De commissie heeft intensief onderzoek gedaan naar de methode van het bewust doorlaten van drugs onder verantwoordelijkheid van politie en justitie, waarbij gestuurde informanten of beter gezegd burgerinfiltranten behulpzaam zijn. Deze methode, die bekend is geraakt als de Delta-methode, heeft mede ten grondslag gelegen aan de opheffing van het interregionaal rechercheteam Noord-Holland/Utrecht (IRT), eind 1993. Bij haar aantreden in december 1994 stond voor de commissie vast dat ook de methode die gebruikt werd door het opgeheven IRT nader onderzocht moest worden. Zij kon toen nog niet voorzien dat deze delta-methode ook na de opheffing van het IRT door de CID in Kennemerland was voortgezet. Daarvoor kreeg zij de eerste aanwijzingen in maart 1995. De commissie beschikte over informatie dat een informant in Rotterdam actief was geweest bij het doorlaten van drugs nadat het IRT was opgeheven. Het ging hier om de zaak die later bekend werd onder de naam Bever. Op grond van deze gegevens en nieuwe feiten rond sigarettensmokkel is een rijksrecherche-onderzoek begonnen op aanvraag van de korpschef en de hoofdofficier van justitie in Haarlem en de hoofdofficier te Rotterdam. Nadat deze zaak in de openbaarheid was gekomen, heeft het College van procureurs-generaal een algemeen rijksrecherche-onderzoek gelast naar het functioneren van de CID Kennemerland. Vanaf het begin is de commissie in de persoon van haar voorzitter en de vice-voorzitter op de hoogte gehouden van de voortgang van het rijksrecherche-onderzoek. De commissie heeft gekozen voor een breder onderzoek dan de rijksrecherche. Niet alleen de politieregio Kennemerland was onderwerp van onderzoek, maar de commissie heeft ook gekeken naar enkele andere regio's waar sprake was van het doorlaten van drugs onder regie van de politie, zoals Rotterdam, Gooi en Vechtstreek, Twente en Haaglanden. Noot De commissie wilde niet het onderzoek van de commissie-Wierenga, die onderzoek deed naar de redenen voor de opheffing van het IRT, volledig over te doen. De bestuurlijke en organisatorische verhoudingen rondom het IRT zijn derhalve geen direct onderwerp van onderzoek geweest van de commissie. De methode van het IRT en het oordeel van de commissie-Wierenga hierover daarentegen des te meer. Het onderzoek van de commissie naar deze methode leverde veel gegevens op. De commissie heeft noodgedwongen een selectie moeten maken uit deze gegevens. Tijdens het onderzoek naar deze methode werd de commissie geconfronteerd met elkaar tegensprekende verklaringen van leden van het OM en politiefunctionarissen. Indien mogelijk heeft de commissie een oordeel gegeven over de verschillende verklaringen. In een aantal gevallen bleek het niet mogelijk tot een oordeel te komen. Sommige feiten waren niet meer te achterhalen. Desondanks wordt in dit hoofdstuk een zo goed mogelijke chronologische weergave gegeven van de gebeurtenissen.
volgende         inhoudsopgave en zoeken