Op 4 maart 2010 sprak de rechter in Amsterdam drie mensen vrij die verdacht werden van cocaïnesmokkel. Het openbaar ministerie (OM) werd niet ontvankelijk verklaard omdat de officier in de zaak informatie over een Duitse burgerinfiltrant had achtergehouden.
De infiltrant werkte voor de Duitse politie en douane en moest de drie verdachten aanzetten tot het invoeren van 2.000 kilo drugs via Hamburg. Zonder de informatie over de rol van de infiltrant was er geen sprake van een eerlijk proces, en dus besloot de rechter tot vrijspraak.
Meestal is het voor advocaten en voor de rechter moeilijk om er achter te komen of er infiltranten zijn ingezet. De politie houdt hun rol liever geheim, bijvoorbeeld om hun identiteit te beschermen. Want zonder informanten of infiltranten is het volgens hen moeilijk om informatie uit het ‘criminele circuit’ te verkrijgen. Daardoor blijft vaak onduidelijk welk aandeel de infiltrant zelf heeft gehad in het misdrijf. Heeft hij cocaïne gesmokkeld en probeert hij iemand anders de schuld in de schoenen te schuiven? Heeft hij zich aan de regels gehouden die er zijn voor infiltranten, of heeft hij eigenmachtig geopereerd? Bij de inzet van buitenlandse infiltranten in Nederland is de situatie nog ingewikkelder.
Burgerinfiltratie vindt regelmatig plaats, maar wordt vaak niet opgemerkt. In 1994 hielp een Spaans sprekende zakenman de politie met de ‘gecontroleerde’ doorvoer van 9.200 kilo marihuana uit Colombia. De infiltrant kreeg als voorschot 300.000 dollar van de Duitse politie. Het was een gezamenlijke actie van het Duitse BKA en het Prismateam van de Haagse politie.
De bedoeling was om na aankomst van de partij topdrugshandelaren van het Colombiaanse Cali-kartel te arresteren. Er werd 3.000 kilo verwacht, maar de zending bevatte niet meer dan 270 kg. Uiteindelijk werden alleen de ontvangers in Nederland aangehouden. De operatie was grotendeels mislukt. De precieze rol van de infiltranten en zijn collega is nooit duidelijk geworden, net zo min als het bedrag dat zij aan de smokkel verdienden. Behalve voor de Duitse werkten zij ook voor Italiaanse en Amerikaanse opsporingsdiensten.
Naast buitenlandse burgerinfiltranten worden soms ook buitenlandse politieagenten ingezet om mensen uit te lokken om drugs te verhandelen. En dat ligt gevoelig omdat uitlokking in Nederland, anders dan in Duitsland, verboden is. De groep van de van drugshandel verdachte Cock S. werd geïnfiltreerd door Simon (A-540). De verdachte beweerde voor de rechtbank in Rotterdam dat de Duitse undercoveragent “steeds om cocaïne liep te zeuren.” Desondanks werd S. in juni 2002 veroordeeld. De wetgeving verschilt per land, maar de infiltranten opereren internationaal, hetgeen de rechtsgang vertroebelt.
De inzet van politiemensen als infiltrant is aan veel meer regels gebonden. Dat biedt grote voordelen voor de rechter en de advocaten van de verdachten. In het Acacia onderzoek naar drie verdachten van XTC smokkel werd een Britse politiefunctionaris onder het pseudoniem Gary Hutton ingezet om informatie in te winnen. De inzet werd in elke fase van het onderzoek keurig door de officier van justitie getoetst en viel achteraf te controleren. De belangen en het financiële gewin van de agent zijn helder.
Bij burgerinfiltranten is dit niet het geval. De inzet wordt vaak verhuld, en de belangen van de burger in kwestie zijn niet duidelijk. De hierboven genoemde infiltranten werkten allen voor meerdere politiediensten in verschillende landen en verdienden daar een goed belegde boterham mee.