V.3. De Chinese gemeenschap in Nederland

Anders dan de Italiaanse gemeenschap wordt de Chinese gemeenschap in Nederland, zeker in de (inter-)nationale literatuur, veelvuldig geassocieerd met georganiseerde criminaliteit en vooral met drugshandel, bedreven door triades en soortgelijke criminele organisaties. Alvorens nader in te gaan op deze
associaties, is het dan ook van belang eerst deze gemeenschap enigermate in kaart te brengen. Want net als in het geval van de Italiaanse mafia vormt de aanwezigheid van een Chinese gemeenschap kennelijk een strategische, haast noodzakelijke voorwaarde voor de ontplooiing van Chinese georganiseerde criminaliteit. Zonder zulk een gemeenschap zou zij in een bepaald land waarschijnlijk niet kunnen gedijen. Er is in elk geval geen land bekend waar Chinese georganiseerde criminaliteit floreert zonder dat er sprake is van een bloeiende Chinese gemeenschap ter plaatse.

Reeds voor de Eerste Wereldoorlog verbleven er Chinezen in Nederland. Het ging toen evenwel maar om een hele kleine groep, grotendeels bestaande uit zeelui en uit rondtrekkende handelaartjes; daarnaast was er een kleine groep van Chinese studenten uit Indonesi. Na de Eerste Wereldoorlog veranderde het beeld vrij ingrijpend. Als gevolg van de toenemende aanwerving van Chinezen door de Nederlandse rederijen ontstond er met name in Rotterdam een heuse Chinezenkolonie. Katendrecht telde rond 1922 reeds zo'n kleine 900 zeelieden van Chinese origine. In Amsterdam nestelde een meer bescheiden Chinese gemeenschap zich in en rond de Binnen- en Buitenbantammerstraat. Erg gezien waren de inwoners van deze kolonin niet. Zeker in politie-ogen waren Chinezen niet alleen onbetrouwbaar (ook in politiek opzicht: na 1949 werden zij versleten voor communisten), maar ook crimineel. Zij bezondigden zich aan gokken, schoven niet alleen opium, maar handelden ook in deze drug, zij waren betrokken bij internationale wapenhandel, deden op mondiale schaal aan mensensmokkel, enzovoort; en er waren aanwijzingen dat sommige Chinezen-experts van de (Rotterdamse) politie verdacht nauw samenwerkten met de bazen in hun kring. Hierom is het niet verwonderlijk dat, toen, zoals in de inleiding al werd gemeld, in juni-juli 1922 in Amsterdam twee rivaliserende tongs, Bo On en Drie Vingers, hun strijd om de macht over de aanwerving van schepelingen gewapenderhand probeerden te beslechten, met diverse geweldplegingen en schietpartijen tot gevolg, de politie hard ingreep. Zowel in Amsterdan als in Rotterdam organiseerde deze razzia's in de Chinezen-buurten. Meer dan 200 illegaal in Nederland verblijvende Chinezen die bij deze razzia's waren opgepakt, werden nog in augustus 1922 op de boot naar Hong Kong gezet. Desondanks bleef het aantal Chinezen in de daaropvolgende jaren stijgen, vooral als gevolg, opnieuw, van de recruteringspolitiek van de grote rederijen. Het aantal Chinezen dat op Nederlandse schepen werkzaam was, liep in de jaren 1924-1927 op van 1.700 naar 3.300 man. De economische crisis van de jaren dertig - met haar grote negatieve weerslag op de internationale handel - deed zich dan ook onmiddellijk in hun kring gevoelen. Om aan de grootste ellende te ontkomen, begonnen tal van Chinezen toen door heel het land met pinda's en pindakoekjes te venten, maar op den duur bracht deze straathandel geen soelaas. Temeer niet omdat de overheid de meeste Chinezen liever kwijt dan rijk was. Onder aandrang van de hoofdcommissarissen van politie van Amsterdam en Rotterdam werden de meesten van hen in de tweede helft van de jaren dertig op allerlei manieren zogezegd gerepatrieerd (Zeven, 1987; Van Galen, 1987; Wubben, 1986).

Na de Tweede Wereldoorlog nam de Chinese gemeenschap niet alleen weer snel in omvang toe, maar veranderde zij ook aanzienlijk qua samenstelling. Allereerst bevonden zich enkele duizenden Chinezen onder de repatrianten uit Indonesi. Hun aantal werd in 1994 geschat tussen de 6.000 en 10.000. In de tweede plaats zijn er de Chinese Surinamers die zich vooral vanaf de jaren zestig in Nederland hebben gevestigd. Het zou momenteel gaan om zo'n 5.000 personen. In dezelfde periode, en vooral na 1979 - toen het ook formeel beter mogelijk werd gemaakt om te emigreren - zijn er vrij veel Chinezen uit de (zuidelijke provincies van de) Volksrepubliek China gemmigreerd. Bedroeg hun aantal in 1988 bijna 8.400 personen, in 1993 was het opgelopen tot 14.000. De helft daarvan is tot Nederlander genaturaliseerd. Ook het aantal Chinezen uit Hong Kong is sedert de jaren zestig aanzienlijk toegenomen. In 1993 werden er bijna 11.000 geteld. Zo'n 8.000 van hen bezitten inmiddels de Nederlandse nationaliteit. En tenslotte zijn er nog ettelijke duizenden Chinezen uit Vietnam (bootvluchtelingen!), Taiwan, Singapore en Maleisi in Nederland woonachtig. Hoeveel Chinezen er hier illegaal verblijven, is natuurlijk niet bekend. In 1989 werd dat aantal op 2.000 geschat (Benton en Vermeulen, 1987).

De Chinese gemeenschap wordt in Nederland gemakkelijk vereenzelvigd met het Chinees-Indische restaurantwezen. Dat is geen wonder, want het merendeel van de Chinezen uit Zuid-Oost-Azi verdiende tot in de jaren tachtig zijn brood in deze sector. De positie die deze gemeenschap in de Nederlandse samenleving inneemt, kan als dubbelzinnig worden gekenschetst. Aan de ene kant geldt zij als goed-gentegreerd, toch zeker in economisch opzicht, aan de andere kant vormt zij in sociaal en cultureel opzicht een wereld op zichzelf, ontoegankelijk voor buitenstaanders. Dit laatste is vooral een gevolg van het feit dat de Chinese immigratie uit Zuid-Oost-Azi een model-voorbeeld vormt van ketting-immigratie: de ene immigrant brengt onder bepaalde voorwaarden de andere immigrant uit zijn thuisgemeenschap mee, en zo ontstaan hier thuisgemeenschappen die in hoge mate bij machte zijn om individuele en collectieve problemen in eigen kring op te lossen. Hulp van buitenaf, en zeker van de overheid, hebben deze gemeenschappen hier niet voor nodig. Die is zelfs niet gewenst, omdat overheidsbemoeienis hun zelfstandigheid, hun onafhankelijkheid, in het gedrang zou kunnen brengen (Pieke, 1988).

Door de massieve opbloei van het Chinees-Indische restaurantwezen in de jaren zestig en zeventig was het
draagvermogen van de afzonderlijke gemeenschappen en de draagkracht van hun individuele leden zo groot dat er nauwelijks behoefte was aan formele organisaties om het interne sociale werk te verzorgen en de externe (economische en culturele) belangen te behartigen. Op het einde van de jaren zeventig, in het begin van de jaren tachtig, kwam in deze situatie echter snel verandering. Om allerlei redenen kwam toen de klad in het Chinees-Indische restaurantwezen, en deze crisis nam allengs grotere vormen aan. De verarming van grote delen van de Chinese gemeenschap die hiervan het gevolg was, bracht met zich mee dat haar diverse geledingen op den duur niet meer in staat waren genoeg zelfhulp voor hun leden te mobiliseren. Noodgedwongen kwamen er in de tweede helft van de jaren tachtig dan ook diverse (algemene en bijzondere) landelijke organisaties tot stand die met hulp van de overheid probeerden de ergste nood te lenigen. Op korte termijn kwam dit vooral neer op het opvangen van de problemen die voortvloeien uit de werkeloosheid in Chinese kringen. Een van de investeringen op lange termijn is ongetwijfeld de opleiding en (bij)scholing van de jongeren (Pieke, 1984; Amsterdams Centrum Buitenlanders, 1994).

Tot slot dient te worden opgemerkt dat er in Nederland geen Chinatowns bestaan, zoals we die in de Verenigde Staten kennen. Juist ook door haar specialisatie in het restaurantwezen woont de Chinese gemeenschap tamelijk verspreid door heel Nederland. Volgens cijfers van enkele jaren geleden woonden van de 57.337 Chinezen in Nederland er 17.617 in Zuid-Holland, 15.218 in Noord-Holland, 7.311 in Brabant, 4.578 in Gelderland en 3.193 in Utrecht. In hoeverre deze ruimtelijke spreiding van de Chinese gemeenschap in Nederland medebepalend is (geweest) voor de aard van de Chinese georganiseerde criminaliteit alhier, valt moeilijk te zeggen. Maar dat zij enige invloed heeft uitgeoefend op de mate waarin Chinese restaurants systematisch worden afgeperst, is een stelling die niet voetstoots kan worden verworpen. In de Amerikaanse Chinatowns zijn vooral de centraal gelegen restaurants het slachtoffer van afpersing. De meer afgelegen restaurants hebben hier veel minder mee te maken.


vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken