Er is al meer dan tien jaar sprake van het uitsluiten van illegalen van de Nederlandse samenleving. Wat in die tien jaar vooral veranderd is, is de beeldvorming rond illegalen. Had tien jaar geleden nauwelijks iemand van illegalen gehoord, nu heeft iedereen dat wel en vooral in negatieve zin.
Illegaal ben je niet, je wordt illegaal gemaakt. Regels, definities, beperkingen, afhankelijkheid. In een periode van minder dan 30 jaar is de vreemdelingwetgeving in Nederland vervat in restrictieve termen over wie hier wel en wie niet mag verblijven.
Binnen deze administratieve definities beslissen de functionarissen van de vreemdelingendiensten over de toekomst van duizenden mensen. Definities die van jaar tot jaar kunnen verschillen. Voor de meeste mensen vormt ‘de illegale buitenlander’ een abstract gegeven waar ze nooit mee in aanraking komen. Niks is gemakkelijker dan hen een rad voor ogen draaien. Diverse politici en ambtenaren hebben dit niet nagelaten. Wie kent niet de verhalen over ‘1100 Turken die op één adres ingeschreven staan’ (Bram Peper, burgemeester van Rotterdam), ‘de tienduizend illegale Ghanezen die zich in de Bijlmer met drugshandel verrijken’ (Eric Nordholt, hoofdcommissaris van politie in Amsterdam) of dat ‘Nederland weldra een derde wereld aan de Noordzee’ zou worden (Felix Rottenberg, voorzitter PvdA). Er zou sprake zijn van ‘vloedgolven vluchtelingen’ en ‘stromen illegalen’. Die moeten rigoreus ‘ingedamd’ worden, want Nederland is nu al het ‘afvoerputje’ van Europa. Beeldspraak, bedoeld om illegalen als bedreiging voor te stellen.
Het beeld van ‘De Illegaal’ dat in dit klimaat kon ontstaan en dat inmiddels heeft postgevat in het hoofd van menig burger, is ongeveer als volgt. Illegalen zijn zwarte mensen, die hier onze schaarse huizen en banen komen inpikken. Zij die niet werken, hebben wel een uitkering of zijn crimineel. In de loop van de jaren zijn er een heleboel mythen ontstaan over illegale buitenlanders.
Concurrenten op de arbeidsmarkt?
Zo zouden illegalen concurrenten zijn op de arbeidsmarkt. Na jarenlang gedoogbeleid benadrukt de overheid de laatste jaren dat illegale buitenlanders werk doen dat Nederlanders zouden moeten doen. In tijden van economische crisis duikt dit verhaal steeds weer op. Het gold ook al het bij het stopzetten van de arbeidsmigratie in de jaren zeventig en het restrictieve vluchtelingenbeleid in de jaren dertig. Het Nederlands Economisch Instituut heeft in 1994 een onderzoek gedaan naar het economische belang van illegale arbeid. In het eindrapport ‘Illegale arbeid, omvang en effecten’ werd geconcludeerd dat er vooral in de confectie, de horeca, de agrarische sector en in het schoonmaakbedrijf illegale werknemers zijn. Een groot deel van de winst in die sectoren komt uit de besparing op de loonkosten. Illegalen krijgen veel minder uitbetaald dan Nederlanders of legale- buitenlanders. ‘In de overige sectoren kan van een marginaal verschijnsel worden gesproken, in absolute en relatieve zin.’ Gemeten in arbeidsjaren, zo schatten de onderzoekers, maakt illegale arbeid niet meer dan een half procent van de totale werkgelegenheid uit.
In de horeca zouden 9600 illegale buitenlanders per jaar een volledige baan hebben; in de tuinbouw zijn dat er 8500 en in de loonconfectie-industrie waren het er 1300. In praktijk zijn het meestal tijdelijke banen, bijvoorbeeld tijdens het oogstseizoen in de tuinbouw, na bestellingen bij naaiateliers en tijdens zomerdrukte in de horeca. Je zou zelfs kunnen stellen dat in de sectoren waarin illegalen een belangrijke rol spelen de bedrijven ook echt afhankelijk zijn van hun goedkope arbeid.
De bestrijding van de naaiateliers in Amsterdam heeft dit bevestigd. Niet alleen illegale arbeid is door de strenge aanpak verdwenen, ook de legale arbeidsplaatsten zijn hierdoor nu weg-gesaneerd, de sector is niet meer economisch rendabel. De ateliers draaien nu in vaak nog slechtere omstandigheden in Polen of Turkije.
Logisch dat een aantal wetenschappers, waaronder professor H.B. Entzinger, de arbeid van illegale buitenlanders beschrijven als zijnde de smeerolie van onze economie. In een interview in Ondersteboven van december 1993 stelt Entzinger dat vanuit humanitair oogpunt illegale arbeid verwerpelijk is, maar dat de economie daar niet naar kijkt. Hij vraagt zich af wat beter is: ‘Illegalen hier in dienst nemen of de tomatenteelt in Marokko zich laten ontwikkelen. De kans is groot dat legalen het daar slechter hebben dan de illegalen hier’.
Gebruik van sociale voorzieningen?
Een andere mythe is dat illegale buitenlanders op grote schaal misbruik maken van de verzorgingsstaat. Rondom het veronderstelde misbruik van collectieve voorzieningen door migranten zonder verblijfsvergunning doen al jarenlang de meest wilde verhalen de ronde. Politici weten elkaar keer op keer te overtroeven met aantallen en bedragen. De oorsprong van deze verhalen blijft meestal volkomen onduidelijk, de nasmaak is vaak des te bitterder. De hele discussie over de aanpak van illegalen eind 1992 is daar een goed voorbeeld van.
Burgemeester Peper uit Rotterdam was kampioen prietpraat met z’n 1100 Turken op één adres. Zijn korpschef Hessing zou hem dat verteld hebben. ‘Dit betekent dat er busladingen vol mensen uitkeringen komen halen en dan weer terugkeren naar Turkije. Het is een geweldig probleem, maar bij de huidige wetgeving over persoonsgegevens kan dit soort wantoestanden ontstaan’, aldus Peper. Om dit soort gevallen te kunnen voorkomen bepleitte hij een koppeling van verschillende bestanden, zoals die van de vreemdelingendienst, de sociale dienst en het bevolkingsregister. Al snel bleek het volkomen onduidelijk waar Hessing’s fraudegeval vandaan kwam. ‘Als dat zo zou zijn zou dat ons allang zijn opgevallen, per district hebben we twee- tot drieduizend cliënten. Dan zou zoiets toch wel erg gaan opvallen’, aldus een woordvoerder van de sociale dienst. Hessing, die achteraf zegt het voorbeeld in de ‘informele vertrouwelijke sfeer’ te hebben genoemd, de borreltafel zeg maar, suggereerde tijdens een zitting van de raadscommissie voor bestuurlijke zaken dat het eigenlijk allemaal nog erger was dan Peper had verteld: ‘Mijn mannen raken gefrustreerd als ze keer op keer met massaal misbruik van sociale voorzieningen worden geconfronteerd, zonder dat daar echt iets tegen wordt ondernomen. De meest extreme gevallen wil ik niet eens noemen. De politiek heeft zich totaal afzijdig gehouden van deze problemen.’ Hoewel alle fracties de uitlatingen van Peper en Hessing discriminerend vonden, liet de Rotterdamse burgemeester geen woord van spijt horen : ‘Het gaat om de zaak, niet om het voorbeeld.’
Terwijl de politici blaatten, deden onderzoekers gewoon hun werk. Met de regelmaat van de klok hebben onderzoekers, ook van het Ministerie van Justitie, geconstateerd dat illegale buitenlanders bijna geen gebruik maken van collectieve voorzieningen. Drs.M.M.J. Aalberts van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum van het Ministerie van Justitie (WODC) deed in 1989 een onderzoek naar het binnenlands vreemdelingentoezicht. Hieruit bleek dat maar 0,5% van de onderzochte groep illegale buitenlanders, waarvan de inkomstenbron bekend was, op onduidelijke gronden een uitkering genoot.
De werkgroep Uhl, die in opdracht van het kabinet Lubbers 1 het gebruik van bijstandsuitkeringen door illegale buitenlanders onderzocht kwam tot een vergelijkbaar percentage.
Nog zoþn zeepbel die snel was doorgeprikt: In oktober 1992 kwam de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) met het bericht dat 20 procent van de in Nederland verblijvende buitenlanders in het bezit was van valse of niet geldige papieren. De Sociale Dienst Rotterdam besloot hierop een onderzoek in te stellen. De gegevens van buitenlandse cliënten werden vergeleken met gegevens van de vreemdelingendienst. Na verwerking van administratieve fouten bleef er twee procent over waarbij inderdaad gebruik werd gemaakt van valse papieren.
Illegalen crimineel?
Is het niet rond Kerst dan toch in ieder geval met Pasen: de Amsterdamse politie waarschuwt jaar na jaar voor de ‘duizenden illegale Noord-Afrikaanse buitenlanders in het uitgaanscentrum van de hoofdstad’. In beleid en uitspraken wordt de suggestie gewekt door de Amsterdamse politie dat al deze illegalen er op uit zijn om toeristen te beroven. Het beeld ontstaat dat illegalen crimineel zijn, een beeld dat door de landelijke pers wordt gekopieerd, terwijl al in 1993 in een onderzoek van het WODC geconcludeerd werd dat illegale buitenlanders zich juist verre houden van criminaliteit. ‘Legale vreemdelingen zijn vaker crimineel dan illegale vreemdelingen’, en ‘EU-onderdanen weer veel vaker dan niet-EU-onderdanen’, zo luidden enkele conclusies. In mei van dit jaar kwam een onderzoeksrapport onder leiding van professor Engbersen uit. De Utrechtse wetenschappers lieten in het rapport weten dat ‘…de resultaten van onze studie de veronderstelling dat illegaliteit en criminaliteit noodzakelijkerwijs verweven zijn nuanceren. Het merendeel van de illegalen is niet actief in criminele circuits.’
Feiten en fictie
Aanscherping van de vreemdelingenwet gaat bijna altijd gepaard met nieuwe mythen, nieuwe overdrijvingen van de aantallen en herhaling van oude, genestelde vooroordelen. In tegenstelling tot wat je zou verwachten, zijn het niet extreem-rechtse partijen, maar de ‘democratische’ partijen, die de beeldvorming veroorzaken en misbruiken. Strenge maatregelen moeten verkocht worden, met de Koppelingswet zal het niet anders gaan.
En net als bij andere maatregelen wordt de schuld gelegd bij het slachtoffer: de werkloze heeft het aan zichzelf te danken en dient ‘geprikkeld’ te worden door te korten op de uitkering. Illegale buitenlanders moeten niet klagen, ze hebben er immers zelf voor gekozen hier naartoe te komen.
Politici creëren een schijnwereld. De waarheid wordt elke dag geweld aangedaan. Een schijnwereld die onmisbaar is omdat anders elke legitimiteit van het overheidshandelen wegvalt. Kijk naar de afschaffing van de Ziektewet, kijk naar de argumentatie voor de Koppelingswet. Het is dan ook belangrijk om door de leugens heen te prikken en aan te geven hoe de werkelijkheid in elkaar zit.