ook op 20 maart 2004 gearresteerde Marokkaan Zuheir werkte als informant voor de Guardia Civil. Ook hij was op de hoogte van de drugsdeal in ruil voor springstof. De Spaanse politie, die heeft toegegeven dat beiden als informant werkten, gaf als excuus dat beide informanten alleen werden gerund om informatie over drugshandel door te geven. Daardoor zou de informatie over de springstof nooit de burelen van de inlichtingendienst en politie bereikt hebben, of niet op hun waarde ingeschat zijn. Inmiddels heeft het Spaanse Openbaar Ministerie moeten toegeven dat de informatie door de politie wel degelijk is doorgegeven, maar ‘informeel, bij een kopje koffie’. Daarom zou er geen verdere actie op ondernomen zijn.
Voor de Spaanse parlementaire onderzoekscommissie, die de gang van zaken rond de aanslagen in Madrid onderzoekt, verklaarde politieman ‘Victor’ echter dat Zuheir hem had verteld dat een andere verdachte – Jamal Ahmidan, later omgekomen toen het gebouw dat door de politie werd belegerd door de verdachten werd opgeblazen – was gekomen met het plan om het Bernabeu-stadion van Real Madrid op te blazen, of een station in de lucht te laten vliegen.
Uit latere onthullingen bleek dat de politie quasi-live aanwezig was bij het transport van de springstoffen, via het tappen en volgen van de mobiele telefoons van de daders, maar niet ingreep. Sowieso stonden de meeste verdachten van de aanslag daarvoor al onder de tap, op last van de terreurofficier van justitie, Baltasar Garzón, en werd een aantal verdachten tot kort voor de aanslag geschaduwd.
In het schimmenspel figureert ook nog de zwager van Trashorras, Antonio Toro Castro, die in de gevangenis contacten probeerde aan te knopen met gedetineerde ETA-activisten en hen springstof te koop aanbood. De infiltrant Zuheir zat in dezelfde tijd in dezelfde gevangenis, en heeft over de activiteiten van Toro gerapporteerd. De vrouw van Toro werkte bovendien óók al voor de Spaanse politie als informant. Een opgedoken bandopname van getapte telefoongesprekken, die op raadselachtige wijze drie jaar lang kwijt was, ondersteunt de theorie van het schimmenspel nog meer. Weer een andere informant, Francisco Javier Villzón, vertelt in dat gesprek aan een politiebeambte dat Trashorras en Toro verwikkeld zijn in een deal om springstof te verkopen. De ene informant – Trashorras – vertelt de andere informant – Villzón – dat hij aan tonnen springstof kan komen, levert een monster af, en vraagt tussen neus en lippen ook nog of Villzón toevallig iemand kent die in staat is mobiele telefoons om te bouwen tot ontstekers – precies zoals de aanslagen in Madrid gepleegd zijn. Villzón brieft dit allemaal netjes door aan zijn contactpersoon bij de politie.
Daarmee zijn de vele ongerijmdheden nog niet ten einde. Een lid van een spe-
ciale eenheid van de Guardia Civil, ‘Pedro’, zou wapens aan de terreurcel hebben geleverd. Informant Zuheir had ook dit feit weer netjes aan de autoriteiten doorgegeven. De Spaanse krant El Mundo citeerde uit een afgeluisterd telefoongesprek tussen de vrouw van Toro Castro en de hoofdinspecteur van politie Rodríguez. ‘Manuel, ik denk dat we het totaal verpest hebben’, zegt Carmen Toro Castro op 11 maart tegen de politie-inspecteur. ‘Wees niet bang,’ antwoordde de inspecteur, ‘deze aanslagen komen op het conto van de ETA te staan.’
Het is niet uitgesloten dat de Spaanse politie en inlichtingendienst heeft geprobeerd via Toro Castro een infiltrant in de ETA te krijgen, en daarom niet heeft ingegrepen bij de springstofdeal. In deze theorie zouden de Spaanse diensten over het hoofd hebben gezien dat de springstof niet voor de ETA, maar voor een islamitische cel bedoeld was. Het is ook niet uitgesloten dat de inlichtingendiensten een minder zware aanslag verwachten, en doelbewust niet wilden ingrijpen omdat zo’n ETA-aanslag de zittende regering helemaal niet slecht uitkwam.
Ook heeft de Spaanse geheime dienst zich niets aangetrokken van de Marokkaanse justitie, die Spanje voor een aanslag waarschuwde. De Marokkaanse justitie heeft zelfs een lijst van 16 verdachten aan de Spaanse politie overhandigd, onder wie Jamal Z. Aujourd’hui Le Maroc (Morocco Today, een Marokkaanse krant) schrijft dat premier Aznar niet met de Marokkaanse geheime dienst wilde samenwerken. ‘De verdachten werden niet eens geschaduwd’, betoogt de krant, en ‘de Spaanse geheime dienst bespioneerde meer Marokko dan dat het met het land samenwerkte’. Een bron binnen de Europese inlichtingen wereld voegt daar in de The Guardian aan toe dat iedereen wist dat er een grote aanslag aan zat te komen.
De rol van de Marokkaanse geheime dienst is echter niet geheel duidelijk. Mohammed H. is gesignaleerd in gezelschap van verschillende verdachten van de aanslagen in Casablanca en Madrid tijdens een ontmoeting in Istanbul in 2000. Dan duikt hij op bij getuigenverklaringen van de aanslagen van 11 maart 2004 die zeggen dat hij een van de mannen is die tassen in een van de treinen heeft gelegd. Na de aanslagen week hij uit naar Marokko, waar hij is gearresteerd en ondervraagd. Twee weken na zijn arrestatie wordt Mohammed H. vrijgelaten zonder dat de Spaanse autoriteiten op de hoogte zijn gesteld.
Diverse tekenen van een op handen zijnde bomaanslag gevoegd bij een lijst van bekende mensen die betrokken zijn bij Al Qaida of vergelijkbare groeperingen zou eigenlijk voldoende moeten zijn geweest om politie en justitie te alarmeren. In de maanden voor de aanslag wordt het aantal politie-eenheden dat verantwoordelijk is voor het in de gaten houden van mogelijke leden van Al Qaida tot de helft teruggebracht. Jamal Z. wordt dus niet meer geschaduwd, terwijl het moeilijk is hem af te luisteren omdat hij te veel mobiele telefoons bezit en regelmatig wisselt. Spanje en Marokko waren verwikkeld in een diplomatieke oorlog over het minuscule eiland Perejil, visrechten en immigratie. Honderd kilo explosieven verdween in de maanden voor de aanslag en in een land met een hoge paraatheid als het gaat om bomaanslagen is deze verdwijning onopgemerkt gebleven.
ENQUÊTECOMMISSIE 11-M
In juli 2004 is een parlementaire-enquêtecommissie begonnen met verhoren naar ‘11-M’ en hoe de toenmalige regering-Aznar met de crisis is omgegaan. De commissie werd een politiek spel waarin vooral de grootste partijen elkaar de schuld geven. Ondanks dit politiek gekonkel wist de commissie toch enkele opzienbarende feiten boven tafel te krijgen.
Rafa Z., die voor zowel de Guardia Civil en de landelijke politie als informant werkte en de groep Marokkaanse mannen in contact had gebracht met de mannen in Asturias, had dit ook naar eigen zeggen aan de politie gemeld. Toen de mogelijke daders van de aanslagen van 11 maart 2004 eind februari 110 kilo explosieven in Asturias ophaalden werden zij aangehouden door twee agenten van de Guardia Civil. Het zou om een verkeerscontrole gaan, maar het is onduidelijk wat de overtreding is geweest. De agenten controleren het kenteken en dat blijkt in orde terwijl de auto wel gestolen is.
Tijdens de verhoren is ook duidelijk geworden dat hoewel Jamal Z. uiteindelijk niet meer geschaduwd is, dit wel is gebeurd met de Tunesiër Serhane F. Deze is tot de dag van de explosie in een appartement in Madrid, waarbij hij en zes anderen omkwamen, door de politie gevolgd. Dit betekent dat hij zowel bij de voorbereiding in het huis in Morata de Tajuña als op het moment van de aanslagen door de politie is gadegeslagen. Dat betekent dat het huis waar de voorbereidingen voor de aanslag getroffen werden al lang bij de politie bekend was. Een achterdochtige buurman waarschuwde vier dagen voor de aanslag de politie. ‘Maar door de hoge schutting konden we niets zien’, luidt het politieverslag. Zonder huiszoekingsbevel konden ze niet binnentreden. De agenten noteerden wel de kentekennummers van de auto’s die voor het huis geparkeerd stonden, waaronder de op 28 februari gestolen Renault Kangoo, de auto die gebruikt is om de bommen naar het treinstation Alcala de Henares te brengen.
Alsof de politie en inlichtingendiensten nog niet genoeg informatie hadden om een nader onderzoek in te stellen naar de groep publiceerde de Spaanse krant El Mundo geheime documenten van de Spaanse inlichtingendiensten. Het betrof een verslag van gesprekken met informant Abdelkader el F. Deze imam van een Madrileense moskee had nauwe contacten met radicale moslims. In september 2002 meldde hij zich als informant en werkte sindsdien voor 300 euro in de maand voor de Spaanse inlichtingendienst. Abdelkader el F. leverde de geheime dienst een lijst met namen van een groep moslims die hij bestempelde als gevaarlijk. Bij de lijst zaten zelfs de telefoonnummers en de auto’s waarin ze reden, inclusief kentekennummers. Onder de mannen die op de lijst stond was ook Jamal Z., de eigenaar van de telefoonwinkel in de Madrileense wijk Lavapies.
Het is helaas geen uniek verhaal. Het zou niet de eerste keer zijn dat inlichtingendiensten zó verstrikt raken in hun eigen spiegelgevecht, dat niet langer duidelijk is wie nu de ‘goeden’ en wie de ‘kwaden’ zijn. Niet lang geleden speelde een vergelijkbare affaire in Duitsland. Het Constitutionele Hof besloot dat de neonazi-partij de Nationaaldemocratische Partij Duitsland (NPD) niet kon worden verboden. De NPD bleek dermate vergeven van informanten en infiltranten, dat niet langer duidelijk was welke waarde aan het bewijsmateriaal kon worden gehecht. De infiltratie was zo succesvol dat zeker vijftien procent van de leidinggevende NPD’ers in feite op de loonlijst van de inlichtingendiensten stond. Het Hof kwam dan ook voor de vraag te staan of de staat wel een partij kan verbieden waar ze zelf grote invloed op heeft.
De aanslagen die in 1995 in Parijs werden uitgevoerd door de Algerijnse GIA blijken achteraf georkestreerd te zijn door de Algerijnse inlichtingendienst. In hun boek Françalgérie: Crimes et mensonges d’états beschrijven Lounis Aggoun en Jean-Baptiste Rivoire hoe de Algerijnse inlichtingendienst DRS vanaf 1992 systematisch groepen als de GIA infiltreerde. In 1994 wist de DRS er de volledige controle over te verkrijgen. Een van de infiltranten, Jamel Zitouni, werd zelfs benoemd tot leider van de GIA. In het voorjaar van 1995 werd Parijs opgeschrikt door een bommencampagne van de GIA. In het najaar werd één man gearresteerd en een ander tijdens zijn arrestatie gedood. Opvallend was dat de organisator, Ali Touchent, nooit gearresteerd is. Aggoun en Rivoire hebben daar een verklaring voor. Zij spraken met Mohammed Samraoui, een voormalig medewerker van de Algerijnse geheime dienst. Hij vertelde hen dat Touchent werkte voor de DRS. Touchent zette de groep in Chasse-sur-Rhône op, waarvan de leden de aanslagen in Parijs uitvoerden. Na de aanslagen is Touchent ontkomen naar Algerije, volgens Aggoun en Rivoire heeft hij daar gewoond in een beveiligde wijk voor politieagenten in Algiers.
LESSEN
Politieke belangen, machtsstrijd tussen diensten, slecht functionerende diensten, gebrek aan capaciteit en oncontroleerbare operaties, termen waar we liever niet over praten, maar die bij de bestrijding van terrorisme een belangrijke rol spelen. De grotere rol van de inlichtingendiensten leidt ook tot meer aandacht, maar zou ook tot meer controle moeten leiden. De informatie van de AIVD zal op steeds meer plaatsen een beslissende rol krijgen, of het nu gaat om het strafrecht, bestuursrecht of vreemdelingenrecht. Ook verstorende operaties van de dienst zullen na een wetswijziging vaker toegepast gaan worden.
Deze toenemende rol zal geflankeerd moeten worden door een toenemende controle. Uitbreiding van de commissie van toezicht lijkt evident, maar ook de Tweede Kamer zal zich moeten bezinnen op haar controlerende rol. Het kan toch niet zo blijven dat de overbezette fractievoorzitters de controlerende taak blijven uitvoeren. Actieve controle beoogt specialisten die bijna wekelijks worden ingelicht over de activiteiten van de dienst.