Aan het einde van de jaren tachtig bereikte de politie de eerste mededeling over een marechaussee die dienst
deed op luchthaven Schiphol en die aan de Surinaamse kant uitstekende betrekkingen onderhield met een
manager bij de Surinaamse Luchtvaart Maatschappij die betrokken was bij de handel in drugs, en aan de
Nederlandse kant met een grote Hindoestaans-Surinaamse importfirma. Het bericht luidde dat de
marechaussee drugskoeriers opving en doorsluisde en dat hij via een dienstvoertuig partijen cocane overdroeg
aan zijn zakenvriend. Over een ambtenaar in dienst van een Amsterdamse deelraad kwam informatie binnen
dat deze zich bezig hield met fraude van gesloten cheques en handelde in Nederlandse paspoorten. Haar
positie stelde haar in staat de afgegeven paspoorten in het register van de burgelijke stand te registreren. Er
kwamen berichten binnen over verschillende corrupte Surinaamse agenten in dienst van de regiopolitie te
Amsterdam. Ook zij zouden met paspoortfraude te maken hebben, met heling, met het omkatten van
gestolen auto's en met het doorspelen van strafrechtelijke onderzoeksinformatie naar criminele organisaties.
Voor ambtenaren van de rijksrecherche die deze informatie verwerken, is het aanleiding om in 1991 te vragen
om justitieel onderzoek. Het onderwerp lag politiek uiterst gevoelig: was er werkelijk reden om te
veronderstellen dat er speciaal met Surinamers in overheidsdienst iets niet in orde zou zijn?
In 1990 kwam een hele groep Surinaamse politiemensen naar Nederland toe nadat Herman Gooding was
vermoord. Zij vertelden dat ze van de militaire politie gevaar te duchten hadden en boden zich in Nederland
aan om in politiedienst te gaan. De Nederlandse politie was juist op dat moment volop bezig om in het kader
van haar positieve-actie-beleid Surinamers te werven en getrainde collega's kon men op zichzelf goed
gebruiken. Het was jammer dat hun antecedenten niet konden worden nagetrokken omdat er geen formele
contacten bestonden tussen de Nederlandse en de Surinaamse politie. Nadat een aantal van hen in dienst was
genomen, rees ten aanzien van sommige agenten de twijfel dat het vluchtverhaal was verzonnen en dat het
om politiemensen ging die in Suriname zelf wegens wangedrag uit het korps waren gezet en die met
uitdrukkelijk medeweten van de Surinaamse legerleider in Nederland waren geplant. De functionaris die
toen bij de Amsterdamse politie het minderhedenbeleid cordineerde, heeft in de instroom van de
Surinaamse politiemensen een actief aandeel gehad. Dit deel van het verhaal wordt in ons rapport over de
georganiseerde misdaad in de hoofdstad in detail verteld. Hier volstaan we met de constatering dat een
rapport, opgemaakt door de BVD over de betrekkingen die deze functionaris met Bouterse onderhield, voor de
burgemeester en de korpschef reden was hem onmiddellijk te ontslaan. Het had onder andere bevreemding
gewekt dat de betrokkene in de periode dat hij nog over een connectie bij de Surinaamse politie beschikte via
welke hij de antecedenten van sollicitanten kon natrekken, geen alarm had geslagen bij een notoir geval.
Rijksrechercheurs verzamelden de namen van Surinaamse agenten die op deze verdachte manier waren
aangenomen en verzochten de procureur-generaal in Amsterdam om nader onderzoek.
In 1993 werd een nieuwe groep Surinaamse werknemers op Schiphol aangetroffen die hand- en spandiensten
verichtten voor drugssmokkelaars. Er kwamen meer berichten binnen over Surinaamse ambtenaren in dienst
van de gemeente Amsterdam, de sociale dienst en bij de huisvestingsdienst die corrupt waren. De
Amsterdamse politie had inmiddels zelf onderzoek ingesteld en vier agenten van Surinaamse afkomst
ontslagen. Een daarvan werkte in een andere stad als portier bij een discotheek en trad op als priv-chauffeur
van n van de grotere autochtone drugshandelaren van Nederland. Ook in drie andere steden (onder andere
Utrecht) worden corrupte Surinaamse politiemensen ontslagen. Een agent deed opvallend veel moeite om te
kunnen werken als vertaler bij van de telefoon afgeluisterde gesprekken en was daarbij succesvol. Toen bleek
dat hij nauwe contacten onderhield met een Surinaamse drugshandelaar. Er rezen verdenkingen tegen vier
Surinamers die in opleiding waren bij verschillende korpsen en van nog eens vier afgewezen sollicitanten was
van meet af aan duidelijk dat zij een groot risico op zouden leveren. Ook onder het bewakingspersoneel in een
penitentiaire inrichting zou zich zo iemand bevinden, die een indrukwekkende carrire als sadist in dienst van
de Surinaamse politie achter de rug had. In 1994 bedroeg het aantal verdenkingen tegen corrupte
marechaussees op Schiphol al vijf. Het was moeilijk om werkelijk corruptieve handelingen te bewijzen, maar de
connecties (familie, vrienden) met tal van bekende drugshandelaren waren evident. Een marechaussee die ten
onrechte iemands paspoort van een toelatingsstempel voorzag, verontschuldigde zich bij ontdekking met de
(waarschijnlijk juiste) mededeling vriendendienst! Van al deze verdenkingen kwam maar weinig naar buiten,
maar het verlamde op verschillende plaatsen het politiewerk, omdat politiemensen niet wensten samen te
werken met enkele collega's die oorspronkelijk uit Suriname afkomstig waren.
Ruim 15 jaar geleden interviewde Bovenkerk alle gekleurde politiemensen die Nederland rijk was. Het waren er
toen op de kop af twintig en hij publiceerde daarover in een door de Federatie van Surinaamse
Welzijnsinstellingen uitgegeven boekje met de titel: Als ze allemaal zo waren als jij! (Bovenkerk en Luning,
1979). Die titel sloeg op het vooroordeel van blanke politieagenten tegenover Surinamers in het algemeen. De
genterviewden vertelden bij die gelegenheid hoe moeilijk het was om je als Surinamer (of Antilliaan) te
onttrekken aan de aanspraken uit eigen etnische kring. Hun gemeenschappen waren klein en iedereen had in
zijn familie of kennissenkring wel mensen die met politie en justitie in aanraking waren gekomen en die
aanklopten om hulp. Je kon je natuurlijk helemaal losmaken van je etnische groep, maar dat betekende niet
enkel een persoonlijke tragedie, het potentile voordeel voor de politie om zulke mensen in dienst te hebben,
zou er mee verloren gaan. Het werd moeilijk afwegen waar de grens lag van de loyaliteit van familie, etnische
groep en nationale afkomst. Ze vertelden dat zij met dit dilemma in een maatschappelijk krachtenveld moesten
opereren dat fundamenteel anders was dan dat van hun Hollandse collega's. Dat hun positie ook
corruptiegevoelig zou kunnen zijn kwam bij de onderzoekers in 1979 niet eens op en daar hebben ze toen ook
niet naar gevraagd (wat trouwens toch niet veel zou hebben opgeleverd). Thans mag de Nederlandse politie
zich gelukkig prijzen met vele honderden Surinamers, Antillianen en Arubanen (en leden van andere etnische
groepen) in haar dienst. Het verstevigt haar informatiepositie en legitimeert het korps als geheel bij het
Surinaamse volksdeel. Positieve actie is nergens populair, maar bij de politie is zij goed aangeslagen. Het
geschetste loyaliteitsdilemma heeft echter een corruptieprobleem opgeleverd, in elk geval bij de politie. De
aanwijzingen die hierboven zijn genoemd, zijn zo overtuigend dat we gerust mogen zeggen dat het een echt
probleem is en geen kunstmatig produkt van racistische waarneming of selectieve aandacht. Een Amsterdamse
advocaat die zeer veel grote drugszaken in Surinaamse kring doet, beweert dat de Nederlandse overheid lek
is. Zijn clinten hebben hem laten weten goede connecties bij de politie te hebben, zegt hij, en als er iets
nodig is voor de verdediging, moest hij het maar laten weten. In de tijd dat er over ethische normen in de
advocatuur nog niet zo veel werd gediscussieerd als thans kon hij, volgens eigen zeggen, over het uitgewerkte
plan voor de pro-actieve fase van een groot politieonderzoek beschikken.
Waarom wordt niet op een gecordineerde manier tegen deze corruptie, die althans voor een deel de georganiseerde misdaad in de kaart speelt, opgetreden? Corruptie is, ten eerste, lang niet gemakkelijk te bewijzen want de deelnemers aan de handelingen in kwestie hebben er alle belang bij hun mond te houden. De tweede reden is dat groepsverdenking het verwijt van discriminatie kan opleveren. Berust niet iedere argumentatie dat er speciaal met n etnische groep problemen bestaan, in laatste instantie op onverdedigbare generalisatie omtrent een bevolkingsgroep? De verwijten liggen klaar: kolonialisme, paternalisme, racisme. De derde reden is dat met zo'n verdenking het positieve-actie-beleid onderuit zou kunnen worden gehaald. In dit beleid is veel genvesteerd en het is in sommige organisaties tegen veel verzet in doorgedrukt. Corruptie is voor dit beleid slecht nieuws. Ten vierde kan het aanleiding geven om de toch al moeizaam verlopende pogingen tot herstel van goede staatkundige en economische betrekkingen met de voormalige kolonie onder druk te zetten. Let wel, deze vier redenen zijn niet meer dan plausibele veronderstellingen. De rechercheurs die de zaak telkenmale hebben aangemeld en die aandrongen op nader onderzoek, hebben van hun superieuren, tot op het niveau van de procureur-generaal in Amsterdam geen positieve (en ook geen beargumenteerde negatieve) reactie ontvangen.
Corrupte functionarissen zijn te vinden onder autochtone Nederlanders en onder Nederlanders van Surinaamse
afkomst. Bij andere etnische groepen komt dit minder voor. Hoe is dat te verklaren? Een zekere mate van
integratie is, om te beginnen, een voorwaarde om met succes te opereren. De Surinaamse bevolkingsgroep is
van alle etnische minderheden het meest gentegreerd. Maar er is nog een tweede voor de hand liggende
reden: corruptie heeft zin bij overheidsdiensten die de goederenstroom controleren die uit de landen van
herkomst komen. De drugs uit Marokko en Turkije komen goeddeels over de grote weg en daar wordt nauwelijks
gecontroleerd. Die uit Suriname komen aan op luchthavens.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken