(Vluchtelingenbeleid in jaren dertig en de jaren negentig)
Op 9 november 1938 vond de Kristallnacht in nazi-Duitsland plaats. Naar aanleiding van een aanslag op Ernst vom Rath, lid van de Duitse ambassade in Parijs, door de jood Herzel Grynszpan werden in Duitsland honderden synagogen in brand gestoken, duizenden joodsea zaken geplunderd en honderden joden in elkaar geslagen waarbij 35 doden vielen.
Elk jaar wordt deze Kristallnacht in verschillende landen waaronder Nederland herdacht. Dit jaar staat de herdenking in het teken van vluchtelingen in Europa.
De overeenkomsten tussen het vluchtelingenbeleid van Nederland in de jaren dertig en nu zijn opvallend (dit geldt ook voor de rest van Europa). Het vluchtelingenbeleid in de jaren dertig was er vooral op gericht zoveel mogelijk vluchtelingen buiten de deur te houden. Vanuit de regering verschenen tal van circulaires die dit tot doel hadden. Het beleid werd gerechtvaardigd door met name twee argumenten. Ten eerste de slechte economische situatie en de grote werkloosheid in Nederland (Elke vluchteling zou daardoor een extra last zijn. Later is aangetoond dat de komst van joodse vluchtelingen juist werkgelegenheid heeft opgeleverd). Ten tweede werd het argument gehanteerd dat een toenemend aantal joodse vluchtelingen zou leiden tot een toenemend anti-semitisme. Over Oost-Europese joden (Polen) werd gezegd dat door hen “de Nederlandse samenleving met haar eigen kenmerken in gevaar wordt gebracht.” Zij werden dan ook aan de grens tegengehouden of, als het hen lukte Nederland binnen te komen, uitgewezen.
De werkelijke motieven waren andere: de aanwezigheid van anti-semitisme bij een deel van de beleidsmakers, het economisch belang van de handel met Duitsland (men was bang dat Duitsland negatief zou reageren als er teveel vluchtelingen werden toegelaten), de aanzuigende werking op potentiële vluchtelingen in Duitsland en de behoefte van de politiek en ambtenarij om zaken te controleren en te beheersen (dit vertaalde zich in steeds meer en strakkere regelgeving). Het zijn motieven die ook nu een belangrijke rol spelen bij het vluchtelingenbeleid.
Een korte schets van een aantal ‘hoogtepunten’ in het vluchtelingenbeleid van de jaren dertig:
De eerste grote groep Duitse vluchtelingen in de jaren dertig ontstond naar aanleiding van de op 1 april 1933 door de nazistische Duitse regering georganiseerde boycot van joodse zaken en winkels. Naar aanleiding van de komst van een deel van deze vluchtelingen naar Nederland stond op 6 april voor de eerste keer de vluchtelingenkwestie op de agenda van de Eerste Kamer. Uit de debatten in de Eerste en Tweede Kamer en uit de berichtgeving in landelijke kranten blijkt dat Nederland goed op de hoogte was van wat er zich afspeelde in Duitsland, zowel in 1933 als in de jaren erna.
Toch was dit niet genoeg om als vluchteling geaccepteerd te worden. Minister van Justitie Van Schaik verklaarde over de Duitse vluchtelingen in 1933: “De positie van joden in Duitsland mogen betreurenswaardig zijn; om voor asielrecht in aanmerking te komen is meer nodig”.
Naar aanleiding van het arresteren van dertig Duitse emigranten op 4 februari 1934 wegens het niet hebben van geldige veblijfspapieren vond er op 4 februari een interpellatie plaats in de Tweede Kamer. Minister Van Schaik in dat debat: “Verder is op het ogenblik in voorbereiding de instelling van een interneringsinrichting, welke moet dienen als speciaal verblijf voor uit het oogpunt van openbare orde en veiligheid gevaarlijk geachte vreemdelingen.” En over het regime ” … maar aan de ander kant mag het regime dat er zal heersen niet de animo opwekken om er maar zo lang mogelijk te blijven. De betrokkenen moeten een stimulans hebben om als het kan zo spoedig mogelijk uit ons land te verdwijnen.”
In 1936 verscheen een nota van de ministerraad waarin een onderscheid gemaakt werd tussen vluchtelingen die “uit hoofde van politieke overtuiging, godsdienst of ras vervolgd waren of vervolging vreesden” en zij die “in hun bestaan werden bedreigd. Dit zijn vluchtelingen om economische redenen…geen eigenlijke vluchtelingen”. Overigens werden politieke vluchtelingen, veelal communisten en radicale socialisten, al helemaal niet toegelaten omdat zij als ‘gevaar’ werden gezien voor de Nederlandse samenleving.
In 1934 werd het vluchtelingen al moeilijk gemaakt om werk te krijgen doordat er een speciale vergunning voor nodig was. In 1937 werd het helemaal onmogelijk gemaakt. In een circulaire van Van Schaik stond dat vluchtelingen niet aan werk of studie geholpen mochten worden.
Eind december 1938 werd een aantal gebouwen in Hellevoetsluis aangewezen om illegale vluchtelingen op te sluiten. Het gemeentebestuur had hier veel moeite voor gedaan. De burgemeester benadrukte meerdere malen het economische belang voor het stadje met de komst van de illegale vluchtelingen. Het is dezelfde mening die het gemeentebestuur van Vlagtwedde uitdraagt met betrekking tot de komst van een verwijdercentrum in Ter Apel in 1996.
Na de ‘Anschluss’ van Oostenrijk met Duitsland op 12 maart 1938 werd in een circulaire van Justitie gesteld dat Oostenrijkse vluchtelingen geweigerd zouden worden omdat Nederland niet aan Oostenrijk grensde. De vluchtelingen kwamen eerst door een ander land. Daar hadden ze dan maar asiel moeten aanvragen.
Na de Kristallnacht besloot de Nederlandse regering onder druk van de bevolking dat een beperkt aantal vluchtelingen alsnog toegelaten zou worden. Zij moesten in opvangkampen ondergebracht worden (op kosten van de vluchtelingenkomitees). In februari 1939 werd besloten tot oprichting van een Centraal Vluchtelingenkamp. Er werd gekozen voor een plek ver van de bewoonde wereld. In eerste instantie op de Veluwe, maar vanwege veel protest uiteindelijk in Westerbork.
Het toenemende aantal joodse vluchtelingen uit Duitsland als gevolg van de Kristallnacht werd door de opvolger van Van Schaik, minister van Justitie Goseling, beantwoord door 600 man extra grenspolitie in te zetten. Vele vluchtelingen werden aan de grens tegengehouden. Uitzonderingen, zo stond in een vertrouwelijke notitie, werden gemaakt voor mensen die konden aantonen dicht bij Nederland te wonen of konden aantonen direct in levensgevaar te verkeren. Door het slechts zeer beperkt toelaten van vluchtelingen kwamen steeds meer vluchtelingen illegaal de grens over. Dit werd door de overheid beantwoord met verscherpte controles in Nederland. Illegalen werden opgespoord op dezelfde wijze als wat nu genoemd wordt: ‘de vliegende brigades’ (Mobiel Toezicht Vreemdelingen). In een brief van de Procureur-Generaal van Den Haag aan de Marechaussee en Rijksveldwacht op 16 januari 1939 lezen we: “Aangezien dagelijks blijkt, dat, niettegenstaande de verscherpte grensbewaking nog steeds een niet onbelangrijk aantal vluchtelingen zonder verlof of op heimelijke wijze de Nederlandsche grens overschrijdt, is het in het belang van de openbare orde zeer gewenst dat zodanige vluchtelingen zoveel mogelijk binnenlands worden aangehouden”. En verderop in de brief: “Gelegenheid om die aanwezigheid te constateren kan onder meer bestaan….bij het controleren van de naleving der motor-en rijwielwet vooral op de naar de grootte steden leidende verkeerswegen. Toezicht op per trein reizende personen aan de stations is voorts gewenst, zoomede op personen, gebruik makende van de binnenscheepvaart, terwijl postkantoren en andere verzamelplaatsen van publiek aandacht kan worden geschonken.” Het sluitstuk van een restrictief vluchtelingenbeleid. Of zoals de overheid het noemde en noemt: vreemdelingenbeleid.
Vergelijken we de jaren dertig met nu wat betreft vluchtelingen in Europa dan zien we veel overeenkomsten. Op dit moment worden in Frankrijk naar aanleiding van aanslagen door personen die zeggen uit naam van de Islam te handelen tal van migranten door politie racistisch bejegend, mishandeld en gearresteerd. In heel Europa verschijnen interneringskampen voor vluchtelingen. Er wordt misbruik gemaakt van het onderscheid tussen de ‘echte’ vluchtelingen en de economische vluchtelingen om zoveel mogelijk vluchtelingen te weren. Berichtgeving in de media, de beeldvorming en taalgebruik, veel lijkt een copie van wat er in de jaren dertig gebeurde (de overheid had het in die jaren ook over ‘wassende toevloed’, ‘stromen’ en ‘toestroom’ van vluchtelingen). Er blijft weinig over van het beeld dat Nederland tolerant, humaan en open met vluchtelingen omgaat. Wat naar voren komt is pragmatisch beleid dat zich vooral door politiek-economische factoren laat leiden. Het verhaal van de vluchteling legt daarbij nauwelijks gewicht in de schaal. Dit was toen zo en dat is nu nog steeds zo.