EUROPESE UNIE Brussel, 29 april 1998 (07.05)
DERAAD (OR.en)
765211198
NOTA
REV 1 LIMITE ENFOPOL56
van: het voorzitterschap
aan: de Groep Politiële Samenwerking (deskundigen openbare orde)
Betreft : Verslag betreffende de samenwerking op het terrein van de openbare orde en veiligheid
1.INLEIDING
.
Op 26 mei 1997 heeft de Raad JBZ een gemeenschappelijk optreden aangenomen, dat bedoeld is om de dreiging van transnationale misdaad en ordeverstoringen tot een minimum te beperken (ENFOPOL 11 l).
Het gemeenschappelijk optreden omvat de volgende voorzieningen:
Lidstaten verstrekken informatie aan andere lidstaten over de verplaatsingen van groepen van enige omvang, die de openbare orde en veiligheid kunnen bedreigen. Lidstaten kunnen desgevraagd verbindingsofficieren zenden naar andere lidstaten. Eik voorjaar organiseert het voorzitterschap van de Groep Politiële Samenwerking een bijeenkomst voor de hoofden van de centrale instanties voor openbare orde en veiligheid. De hoofden van de centrale instanties bevorderen gezamenlijke scholing, stages en oefeningen.
In verband daarmee heeft de Britse delegatie op 9 december 1997 de lidstaten een vragenlijst ter beantwoording voorgelegd (ENFOPOL 235) om vast te stellen hoe het staat met de toepassing van bovengenoemd gemeenschappelijk optreden en om over de volgende punten inzicht te krijgen:
- de mate van deelneming aan manifestaties in het buitenland die aanleiding geven tot bezorgdheid over de openbare orde en veiligheid;
- de soorten evenementen waarbij het vaakst deelnemers uit andere landen betrokken zijn;
- kunnen specialisten inzake openbare orde zien of zich bepaalde tendensen ontwikkelen?
- is er ruimte om informatie over nieuwe politietechnieken om ordeverstoring aan te pakken, gezamenlijk te benutten?
- moeten de huidige samenwerkingsregelingen veranderd worden?
2. RESULTATEN VAN DE VRAGENLIJST (ENFOPOL 235)
2.1. De meeste vragenlijsten waren op de gevraagde datum teruggestuurd. De resultatenkunnen als volgt worden samengevat:
2.1.1. Tijdens 1997 is in de meeste lidstaten politieoptreden nodig geweest in verband met buitenlandse deelnemers aan georganiseerde manifestaties. Voetbalwedstrijden, politieke demonstraties, milieuprotesten, dierenrechtenkwesties en muziekfestivals waren de meest voorkomende manifestaties die een internationaal publiek aantrokken. Die multinationale deelneming maakte het voor de ontvangende landen moeilijk om mogelijke ordeverstoringen te voorspellen; sommige lidstaten hebben dan ook informatiesystemen opgezet om meer op tijd exactere voorspellingen te kunnen doen.
2.1.2. Verscheidene lidstaten stelden vast dat er een tendens is naar internationale deelneming-aan-milieuprotesten. Sommige staten constateerden een toenemende steun in de hele wereld voor extreem rechtse activiteiten, die vaak gepaard gaan met geweld en intimidatie.
2.1.3. De Europese landen willen graag samenwerking handhaven om ordeverstoringen bij voetbalmatches en andere sportwedstrijden te voorkomen. Sommige lidstaten blijken voor, tijdens en na wedstrijden nog steeds moeilijkheden te ondervinden.
2.1.4. Zoals aangegeven in 2. 1. 1. willen lidstaten graag inlichtingen krijgen voordat er georganiseerde manifestaties gehouden worden. De meeste landen hebben hun Europese collega’s wel eens om inlichtingen gevraagd, maar zij waren ontgoocheld door vertragingen die essentieel bleken te zijn voor het politieoptreden. Daarom hebben lidstaten verbindingsofficieren naar andere landen gezonden met het oog op een efficiëntere uitwisseling van informatie en inlichtingen.
2.1.5. De lidstaten zouden gaarne zien dat de uitwisseling van informatie efficiënter en eerder plaatsvindt, voordat de georganiseerde manifestatie van start gaat. Men is bezorgd over het grote aantal systemen dat voor de informatieverzending in heel Europa wordt gebruikt. Sommige landen werken echter met verscheidene instanties bij de bestrijding van misdaad en ordeverstoringen, wat de zaak nog moeilijker maakt.
2.1.6. De lidstaten zouden hun steun geven aan regelmatige uitwisselingen van informatie over tactieken en politieoptreden om in te spelen op nieuwe tendensen.
3 CONCLUSIES
3.1. Informatie en inlichtingen over feitelijke gebeurtenissen worden niet op tijd aan de lidstaten doorgegeven om daarop te kunnen reageren. (Dit wordt bevestigd door een parallelle Belgische studie waaruit bleek dat in slechts 34% van de gevallen de informatie op tijd wordt verstrekt en dat in een aantal gevallen helemaal geen antwoord werd ontvangen op informatieverzoeken).
3.2. Deskundigen zijn bezorgd over de gevolgen van dit falen voor de afzonderlijke lidstaten en hun regeringen, en zouden in overweging willen geven dat verder wordtgewerkt aan de kwestie van het politieoptreden ter handhaving van de openbare orde.
4. ONTWERP-AANBEVELINGEN
4.1. Aanbevolen wordt:
4.1.1. dat de bestaande voorzieningen voor de uitwisseling van informatie worden herzien overeenkomstig bijlage A.
4.1.2. Naast de jaarlijkse bijeenkomst van de hoofden van de centrale instanties, zoals bepaald in artikel 3, onder a), van het gemeenschappelijk optreden van 26 mei 1997 (ENFOPOL 111) moet worden gedacht aan de mogelijkheid om, op grond van artikel 3, onder c), van hetzelfde gemeenschappelijk optreden, informele bijeenkomsten van deskundigen te organiseren om te zoeken naar verbeterde modellen, en deze uit te werken, voor de aanpak van de openbare-ordeproblematiek en conflictbeheersing op EU-niveau.
4.2. Met het oog op een langere termijnstrategie zouden de deskundigen de volgende punten verder kunnen bespreken:
4.2.1. de vraag hoe de beginselen van conflictbeheersing kunnen worden ingezet om misdaad en ordeverstoringen in heel Europa te voorkomen en te beperken;
4.2.2. het eventueel opzetten op EU-niveau van een stelsel voor het inwinnen en verspreiden van informatie voor het meedelen van toekomstige strategieën en tactieken, d.w.z. niet alleen informatie over bijzondere manifestaties;
4.2.3. de vraag hoe een strategischer aanpak kan worden gehanteerd bij het voorkomen van conflicten en ordeverstoringen, gezien de verschillen in stijl en techniek van het politieoptreden in de verschillende lidstaten;
4.2.4. onderzoek dat kan bijdragen tot de ontwikkeling van een gemeenschappelijke aanpak van grensoverschrijdende ordeverstoringen;
4.2.5. de rol die is weggelegd voor bijvoorbeeld partnerschappen tussen politie en publiek en samenwerking tussen diensten.
5. Volqende stappen
5.1. Behoudens het akkoord van de Groep Politiële Samenwerking zullen deskundigen de voorzieningen vooF-deminformatie-uitwisseling herzien-overeenkomstig bijlage A.
5.2. Wat betreft de ontwikkeling van een langeretermijnstrategie is het Britse voorzitterschap bereid om, als eerste stap, in samenwerking met de TROJKA, een vergadering te beleggen van vertegenwoordigers van de centrale instanties die verantwoordelijk zijn voor de openbare orde en veiligheid, om te plannen hoe de zaken verder moeten worden aangepakt.
1. Er moeten minimumnormen worden vastgesteld wat betreft de contactpunten voor de uitwisseling van informatie over kwesties op het stuk van openbare orde en veiligheid. (zie hieronder)
2. De in document 6912198 ENFOPOL 38 vermelde contactpunten moeten opnieuw worden bezien en geactualiseeerd. De nodige herzieningen moeten, uiterlijk 15 mei 1998, worden meegedeeld aan de Luxemburgse delegatie.
3. Bij de herziening van hun gegevens in ENFOPOL 38, moeten de lidstaten die nog geen 24-uurservice bieden een nummer voor noodgevallen opgeven dat buiten de gewone uren gebruikt kan worden: dit nummer hoeft niet bemand te zijn door een deskundige op het gebied van de openbare orde, maar de betrokkene moet wel als bemiddelaar kunnen fungeren en zo nodig een deskundige kunnen bereiken.
4. Wat betreft de contactpunten in ENFOPOL 38 hebben sommige lidstaten contactpunten opgegeven die in de eerste plaats bedoeld zijn voor kennisgeving van verwachte openbare-ordeproblemen op politiek niveau. Andere hebben operationele politiecontacten opgegeven. Het zou nuttig zijn ENFOPOL 38 zo te herzien dat daarin de volgende gegevens voorkomen:
i) het operationele politiecontact (dit moet normaliter hetzelfde contact zijn als het opgegeven contact voor de voorzieningen in het kader van het Schengenhandboek)
ii) zo nodig en naar gelang van de nationale voorkeur, een afzonderlijk contact op administratief niveau.
5. Bovendien zouden nog de volgende verbeteringen in de bestaande voorzieningen kunnen worden aangebracht:
i) de lijst van uit te wisselen informatie zoals die voorkomt in ENFOPOL 111, artikel 1, lid 2, zou kunnen worden aangevuld en in overeenstemming worden gebracht met de lijst in het onlangs overeengekomen Schengenhandboek (2a); de lijst zou er dan als volgt uitzien:
a) soort gebeurtenis
b) de groep mensen:– aantal
-soort groep en samenstelling { motivering, neiging tot geweld, kans op ongeregeldheden }c) ontmoetingsplaatsen en -tijden
d) routes en stops
e) wijze van vervoer
f) overige relevante informatie
g) betrouwbaarheid van de informatie.
(Dit zou formeel kunnen worden bereikt door verdere besprekingen over het Schengenhandboek in de Groep Politiële Samenwerking met het oog op de formele aanneming daarvan door de EU als geheel);
ii)voor de uitwisseling van informatie langs deze lijnen kunnen de lidstaten ENFOPOL 220 raadplegen en dit document als geheugensteun gebruiken, in het bijzonder voor de invulling van f): “overige relevante informatie”;
iii)de lidstaten zouden zo mogelijk het niveau van de talenkennis bij de contactpunten kunnen verhogen: het terrein voor gebruik van geautomatiseerde vertaalsystemen zou verkend moeten worden;
iv)het zou nuttig zijn een uniforme terminologie te ontwikkelen voor het invullen van de formulieren voor informatieuitwisseling;
v)er moeten uiterste data worden opgegeven met betrekking tot verzoeken om informatie en de lidstaten zouden iets moeten ondernemen om de nationale contactvoorzieningen te verbeteren op het stuk van aantallen gegeven antwoorden en de naleving -van -tijdslimieten;
vi)er zou, zo mogelijk, een “rode telefoon” (alleen voor informatie in dringende gevallen) op nationaal vlak moeten komen;
vii) in het communicatiesysteem zou plaats moeten zijn voor de uitwisseling van gerubriceerde gegevens l”.
Later werd in de Groep Politiële Samenwerking overeengekomen dat veilige communicatiestelsels weliswaar geen probleem zijn, maar dat het wel moeilijk kan zijn, te beoordelen of bepaalde nationale classificatiemarkeringen relevant zijn. Overeengekomen werd dat wanneer het herziene doc. 6912198 ENFOPOL 38 wordt verspreid (zie punt 2), dit vergezeld gaat van materiaal van het EUROPOL-reglement ter bescherming van geheime informatie dat nuttige richtsnoeren geeft over de betekenis van diverse nationale classificatiemarkeringen en het onderlinge verband daarvan, en dat een equivalentietabel bevat.