Maarten Blok is een van de tientallen Nederlanders die in de zomer van 2001 naar het Zweedse Göteborg afreizen om deel te nemen aan de protesten tegen de Eurotop. Vroeg in de ochtend van 14 juni arriveert hij met de boot in de havenstad. Hij besluit de nacht door te brengen in de Hvitfeldtska school omdat daar de medewerkers van de Nederlandse kookgroep Rampenplan verblijven.
‘Ik ken een aantal van hen en had gehoord dat deze plek door de gemeente was aangewezen als slaapplaats voor de demonstranten’, vertelt Maarten. Als hij de volgende ochtend wakker wordt, is het gebouw omsingeld door de politie. De reden hiervoor is onduidelijk. Tot dan toe hadden zich in de stad nog geen ongeregeldheden voorgedaan.
De politie weigert verdere mededelingen te doen en sommeert de logés in het schoolgebouw te blijven. Na verloop van tijd maakt het politiekordon plaats voor zeecontainers die in een cirkel om het gebouw worden geplaatst.
Uitbraak
Tijdens een in de middag belegde vergadering op het schoolplein wordt besloten om met z’n allen tegelijk op geweldloze wijze naar buiten te lopen. ‘De politie reageerde op deze geweldloze ‘uitbraakactie’ door met stalen knuppels op ons in te slaan, en ons met charges te paard terug te drijven. Voorzover mogelijk trokken we ons terug in de school, waarbij enkele stenen werden gegooid. Ik merkte weinig van deze gebeurtenissen, want ik was snel weer terug in het gebouw’, aldus Maarten.
Omdat men de inschatting maakt dat de politie alle aanwezigen in het gebouw zal gaan aanhouden, wordt er geprobeerd om in kleine groepjes over de containerwand te klimmen. Anderen verlaten het gebouw om zich ‘over te geven’. Om een uur of negen ‘s avonds gaat het gerucht dat de politie de school zal binnenvallen. Maarten besluit daarop zich bij een groep aan te sluiten (achteraf gezien de laatste) die zou proberen om over de containers te klimmen.
Maarten: ‘Ik liep mee naar de containers en klom er bovenop. Vervolgens trok ik anderen naar boven. Na verloop van tijd werd ik door een agent, die eveneens op de containers stond, gesommeerd om aan de binnenzijde van de containerwand naar beneden te springen. Toen ik daartoe aanstalten maakte, gaf die agent mij een duw in de rug waardoor ik van de container viel. Vervolgens werd ik door zo’n vier agenten besprongen. Mijn hoofd werd hardhandig tegen de grond geduwd en ze ‘stampten’ op mijn knieën en voeten. Ik kreeg (in het Engels) te horen dat ze me dood zouden maken als ik me zou bewegen. Ze lieten me ongeveer een half uur zo liggen.’
Vervolgens wordt Maarten, samen met anderen, in een gereedstaande bus naar het hoofdbureau van politie gebracht. Daar moeten ze de rest van de nacht met tie‑rips om (plastic handboeien) in de bussen blijven zitten. De volgende dag worden de meeste arrestanten uit de bussen gehaald en vrij gelaten. Maarten blijft als een van de weinigen achter.
Maarten: ‘Ik werd naar binnen gebracht waar een politieagent in burgerkleding me vertelde dat ik gedeporteerd zou worden. Op mijn vraag waarom zei hij dat ik naar Göteborg gekomen was om voor problemen te zorgen. Op mijn tegenwerping dat dat niet waar was, zei hij dat het er niet toe deed en dat ik hoe dan ook zou worden uitgezet naar Nederland. Hierop werd ik naar een deportatiecentrum gebracht waar ik de nacht doorbracht. Op 16 juni werd ik via Hamburg naar Schiphol gevlogen. In Amsterdam aangekomen, zeiden ze me dat ik vrij was om te gaan.’
Aanklacht
Terug in Nederland besluit Maarten een klacht in te dienen tegen de Zweedse justitie op grond van het feit dat hij zonder reden in de school was vastgehouden om vervolgens te worden gedeporteerd. Anderen daarentegen werden de volgende ochtend weer vrijgelaten. De Zweedse justitie laat weten dat de klacht niet in behandeling wordt genomen.
Enige tijd later krijgt Maarten van de Zweedse arrestantengroep te horen dat er een aanklacht tegen hem is ingediend wegens ‘våldsamt upplopp’, vrij vertaald: ‘deelname aan een gewelddadig oproer’, en openbare geweldpleging .
Maarten: ‘Ik liet de aanklacht vertalen en het bleek echt flauwekul. Ik zou met een grote stok op de containers zijn geklommen en vervolgens een agent op de achterkant van zijn hoofd hebben geslagen. Uit videobeelden die ik heb verzameld, bleek dat dit onzin was. Er is duidelijk te zien dat ik me alleen bezig heb gehouden met het naar boven trekken van mensen. Ik had geen stok in mijn handen en heb niemand geslagen.’
Gezien de getuigenverklaringen lijkt de kans groot dat Maarten deze zaak wint. De eerste getuige (de agent die op zijn hoofd zou zijn geslagen) heeft niet gezien wie dat deed. De tweede getuige was een andere agent. Hij beschrijft de persoon die de klap zou hebben uitgedeeld, als volgt: blauwe jeans en sprietig, piekig haar. Maarten had ten tijde van het gebeuren een zwarte broek aan en was helemaal kaalgeschoren. Ook bij een latere foto-confrontatie herhaalt de agent, dat hij denkt dat het Maarten is, maar dat de persoon die de agent sloeg, meer haar had. Een derde agent verklaart dat de persoon die hij arresteerde (omdat er geroepen werd dat deze een agent had geslagen), halflang haar had.
Daarnaast zijn er nog videobeelden gemaakt van Maarten op de containers bij de Hvitfeldtska school. Op deze beelden is te zien dat hij niet voldoet aan de (nogal uiteenlopende) persoonsbeschrijvingen en dat hij bovendien geen stok in zijn hand heeft. Ook is te zien dat hij uit de buurt blijft van de agenten (die ook op de containers staan) en slechts bezig is andere mensen op de containers te helpen. Dit alles gaat op een rustige manier en de agenten die op een paar meter afstand staan, wekken niet de indruk dat een van hen net met een stok op zijn hoofd is geslagen.
Opgepakt
Nadat Maarten van de Zweedse steungroep heeft gehoord dat er een aanklacht tegen hem loopt, en zijn dossier uit Zweden ontvangen heeft, neemt hij via zijn advocaat contact op met de Zweedse justitie. Diebevestigt dat er een uitleveringsverzoek tegen hem loopt. Maarten laat weten in principe aan het onderzoek mee te willen werken. Zijn woon- en verblijfplaats is bekend. De Zweedse justitie laat de advocaat weten Maarten eerst nog een keer in Nederland te willen verhoren, voordat het eventueel tot een definitieve aanklacht komt.
Ondanks deze afspraken wordt Maarten op 3 juni 2003 om 23.30 uur door de Amsterdamse politie van straat geplukt. Hij staat bij hen in de computer vermeld als gezocht persoon en wordt overgebracht naar het politiebureau aan de Nieuwezijds Voorburgwal.
Een dag later wordt hij weer vrijgelaten. Wel moet hij z’n paspoort inleveren; hij moet in Nederland op de datum van het proces over zijn uitlevering wachten.
Het eerste proces
Op 12 augustus 2003 behandelt de Amsterdamse rechtbank het verzoek van Zweden om Maarten uit te leveren.
Volgens officier van justitie Ang is het een vrij eenvoudige zaak. Zweden is een democratisch land dat bekend staat om zijn goede mensenrechtensituatie. Er is dus geen enkele reden om aan te nemen dat Maarten geen eerlijk proces zal krijgen. Over de bewijslast tegen Maarten dient niet in de Nederlandse rechtzaal te worden gepraat, dat moet aan de Zweden zelf worden overgelaten. Ang weet overigens nog wel te melden dat Maarten zijn straf in Nederland zal kunnen uitzitten, mocht hij schuldig worden bevonden.
Maartens advocaat Victor Koppe, is daarentegen van mening dat de Amsterdamse rechtbank wel degelijk ook naar de bewijslast zou moeten kijken. Daarnaast wijst hij op rapporten van Amnesty Internationaal en een Zweedse overheidscommissie die kritisch waren over het gedrag van de Zweden tijdens de top en de processen daarna. Ook vraagt hij zich af of de tijd die Maarten in Zweden in voorarrest zou moeten zitten – mogelijk enkele maanden – wel in verhouding staat tot een mogelijke straf van, omgezet naar Nederlandse maatstaven, enkele weken. Verder vindt hij het merkwaardig dat Nederland zo makkelijk eigen onderdanen uitlevert in vergelijking met bijvoorbeeld Duitsland en Noorwegen. Zij veroordeelden landgenoten die werden gearresteerd in Göteborg, in eigen land.
Op 26 augustus volgt de uitspraak: Maarten mag worden uitgeleverd aan Zweden. Wel adviseert de Amsterdamse rechtbank minister Donner (Justitie) pas tot uitlevering over te gaan als de datum van de zitting in Zweden bekend is, zodat de duur van het voorarrest beperkt blijft. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat het feit waarvan Maarten wordt verdacht, geclassificeerd moet worden als enkelvoudige mishandeling, en niet als zware mishandeling zoals de Zweedse aanklacht luidt. Dit betekent dat Zweden Maarten ook niet voor zware mishandeling zal mogen veroordelen.
Hoger beroep
Maarten besluit in beroep te gaan tegen deze beslissing van de rechtbank en gaat in cassatie bij de Hoge Raad, in uitleveringszaken kun je niet in beroep gaan; je gaat direct in cassatie bij de Hoge Raad. De Raad houdt een besloten zitting waarbij Maarten of zijn advocaat niet aanwezig mogen zijn. Overigens doet de Hoge Raad geen inhoudelijke uitspraak in dergelijke zaken. Er wordt alleen gekeken of de eerder gevoerde rechtzaak rechtmatig verlopen is. Op 18 november doet de Hoge Raad uitspraak. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam wordt door de Hoge Raad overgenomen.
Dit betekent dat het nu aan minister Donner van Justitie is om een definitieve beslissing te nemen over Maartens uitlevering. Nadat het Tweede-Kamerlid De Wit van de SP hierover vragen heeft gesteld laat Donner eind december 2003 in de Kamer weten dat het Zweedse verzoek tot uitlevering zal worden ingewilligd. De argumentaite komt er – kort gezegd – op neer, dat Zweden een democratisch land is en er geen enkele reden is om te veronderstellen dat Maarten geen eerlijk proces zal krijgen.
Wel zegt Donner toe Maarten pas kort voor de zitting in Zweden uit te leveren, om zijn voorarrest zoveel mogelijk te beperken. Daarnaast geeft Donner aan dat Maarten een eventuele gevangenisstraf in Nederland zal mogen uitzitten.
Tot het einde toe…
Maar Maarten is nog niet uitgeprocedeerd. Als hij op 1 juli eindelijk de brief van Donner ontvangt waarin deze officieel bevestigt dat Maarten uitgeleverd zal worden, spant hij een kort geding aan tegen deze beslissing. Dit dient op 5 augustus voor de rechtbank van Den Haag.
In een allerlaatste (juridische) poging om uitlevering te voorkomen komt Maartens advocaat, Victor Koppe, met twee argumenten. Allereerst wijst hij op de zeer onzorgvuldige wijze waarop Donner met zijn beslissing is omgegaan. Zo bracht hij wèl de Tweede Kamer van zijn beslissing op de hoogte, maar niet Maarten of zijn advocaat. Ook herhaaldelijke schriftelijke verzoeken van Koppe om opheldering bleven onbeantwoord. ‘Geen manier van doen’, volgens Koppe, die alleen hierom al uitlevering ontoelaatbaar acht. Ten tweede brengt Koppe naar voren dat nergens duidelijk wordt waarom Maarten niet ‘gewoon’ in Nederland kan worden berecht. Het voordeel hiervan is dat een Nederlandse rechter waarschijnlijk objectiever tegen de zaak aan zal kijken dan een tot dan toe nogal partijdige rechtbank in Göteborg. Koppe wijst hierbij op de zaak van een andere Nederlander die wèl in eigen land werd berecht wegens zijn (vermeende) aandeel in rellen in Göteborg. Deze activist werd door de Utrechtse rechtbank veroordeeld tot een taakstraf. Een aanzienlijk mindere strafmaat dan de rechtbank van Göteborg oplegde in vergelijkbare aanklachten. De straffen in Zweden varieerden van enkele maanden tot zelfs enkele jaren.
Koppe wijst er tenslotte op er grote kans bestaat dat Maarten een eventuele straf niet in Nederland zal mogen uitzitten, ondanks de garantie van het tegendeel. Het is niet denkbeeldig dat de tijd in voorarrest en de tijd die het door alle bureaucratie zal kosten om Maarten over te dragen (in de praktijk enkele maanden) overeen zal komen met de daadwerkelijke straftijd. Met het gevolg dat Maarten alsnog de gehele straf in Zweden uit zal moeten zitten.
De landsadvocaat houdt het kort: Donners manier van handelen verdient inderdaad niet de schoonheidsprijs. Dit is echter geen reden om niet tot uitlevering over te gaan. Dat Maarten wel (en anderen niet) in Zweden berecht zal worden, komt volgens hem door een aantal zaken. Allereerst heeft Zweden bij de behandeling van de zaak van een aantal activisten aan het land van herkomst gevraagd om de berechting over te nemen. Bij Maarten is dat niet gebeurd. Ze beoordelen zijn zaak namelijk ‘zwaarder’, èn zijn zaak berust vooral op getuigenissen van Zweedse politiemensen. Reden om Maarten naar Zweden te willen halen. Donner volgt in deze zaak vooral de wens van Zweden en stemt daarom in met uitlevering, aldus de landsadvocaat.
De laatste Nederlandse uitspraak
Op 16 augustus 2004 valt de definitieve beslissing: Maarten gaat naar Zweden…
De Haagse rechtbank vindt dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen van de kant van minister van Justitie Donner. Er zijn volgens de rechtbank geen of onvoldoende bewijzen dat Maarten in Zweden geen eerlijk proces zal krijgen. Ook dient het feit dat de Zweedse justitie hem in eigen land voor de rechter wil brengen en de zaak niet over wil dragen aan Nederland, gerespecteerd te worden. Nu zowel de Amsterdamse rechtbank als de Hoge Raad van mening zijn dat uitlevering is toegestaan, zijn Maartens juridische mogelijkheden nu opgedroogd en is zijn uitlevering aan Zweden definitief.
In eerste instantie laat Zweden aan Nederland weten dat Maartens proces op 7 september in Göteborg zal plaatsvinden. Zij willen Maarten graag twee tot drie weken eerder in Zweden hebben om hem te verhoren en het proces voor te bereiden. Dit betekent dat Maarten ongeveer half augustus daadwerkelijk uitgeleverd moet worden. Inmiddels hebben echter de Tweede-Kamerleden De Wit (SP) en Wolfsen (PvdA) opnieuw over de zaak aan minister Donner vragen gesteld. Omdat Donner niet tot uitlevering wil overgaan voordat hij de vragen heeft beantwoord, en hij ook nog eens op vakantie is, wordt de datum van half augustus niet gehaald.
Op 20 augustus stuurt Donner zijn antwoorden naar de Kamer. Hij laat weten dat Zweden hem verzekerd heeft dat het proces op de nieuwe datum (23 september) door zal gaan en dat de rechtbank binnen een week uitspraak zal doen. Al met al zal Maartens verblijf in een Zweedse cel hooguit enkele weken duren, aldus Donner.
Op 31 augustus 2004 is het dan zo ver; Maarten meldt zich volgens afspraak bij het Amsterdamse gerechtsgebouw aan de Parnassusweg. Een grote groep familie, vrienden en sympathisanten staat hem daar op te wachten om hem een hart onder de riem te steken en op deze manier voor de laatste keer tegen zijn uitlevering te protesteren. Hoewel Maarten ruimschoots op tijd is, wordt hem door de parketwacht geen fatsoenlijk afscheid gegund. Hij kan nog net zijn moeder en z’n vriendin omhelzen voor hij meegevoerd naar het cellencomplex. De volgende ochtend wordt hij overgebracht naar Zweden.