Ook vanuit kerken is er verzet tegen de Koppelingswet. De Raad van Kerken Nederland heeft een brief geschreven aan Minister Borst van Volksgezondheid.
De Raad van Kerken stelt onder andere: ‘Hoe men ook tegen de positie van illegalen en de pogingen hen van alle voorzieningen uit te sluiten aankijkt, voorop moet staan dat er minimumnormen van humaniteit zijn die een beschaafde samenleving moet waarborgen, en dat deze waarborgen zich tot ieder mens, ongeacht zijn of haar verblijfsstatus, moeten uitstrekken.’ In de brief wordt met name ingegaan op de dreigende uitsluiting van medische voorzieningen.
De Taakgroep Vluchtelingen van de Raad van Kerken Amsterdam heeft een brief geschreven naar onder andere B en W van Amsterdam. ‘Wij menen dat -nu de overheid bepaalde groepen vreemdelingen feitelijk toestaat in Nederland te verblijven- zij ook de verantwoordelijkheid voor hen behoort te dragen.’ Hiermee worden onder andere de niet verwijderbare en technisch onuitzetbare vreemdelingen bedoeld.
Verder vindt de Taakgroep dat de wet niet noodzakelijk is, gezien al de maatregelen die inmiddels genomen zijn om de komst van vreemdelingen naar Nederland minder aantrekkelijk te maken. ‘Wij menen dat burgers en instellingen niet gedwongen mogen worden om op te treden als controleurs van Justitie.’
De Taakgroep eindigt haar brief met de stelling dat de wet niets oplost. De Taakgroep:’Door de Koppelingswet wordt de druk op de gesubsidieerde maatschappelijke voorzieningen misschien verlicht, maar deze druk wordt afgewenteld op particuliere hulpverleners. Wij vinden dit onaanvaardbaar.’
De Taakgroep Vluchtelingen van de Raad van Kerken Amsterdam maakt bezwaar tegen de Koppelingswet, ‘omdat deze -naar haar oordeel- niet noodzakelijk is en praktisch onuitvoerbaar is, mensen uitsluit en stigmatiseert en de problemen afwentelt op derden in plaats van ze oplost.’
Als voorbeeld van kerken tegen de Koppelingswet willen we de Stichting voor Kerkelijk Sociale Arbeid en het Diaconaal Centrum Pauluskerk in Rotterdam noemen. Begin november 1995 schreven zij al een brief aan de vaste Kamercommissie van Justitie. De brief begint met te stellen of het wel zo’n zinnige bezigheid is om illegalen op te sporen ‘… temeer daar een groot aantal illegalen in dit land buiten de criminaliteit om kans ziet te overleven. (…) In de tweede plaats zijn er illegalen, die in het circuit van de informele economie door familieleden of volksgenoten onderhouden worden. Zij veroorzaken geen problemen op de arbeidsmarkt, leggen nauwelijks beslag op de woningvoorrraad en zijn ook niet betrokken bij het criminele circuit. Vraag is waarom wij deze mensen moet gaan opsporen. We storten daardoor weer een groot aantal van hen in een zee van ellende.’
Ook verwijst de brief naar één van de effecten van de Koppelingswet op legale migranten. ‘Illegalen zullen een beroep blijven doen op familie en bekenden en zij zullen niet geweigerd worden. De financiële en psychisch-sociale druk op legaal verblijvende migranten zal toenemen.’