• Buro Jansen & Janssen, gewoon inhoud!
    Jansen & Janssen is een onderzoeksburo dat politie, justitie, inlichtingendiensten, overheid in Nederland en de EU kritisch volgt. Een grond- rechten kollektief dat al 40 jaar, sinds 1984, publiceert over uitbreiding van repressieve wet- geving, publiek-private samenwerking, veiligheid in breedste zin, bevoegdheden, overheidsoptreden en andere staatsaangelegenheden.
    Buro Jansen & Janssen Postbus 10591, 1001EN Amsterdam, 020-6123202, 06-34339533, signal +31684065516, info@burojansen.nl (pgp)
    Steun Buro Jansen & Janssen. Word donateur, NL43 ASNB 0856 9868 52 of NL56 INGB 0000 6039 04 ten name van Stichting Res Publica, Postbus 11556, 1001 GN Amsterdam.
  • Publicaties

  • Migratie

  • Politieklachten

  • GSM als peilzender

    GSM als peilzender

    Tweede Kamer der Staten-Generaal

    Vergaderjaar 1999-2000

    Aanhangsel van de Handelingen

    1069

    Vragen van de leden Vendrik en Halsema (GroenLinks) aan de minister van Justitie en de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat over de GSM als peitzender (ingezonden 17 maart 2000)
    Antwoord van minister Korthals (Justitie), mede namens de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat. (Ontvangen 7 april 2000)

    1. Kan door de dichtheid van antennes in stedelijke gebieden tot op 10 meter nauwkeurig worden bepaald waar een specifiek GSM~toestel zich bevindt? Zo neen, hoe nauwkeurig is de plaatsbepaling dan wel?

    Antwoord: Die nauwkeurigheid van de plaatsbepaling waar een GSM-randapparaat (toestel) zich bevindt, is afhankelijk van de celgrootte waarin dit GSM-randapparaat zich bevindt. Deze celgrootte varieert inderdaad van enkele tientallen meters in zeer drukke stedelijke gebieden tot enkele kilometers daarbuiten.

    2.Welke mogelijkheden biedt de Wet op de Telecommunicatie voor het opvragen van verkeers- en/of verplaatsingsgegevens c.q. het plotten van routes?

    Antwoord: Artikel 126n en artikel 126u van het Wetboek van Strafvordering (tot, 1 februari 2000 artikel 125f Sv) vormen een wettelijke basis op grond waarvan bij de aanbieder van een openbaartelecommunicatiebedrijf of een openbare telecommunicatiedienst gegevens gevorderd kunnen worden betreffende het telecommunicatieverkeer. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat locatiegegevens gegevens zijn betreffende het telecommunicatieverkeer. Locatiegegevens geven namelijk informatie over de vraag via welk GSM-basisstation het telecommunicatieverkeer heeft plaatsgevonden. De Wet op de Telecommunicatie biedt geen mogelijkheden voor het opvragen van verkeers- c.q. locatiegegevens.

    3. Behelst de toegang van de opsporingsinstantie en/of politie tot de verplaatsingsgegevens van de klanten van telecombedrijven uitsluitend de inzage of ook het vastleggen c.q. kopiëren van (delen van) databestanden? Onder welke voorwaarden gelden dergelijke verkeers- en verplaatsingsgegevens als wettelijk bewijs in strafzaken?

    Antwoord: De officier van justitie heeft op grond van artikel 126n of artikel 126u van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid tot het vorderen van verkeersgegevens in het belang van een lopend opsporingsonderzoek. De telecommunicatieaanbieders verstrekken op grond van de vordering van de officier van justitie de gevraagde gegevens. Noch de officier van justitie, noch de politie of andere opsporingsinstanties hebben toegang tot de databestanden van de telecommunicatieaanbieders. Zij hebben derhalve niet de bevoegdheid noch de mogelijkheid (delen van) databestanden te kopiëren of anderszins vast te leggen. Het Nederlandse strafrecht kent een vrije bewijsleer. Dit houdt in dat de rechter in voorkomende gevallen oordeelt over de bewijswaarde van bepaalde gegevens. Het is goed denkbaar dat een locatiegegeven bijdraagt aan de bewijsvoering in een strafzaak.

    4. Onder welke voorwaarden en bij welke instanties is de integratie van verschillende databestanden van telecombedrijven mogelijk c.q. toegestaan? Bestaan er plannen voor het inlijven van de databestanden van telecombedrijven in het kader van strafrechtelijk en/of pre-actief opsporings- c.q. inlichtingenonderzoek?

    Antwoord: De verkeersgegevens die in het kader van een opsporingsonderzoek worden gevorderd zijn altijd aan de personen die onderwerp zijn van het opsporingsonderzoek gerelateerd. Er worden geen databestanden gevorderd en derhalve ook geen databestanden geïntegreerd. Er bestaan geen plannen tot het inlijven van databestanden.

    5. Kunt u de Kamer inzicht verschaffen in de wijze waarop aanvragen voor het plotten van routes c.q. het produceren van verplaatsingsoverzichten van hun klanten, al dan niet op aanvraag van de overheid in het kader van strafrechtelijk en/of pre-actief opsporings- c.q. inlichtingenonderzoek tot stand (zullen gaan) komen? Wie houdt er toezicht op de verwerking, archivering en vernietiging van de verstrekte gegevens?

    Antwoord: De verkeersgegevens als bedoeld in de artikelen 126n en 126u van het wetboek van Strafvordering kunnen worden gevorderd door de officier van justitie. Het openbaar ministerie heeft hiervoor modelvorderingen opgesteld. De officier van justitie houdt toezicht op de verwerking, archivering en vernietiging van de verstrekte gegevens. De artikelen 126n, 126u, 126cc en 126dd Wetboek van Strafvordering voorzien in een wettelijke regeling hiervan.

    6. Wat is uw opvatting over de introductie van een notificatieplicht en een gerechtelijke toetsing, zodat de betrokken burgers kennis kunnen nemen van het feit dat hun gangen zijn nagegaan, en in staat zijn tegen een dergelijke inbreuk op hun privacy in verweer te komen?

    Voor de toepassing van de bevoegdheid tot het vorderen van gegevens op basis van artikel 126n of artikel 126u Wetboek van Strafvordering schrijft artikel 126bb Wetboek van Strafvordering reeds voor dat een notificatie moet plaatsvinden, zodat de betrokken burgers kennis kunnen nemen van het feit dat gegevens door opsporingsdiensten bij telecommunicatiebedrijven zijn opgevraagd. Een gerechtelijke toetsing kan plaatsvinden indien een strafzaak aan de rechter wordt voorgelegd. Artikel 126aa, vierde lid, Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat in de processtukken melding wordt gemaakt van de toepassing van deze bevoegdheid. De notificatieplicht in artikel 126bb Wetboek van Strafvordering is opgenomen in het licht van artikel 13 EVRM, om inhoud te geven aan het recht van de burger zich over de toepassing van de bevoegdheid bij een rechterlijke instantie te beklagen (kamerstukken II 1996/97, 25 403, nr. 3, blz. 12).

    Toelichting:

    Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid De Wit ingezonden 14 maart 2000.