De tactische recherche heeft tot taak gegevens te verzamelen met betrekking tot strafbare feiten en personen die ervan verdacht worden strafbare feiten te hebben gepleegd. Verkregen gegevens dienen als bewijs ten behoeve van de strafrechtelijke afdoening door het openbaar ministerie (OM). Het materiaal moet betrekking hebben op feiten met het doel de plegers van die feiten te achterhalen; daarmee onderscheidt het tactisch onderzoek zich van het CID-onderzoek. Bij het CID-onderzoek heeft de gegevensverzameling namelijk veeleer betrekking op personen en groepen met het doel de door hen gepleegde en te plegen feiten te achterhalen of te voorspellen.
In een groeiend aantal politiekorpsen (bijvoorbeeld Utrecht, Amsterdam-Amstelland, Kennemerland en Brabant-Zuidoost) wordt de laatste tijd - in reactie op de ontwikkelingen binnen het CID-werk - het primaat van de tactische recherche benadrukt. Hierbij is het streven erop gericht dat de hoofdlijnen van een onderzoek worden bepaald door enerzijds de tactische recherchechef en zaaksofficier van justitie en anderzijds de CID-chef en CID-officier van justitie. De CID werkt in deze visie ondersteunend, dat wil zeggen dat de tactische recherche aangeeft waarover zij informatie wil hebben. De tactische recherchechef en de zaaksofficier worden op de hoogte gebracht van de methode die de CID, het OT en het AT hanteren om aan informatie te komen. De tactische recherchechef en de zaaksofficier kunnen hun goedkeuring weigeren wanneer zij de indruk hebben dat de zittingsrechter de methode of het verzwijgen daarvan niet zal accepteren. Hoe de methode precies gehanteerd wordt, vernemen zij niet; de hoe-vraag wordt wel besproken in het overleg tussen CID-chef en CID-officier.
De CID is niet louter te beschouwen als recherche-ondersteunende eenheid, maar dat doet niet af aan het feit
dat de hoofdtaak met betrekking tot de opsporing van strafbare feiten binnen de politie ligt bij de tactische
recherche. Zij is immers voor de strafrechtelijke onderzoeken in laatste instantie verantwoording verschuldigd
aan het openbaar ministerie en de rechter.
Het tactische recherchewerk speelt zich binnen elke politieregio af op diverse niveaus. De districtelijke recherche houdt zich voornamelijk bezig met het onderzoeken van de lokale criminaliteit. De bovengrens van haar werkzaamheden wordt in het algemeen bepaald door de plaatsgebondenheid van de criminaliteit alsook de organisatiegraad en professionaliteit van de betrokken verdachten. Naast de districtelijke recherche hebben alle regiokorpsen een aparte tactische recherche-afdeling op regionaal niveau. Deze houdt zich bezig met de bestrijding van georganiseerde criminaliteit: de ernst van de criminaliteit en de organisatiegraad en professionaliteit van de betrokken verdachten bepalen de ondergrens van hun werkzaamheden. Ook speelt de urgentie van het te verrichten onderzoek een rol.
De centrale recherche-afdeling bestaat uit n tot vier procent van het totaal aantal politiemensen van het korps. De sterkte van de centrale recherche-afdelingen verschilt van korps tot korps.
In de regiokorpsen Utrecht en Limburg-Noord participeren districtsrechercheurs in beginsel in onderzoeken van
de centrale recherche. In de korpsen Rotterdam-Rijnmond en Haaglanden is dat niet het geval.
Ook de positie van de recherche-ondersteunende diensten ten opzichte van de regionale tactische recherche
verschilt van korps tot korps. Daarmee wordt gedoeld op de specialistische afdelingen als het OT, de STO, de
CID, het AT en de technische recherche. De verschillende wijzen van indeling benvloeden uiteraard de
beslissing tot inzet van die ondersteunende diensten, wanneer van verschillende zijden ondersteuning wordt
gevraagd van die diensten. De verhouding tussen de tactische recherche en de CID en (andere)
ondersteunende diensten wordt in hoofdzaak bepaald door twee factoren. Ten eerste kan specialisatie in
bepaalde tactieken, zoals volgen (OT) of binnendringen (AT), een reden zijn om die werkzaamheden aan de
betreffende dienst op te dragen.
Observatieteams zijn bij sommige korpsen gesplitst in groepen die alleen voor de regionale recherche werken en groepen die alleen voor de districten werken (Amsterdam-Amstelland), bij andere korpsen is dat niet het geval (Utrecht). In het regiokorps Amsterdam-Amstelland is het overigens heel normaal dat een tactisch rechercheur observatiewerkzaamheden verricht; elders is dat minder gebruikelijk. Ten tweede vormt de wens om bepaalde onderdelen van een onderzoek of bepaalde opsporingsmethoden geheim te houden een reden de uitvoering van die delen of de toepassing van die methoden op te dragen aan speciale diensten of personen. Soms is bij de regionale tactische teams een flink aantal CID-rechercheurs vast ingedeeld, soms wordt dat bepaald per onderzoek, in andere gevallen zijn er maar n of twee CID-rechercheurs vast verbonden aan de centrale rechercheteams.
In Brabant-Zuid-Oost zijn de tactische recherche en de CID tezamen in achttien geografisch verspreide
afdelingen ondergebracht.
Het gaat bij het CID-onderzoek ten dele om activiteiten in de zogeheten proactieve fase, maar ten dele ook om
activiteiten tijdens het tactisch onderzoek dat gericht is op bepaalde feiten of verdachten. De tactische
recherche moet in haar processen-verbaal en op de zitting alle handelingen die zij in het onderzoek heeft
verricht, en feiten die zij heeft waargenomen, vermelden. Zij hanteert dan ook alleen opsporingsmethoden die
op de zitting in het openbaar volledig te verantwoorden zijn. Politie en justitie hebben er belang bij bepaalde
feiten of methoden verborgen te houden. Zo wordt met het oog op de veiligheid van de informant diens naam
verborgen gehouden of wordt met het oog op het blijvend gebruik van een opgestelde videocamera daarvan
geen gewag gemaakt.
Met geheimhouding van bepaalde feiten of methoden kan op twee manieren worden omgegaan. De tactische recherche kan ter terechtzitting met redenen omkleed een beroep doen op het belang een CID-bron af te schermen. De rechtbanken respecteerden, en respecteren tot op zekere hoogte nog steeds dat de politie niet alles op de zitting wil of kan vertellen. Veel vaker wordt evenwel de tweede weg bewandeld. Daarbij wordt gesteld dat vragen over de identiteit van de informant op de openbare terechtzitting niet beantwoord kunnen worden - verspreken is onmogelijk - als de tactische rechercheur niet weet dat een informant in het spel is; dit vanwege het feit dat niet de tactisch rechercheur, maar de CID-rechercheur de informant heeft gerund. Iets dergelijks geldt voor inkijkoperaties gepleegd door een AT en het plaatsen van een camera op een bepaalde vooralsnog geheim te houden locatie door een OT. Noot Bij deze taakverdeling past het zogenoemd
De IRT-affaire, waarbij slechts enkele leden van het OM van een bepaalde vergaande opsporingsmethode op de hoogte waren, alsook de zaak Henk R., waarbij voor de rechtbank inkijkoperaties werden ontkend terwijl ze in hoger beroep werden toegegeven zijn illustraties van de problemen die bij al te krachtige hantering van het need-to-know-/nice-to-know-principe kunnen ontstaan. Met name in Utrecht naar aanleiding van de zaak Henk R. bleken de autonomie van de CID en de daaruit voortvloeiende spanningen met de tactische recherche groot te zijn. Overigens is in diezelfde casus gebleken dat ook de tactische recherche een opdracht tot een inkijkoperatie niet heeft gemeld.
Zoals reeds in de vorige deelparagraaf werd vermeld, wordt in diverse regiokorpsen het primaat van de
tactische recherche benadrukt. Dat is bijvoorbeeld het geval in het regiokorps Utrecht, waar tot de uitspraak van
het gerechtshof Amsterdam (1 december 1994) in de zaak Henk R. een strikte scheiding bestond tussen CID en
tactische recherche. Die scheiding hield in dat de CID-kolom - van runner tot en met CID-officier van justitie -
zaken en methoden besprak zonder deze ter beschikking te stellen aan de tactische recherche. Het primaat van
de tactische recherche betekent in dit geval de tactische projectleider met in zijn kielzog de zaaksofficier van
justitie uiteindelijk op de hoogte zijn van alle informatie (behoudens die welke kan leiden tot informatie over
de identiteit van de informant). Daardoor kunnen de tactische chef en de zaaksofficier van justitie sturing geven
aan het onderzoek en de CID weer in een ondersteunende rol worden geduwd. De consequentie is wel dat de
algemene nieuwsvergaring en de criminaliteitsbeeldanalyses van de CID onder druk komen te staan. In de
regiokorpsen waar men al langer uitgaat van het primaat van de tactische recherche, meent men dat de
tactische recherche in ieder geval op de hoogte moet zijn welke opsporingsmethode is gehanteerd.
Toch bestaat er geen formeel hirarchische relatie tussen tactische recherche en CID. Dat is uiteraard wel het
geval als individuele CID-rechercheurs in een tactisch team onder leiding van een tactische chef werken. In dat
geval wordt van tevoren met de CID-chef afgesproken dat de CID-rechercheurs de bereidheid moeten hebben
opdrachten van de tactische chef aan te nemen. Maar buiten het geval van die speciale teams hebben de
tactische recherche en de CID elk hun eigen chef. Deze chefs staan in een min of meer gelijkwaardige
verhouding tot elkaar. Het gevolg daarvan is dat een verzoek aan de CID om in een tactisch onderzoek iets
CID-matigs uit te voeren in de praktijk kan verzanden, bijvoorbeeld als de CID-chef andere prioriteiten stelt.
Er bestaan geen specifieke opleidingsvereisten voor tactisch rechercheurs die belast zijn met de opsporing en bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Evenmin geldt bij alle korpsen de voorwaarde dat rechercheurs een verplichte basisopleiding moeten hebben gevolgd. Er is evenwel een tendens waarneembaar twee van de vele cursussen, die door tactisch rechercheurs gevolgd kunnen worden, verplicht te stellen voor toekomstige rechercheurs. Dat zijn de Recherche basis cursus en de Cursus algemene recherche, die door de Politie opleidingscentra en de regiokorpsen worden verzorgd. Noot
De Recherche basis cursus is in eerste instantie bedoeld voor politiefunctionarissen belast met de generale taakstelling, die tenminste twee jaren praktijkervaring hebben. Daarnaast kunnen medewerkers van bijzondere opsporingsdiensten de cursus volgen. Noot Dit is een vier weken durende cursus waarin de basale recherchevaardigheden worden aangeleerd met nadruk op technische, tactische en juridische onderwerpen op basisniveau. De georganiseerde criminaliteit en de diverse organisaties en onderdelen van de politie die bij de criminaliteitsbestrijding zijn betrokken, komen niet aan de orde. De Recherche basiscursus vormt de voorwaarde voor vervolgrecherche-onderwijs.
De Cursus algemene recherche bestaat uit een vier weken durend programma waarin diverse onderwerpen aan bod komen. De nadruk ligt op het verhoor, het rechercheren en het proces-verbaal. Relevant voor dit onderzoek zijn de onderdelen Bijzondere recherchediensten en Plukze-wetgeving. Het Landelijk Selectie- en Opleidingsinstituut Politie (LSOP) noemt in zijn overzicht voor 1995-1996 van opleidingen en diensten onder het kopje recherche tegen de zestig cursussen en trainingen, waarvan ongeveer een derde van belang kan zijn voor tactische recherche belast met de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Daarnaast zijn er nog eens dertien opleidingen en trainingen gericht op georganiseerde criminaliteit, in duur varirend van n tot vijf dagen.
De Rechercheschool is het enige instituut dat recherche-onderwijs geeft aan politie-ambtenaren. Door de Rechercheschool is een aantal modulen op het gebied van de recherchekunde en criminaliteitsbeheersing ontwikkeld. Deze modulen zijn te beschouwen als specialistische vervolgopleidingen op de Recherche basis cursus en de Cursus algemene recherche.
vorige         volgende         inhoudsopgave en zoeken